Door het geloof heeft Abraham Izak geofferd
BIJBELSTUDIE
„Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Izak geofferd en hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd;
(Tot welke gezegd was: in Izak zal u het zaad genoemd worden), overleggende, dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken;
Waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft".
(Hebreeën 11 : 17—19)
In de rij van geloofsgetuigen neemt Abraham een zeer voorname plaats in. In het voorafgaande sprak onze brief over zijn geloofsgehóórzaamheid: „Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou" (vs. 8). Over zijn geloofswegge/; , , Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land" (vs. 9). Over zijn geloofsverwdchting: , , Want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, waarvan de Kunstenaar en Bouwmeester God is" (vs. 10). En als vierde en laatste aspect komt nu zijn geXooisbepróeving aan de orde. En dan in het bijzonder die proef die de allerzwaarste van allen is geweest, nl. toen God hem het bevel gaf om Izak te offeren: , , Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Izak geofferd..."!
Het geloof beproefd
„Toen hij verzocht werd..."! Dat woord klinkt ons in eerste instantie misschien vreemd in de oren. Immers, gaat het over , , verzoe ken" en , , verzoekingen", dan zijn we doorgaans direkt geneigd om te denken aan iets, dat van satan komt. Niet voor niets wordt hij de , , verzoeker" genoemd. En onder , , verzoekingen" wordt in de Schrift dan ook doorgaans datgene verstaan, dat ons zoekt af te trekken van God en Z'n Christus. Jakobus schrijft zelfs: , Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: k word van Gód verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hij Zelf verzoekt niemand" (Jakobus 1 : 13).
Hoe kan hier in Hebr. 11 - in aansluiting op Genesis 22 - dan staan, dat Gód Abraham verzocht? Dat heeft te maken met het feit, dat het Griekse grondwoord niet alleen de betekenis in zich heeft van verleiden tot het kwade, zoals dat eigen is aan satan, maar dat het ook kan betekenen: toetsen, beproeven, op de toetssteen keuren, zodat waar van vals wordt onderscheiden...!
We zouden het zó kunnen zeggen: Wanneer de duivel verzoekt, is het zijn doel om tot zónde te verleiden. Hij doet een appèl op onze zondige hartstochten en wil het kwade, het boze uit ons hart tevoorschijn roepen en ons tot ongerechtigheid leiden. Maar wanneer Gód ons verzoekt, dan is het Zijn bedoehng niet om het kwade, maar om het góéde te voorschijn te brengen. Om Zijn eigen werk te voorschijn te halen. Om ons te louteren en te reinigen van allerlei aardsgezindheid en ingeslopen ongerechtigheid en te doen opwassen in het geloof. Kortom: Hij heeft altijd héihge oogmerken. Oogmerken, die zijn tot Zijn eer en die strekken tot onze zahgheid.
Denk aan het goud. Wil goud werkelijk in zijn zuiverheid en glans tevoorschijn komen, dan kan dat niet zonder het vuur van de smeltkroes. Welnu, zo is het ook met het goud van het geloof. De hemelse Goudsmid werpt het gedurig in de smeltkroes van allerlei beproeving en strijd, opdat het gereinigd wordt van allerlei vuil en verkeerds en weer als waarachtig goud tevoorschijn zou komen. Petrus schrijft aan de lezers van z'n eerste zendbrief: , Opdat de beproeving van uw geloof, die veel kostelijker is dan van het goud (...) bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus" (1 Petrus 1 : 7).
En nu gaat het in Hebr. 11 om Abraham. Welnu, de Hebreeënschrijver laat zien: ook Abraham is beproefd. En hoe...! Uiteraard zouden vele voorbeelden uit zijn leven te noemen zijn, maar onze brief beperkt zich tot de allerzwaarste: et offer van Izak. Met welk een onbegrijpelijk en hartverscheurend bevel komt de Heere tot hem: Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izak en ga heen naar het land Moria en offer hem aldaar tot een brandoffer op een van de bergen, die Ik u zeggen zal" (Gen. 22 : 2). Een eis, een bevel, waar geen mensenhart in vermag door te dringen.
God vraagt als offer niet een lam. Zelfs niet de hele kudde van Abraham. Nee, Hij vraagt dat, waar Abraham en Sara met al de vezels van hun ziel aan verbonden waren: Izak...! Hun eniggeborene...! Het kind van de belofte...!
Gods alleenrecht
Terecht is opgemerkt, dat God daarin Abraham allereerst laat gevoelen het alleenrecht, dat Hij heeft op ons en onze kinderen. Op een uiterst aangrijpende wijze doet Hij Abraham verstaan: braham, heb Ik geen recht om al het Mijne op te eisen voor Mij? Om met het Mijne te doen, wat Ik wil? En nu zullen wij in theorie dit alleenrecht van God wel erkennen. Gods schéppingsrecht. Gods verbóndsrecht. Dat Hij als Schepper en Verbondsgod recht heeft op alles. Op héél ons bestaan en op al het onze. Maar wat, als God dit recht ook tot gelding gaat brengen en ook óns heel concreet roept tot het offer? Geven we het dan? Zeggen we het dan Abraham na: , Zie Heere, hier ben ik" (Gen. 22 : 1)? En... staan ook wij dan , , des morgens vroeg op" om dit offer te brengen (Gen. 22 : 3)?
U voelt wel: dat gaat dwars tegen onszelf in. Dwars tegen onze zondige en zelfzuchtige natuur. Dwars tegen ons weerbarstige , , ik", dat altijd anders wil dan de Heere wil. En toch: wie Abrahams levensgeschiedenis overziet, bemerkt: Abraham heeft van meetaf moeten leren, dat Gods weg een ófferweg is. Telkens opnieuw moest hij terwille van de gehoorzaamheid aan z'n God dingen prijsgeven, die hem Hef waren. Wat moest hij al niet offeren? Bij z'n uittocht uit Ur. Bij het scheiden van Lot. Bij het wegzenden van Hagar en Ismaël. En dan nu: Izak. Gods weg is altijd een ófferweg.
Dat geldt ook ons. Vanuit Zijn recht op ons leven roept God ook ons tot het offer. En dat is voor alles het offer van ons hart! Dat we niet langer leven voor onszelf, voor onze eigen belangen en eer, maar dat ons hart capituleert voor Hem. Dat we zó overwonnen worden door Gods Woord en Geest, dat we het Abraham naspreken: , , Zie, Heere, hier ben ik"! Dat het verzet en de zelfhandhaving, die ons van nature zo eigen is, zó worden verbroken, dat het komt tot de bede: , , Neemt U mijn leven en laat het Heer'/ toegewijd zijn aan Uw eer"!
De dienst van God roept ons tot het offer. Allereerst van ons hart. Maar van daaruit kan dat offer ook uiterst concrete vormen aannemen. Een zakenman, die tegen een zeer aantrekkelijke transactie , , nee" moet zeggen, omdat hij dat niet kan verantwoorden voor z'n God. Een jongere, die een vriend, of vriendin moet offeren, omdat deze niet met de Heere wil wandelen. Enz. Wie de Heere begeert te vrezen, wordt geroepen tot het offer. Tot het offer van al het oude. Tot het offer van alles, wat niet strookt met de wil van God. Staande op zulke kruispunten zegt de Heere het a.h.w. tegen u: Wie ben Ik nu voor u? Wat hebt u nu voor Mij over? Als de onderste steen boven moet komen, wat heeft dan in uw leven de overhand: de liefde tot uzelf en tot deze wereld, óf de hef de tot Mij?
En soms roept de Heere ons - net als in het geval van Abraham - tot heel bijzondere offers. Tot offers, die het ons benauwd maken om het hart. Als God ons roept tot het offer van onze man, onze vrouw, ons kind en het a.h.w. tot ons klinkt: , , Neem nu uw man, uw vrouw, uw kind, uw kleinkind en offer die Mij op een van de bergen, die Ik u wijzen zal". O, om dan eenswillend te zijn...! Om dan dat alleenrecht van God te erkennen...! Wat is daar een genade, een kennelijke kracht van de H. Geest toe nodig.
En net als bij Abraham kan dat ook vandaag alleen maar vanuit het gelóóf: , , Door het gelóóf heeft Abraham, als hij verzocht werd, Izak geofferd..."! Door het geloof. D.w.z.: vanuit de overgave van het hart. Vanuit de levende verbondenheid met Christus. Ziende op Hem, Die Zelf het Liefste, dat Hij had, geofferd heeft om verloren zondaren te kunnen redden en zaligen. Alleen wanneer dat grote offer ons hart vervuld, worden ook wij offerbereid...!
Ogenschijnlijke tegenstrijdigheid
Ondertussen, aan dit offer zat bij Abraham nog veel meer vast. Immers, Izak was niet zo- maar een zoon. Nee, met Izak stond of viel ook Gods belofte. Het slot van vs. 17, alsook VS. 18 wijzen daarop: , , en hij (nl. Abraham) die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd" (vs. 17). En dat, terwijl toch tot hem gezegd was: , , In Izak zal u het zaad genoemd worden" (vs. 18). Daar schuilt een immense beproeving in. Denk het u in: Izak was het kind van de belofte. Aan de voortgang van zijn leven hing de vervulling van Gods beloften. De belofte van een talrijk nageslacht. De belofte van de Messias. De belofte van de zaligheid der wereld: , , In Izak - en in niemand anders - zal u het zaad genoemd worden". En nu moet Abraham déze Izak offeren. Gods bevel en belofte lijken volstrekt met elkaar in tegenspraak. Iemand schreef: , , God ondergraaft schijnbaar het enige fundament, dat Abrahams geloof heeft, nl. Zijn eigen belofte" (G. Boer). God lijkt af te breken, wat Hij zelf heeft opgebouwd.
En let wel: Abraham heeft voor die tegenstrijdigheid niet z'n ogen gesloten. Nee, hij heeft die gezien. Vs. 18 wijst op het „overleg", dat er in Abrahams hart is geweest. Het moet z'n hart en geest in , , grote benauwdheid" benauwdheid hebben gebracht, tekent Calvijn aan: , , A1 de beloften toch waren hierin gegrond: in Izak zal u het zaad genoemd worden; werd dit weggenomen, zo was er geen hoop op zegen of genade meer. Het ging hier maar niet om een aards belang, maar om Abrahams eeuwige zaligheid, ja om die van de ganse wereld (...). Door de dood van zijn zoon zou immers het ganse menselijke geslacht teniet en verloren zijn". En moet hij dan toch gehoorzamen? Nogmaals: welk een immense beproeving...!
Echter - en wat komt dat op ontzaglijk schone wijze hier in Hebr. 11 naar voren: nu is Abraham temidden van dat alles niet te rade gegaan bij vlees en bloed. Integendeel, hij heeft de stem van het vléés het zwijgen opgelegd door de stem van het gelóóf. Want, zo lezen we: temidden van alle tegenstrijdigheid, die er leek te bestaan tussen Gods bevel en belofte, heeft Abraham Gods bevel toch gehoorzaamd. In stijle gehoorzaamheid aan z'n God heeft hij de offerberg toch beklommen. Hoe? Wel, , , overleggende, dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken"!
De triomf van het geloof
Eén ding stond bij Abraham in die dagen van uiterste geloofsbeproeving vast: Gods bevel móet gehoorzaamd...! En Gods belofte dan? En de Messias dan? En de zaUgheid dan? Abraham had op al die vragen maar één antwoord: God is machtig...! Machtig om Zijn beloften gestand te doen. Machtig om op wondere wijze toch voor hun vervulling zorg te dragen. Ja, Abraham overlegde, dat Hij, Die in het verleden machtig was om uit een verstorven baarmoeder nieuw leven te wekken, ook in het heden machtig was om Izak desnoods uit de doden op te wekken. Welk een krachtig en allesoverwinnend geloof.
Zeker, het wordt in Genesis 22 nergens met name genoemd en toch straalt het door heel Abrahams gedrag heen en treedt het in het bijzonder naar voren, als hij z'n knechten aan de voet van de Moria achterlaat en het dan tot hen spreekt: , Als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren" (Gen. 22 : 5). Hij zegt niet: k, ik alleen zal tot u wederkeren. Nee, hij zegt: ij...! Wij - Izak en ik - wij zullen tot u wederkeren.
Ziedaar, het geloof, zoals Gods Geest, dat ook vandaag wil laten triomferen in het hart van allen, die Hem vrezen. Zeker, net als Abraham kunnen ook wij voor duizend-en-één moeilijkheden komen te staan. Vragen, waar we niet uitkomen. Tegenstrijdigheden, die voor het natuurlijke hart niet te doorgronden zijn. God gaat ook vandaag met Zijn kinderen soms wegen, waarbij er van de vervulling van Zijn beloften niets schijnt terecht te komen. Misschien zit u er middenin en leeft de klacht in uw ziel: , , Zouden Gods beloftenissen/ immer hun vervulling missen? / vrucht'loos worden afgewacht/ van geslachte tot geslacht..."?
O, zie op Abraham. Hij mocht ankeren in de macht en de trouw van z'n God. Overleggende, dat God machtig was. En hij is in dat vertrouwen op z'n God niet beschaamd geworden. Onze brief wijst daarop aan het slot van VS. 19: , waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft"! Bedoeld is: n het geloof had Abraham Izak reeds geofferd. Overgegeven tot in de dood. En daarom, toen de Engel des Heeren hem een halt toeriep en het sprak: , Strek uw hand niet uit aan de jongen en doe hem niets" (Gen. 22 : 11), toen kreeg hij Izak als uit de doden terug. Niet werkelijk, maar wel , , bij gelijkenis"!
Overleggende, dat God machtig was. Ziedaar, de les, die God ook vandaag al Z'n kinderen wil leren. Dat u, ziende op alles, wat tegen is, nochtans mag overleggen, dat Hij maclitig is. Machtig om u voor struikelen te bewaren. Machtig om u uit alle nood en dood te verlossen. Machtig om u Zijn eeuwig Koninkrijk binnen te voeren. Ja, machtig om méér dan overvloedig te doen boven al wat wij bidden of denken. O, waartoe dan nog gewanhoopt? De Heere Jezus sprak tot Jaïrus: , , Vrees niet, geloof alleenlijk"! En tot Zijn discipelen klonk het: , , Hebt geloof op God"! Hij is machtig en Hij brengt ze thuis, allen die op Christus leerden hopen. Op kosten van Zijn Eniggeborene en door de kracht van Zijn Geest. Zodat we het midden in het strijdperk mogen zingen:
„Uw macht is groot. Uw trouw zal nóóit vergaan Al wat GIJ ooit beloofd hebt, zal bestaan"!
M.
L.W.Ch.R.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1993
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1993
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's