Wilhelmus à Brakel over het verbond der genade
GEESTELIJK LEVEN
De plaats van het geloof in het verbond der genade
Het verbond der genade strekt zich in de conceptie van a Brakel uit over allen die onder het evangelie leven.
Van twee verbonden, 't één uitwendig, 't ander inwendig wil hij niet weten, zoals we gezien hebben.
Wel heeft het verbond der genade twee zijden. Uiterlijk tot het verbond der genade behoren en innerlijk, geestelijk, door het geloof zich een kind des verbonds weten.
De nadruk valt bij a Brakel op , , de overgang in het genadeverbond" of het intreden en ingaan in het verbond met God. Het niet ingaan op Gods aanbieding in het verbond is bondsbreuk.
De ongelovigen vermaand
a Brakel lijkt onvermoeibaar, maar ook onvermurwbaar in het aanwijzen van het ongeloof zoals dat zich manifesteert bij hen die - om zijn eigen woorden te gebruiken - , , slechts uitwendig zich met het genadeverbond inlaten."
Het hoofdstuk waarin hij over de overgang in het genadeverbond spreekt begint met de onredelijkheid van het ongeloof ten opzichte van het aangeboden heil aan te tonen en te ontmaskeren. De breedvoerigheid voorkomt vanzelfsprekende herhaling niet.
Toch is het goed om kort samen te vatten wat hij over de oorzaak van het ongeloof te berde brengt.
Als eerste oorzaak noemt a Brakel de grote onkunde, ook toen al. Omdat de meeste mensen niet op de hoogte zijn van de rijke inhoud van het verbond der genade, , , willen zij God de hemel wel laten houden als zij de aarde maar mogen hebben". Ze willen niet eens opgeschrikt worden uit hun zogenaamde rust.
Als een echte herder weet a Brakel wat er in de gemeente onder de kerkgangers leeft. Mensen laten zich beheersen door moeite en verdriet. , , Zij hebben geen tijd om aan de eeuwige dingen te denken". Bij een deel constateert hij valse gerustheid.
Wat moet de mens meer dan naar de kerk gaan. Bijbellezen, naar het Avondmaal gaan, bidden, ieder het zijne geven. Je hóórt het ze zeggen.
Soms gaan ze graag met Gods kinderen om, bespreken veel geestelijke zaken, maar ze zijn er niet met hun hart bij betrokken. Ook zijn er die niet onbewogen blijk geven van een zeker berouw. , , Ik zou wel willen dat het anders met mij was". Maar dat zeggen ze over tien of twintig jaar nog net zo.
Met alle kracht dringt a Brakel op ieders bekering aan. Het maakt hem soms moedeloos als er geen verandering te bespeuren valt. , , Het helpt niet", zo klaagt hij om u van uw ellende en nood te overtuigen en u van Christus te spreken". Wacht niet tot het eeuwig te laat is. Maar hij kan de mensen toch niet verloren zien gaan. Hij wordt met nieuwe moed bezield, niet alleen om te waarschuwen, maar ook om juist Christus voor te stellen. Hij laat het niet bij een waarschuwende preek, die sommige kerkgangers ook vandaag , , mooi" vinden. Maar omdat ze het , , mooi" vinden, doet het ze nooit iets. Niet meer dan , , mooi" vinden. Ook hoor je wel eens zeggen: een dominee moet niet te gauw met Christus komen. Voor die dwaasheid moet je niet bij a Brakel zijn. Hij komt woorden tekort om de rijkdom van Hcht, leven, genade, vrede en alle volheid van de Geest in Christus voor te stellen.
Als gezonden dienaar van Christus voelt hij de drang des Geestes om Christus te verkondigen. Niet Hem slechts terloops te noemen. Hij is niet bang dat de mensen te gauw bij Christus zijn. Wel dat ze te laat komen als ze de beslissing uitstellen. Is hij dan niet bang dat hij de mensen te snel zalig spreekt? , , Christus spreekt niet zalig die in hun aardsgezindheid en goddeloosheid leven", is zijn weerwoord. Maar Hij wil u wel zoeken en zaligmaken. En dan gaan de deuren van het evangelie wagenwijd open. , , Niemand komt tevergeefs; u doet de allergrootste zonde als u niet gelooft; u maakt God tot een leugenaar; de Heere Jezus verkondigt vrede, verzoening, Ucht, leven, zaligheid; gij moet kiezen, de wereld verlaten, uzelf verlaten en Jezus door het geloof aannemen en Hefhebben". (Halleluja, blz. 178-179)
Als je dat leest is het niet te begrijpen hoe men zich op de , , oudvaders" wil beroepen en puur eenzijdig, zonder het evangelie onvoorwaardelijk aan te bieden, kan preken en spreken, a Brakel heeft niet alleen de weigeraars op 't oog, maar hij weet dat er in de schaapskooi van Christus ook mensen zijn die niet durven komen. Ze vinden zich te groot zondaar; ze vallen zichzelf telkens weer tegen; soms zijn ze in een bepaalde zonde gevallen. Niets moet u verhinderen om tot Christus te komen. Je hoeft jezelf ook niet in een bepaalde gesteldheid of gestalte te pressen. Ben ik wel dit, heb ik wel dat! , , Gij hebt u niet bij het zoeken of hebben van bepaalde geestelijke kwaliteiten op te laten houden, alsof God u zou aannemen als u eerst maar anders was". Hoe van alle franje ontdaan klinkt het klare evangelie: , , Kom tot Christus als een goddeloze, als een zondaar, als een blinde, als een dode om door Hem van uw ellende verlost te worden". (Halleluja, blz. 182)
Het klare evangehe neemt alle , , jamaars" ons uit handen en breekt , , dogmatische" hinderpalen af, maakt ze met de grond gelijk.
In alle eenvoud en duidelijkheid verwijst a Brakel naar de Schriften; noemt Bijbelplaatsen als Romeinen 3 : 23, 24; Rom. 4:5; Matth. 9 : 24 en Lucas 9 : 10. Zoek ze voor uzelf maar eens op en hoor hierin het Woord dat uw zielen kan zaligmaken.
Tot Christus komen in het geloof
God op Zijn Woord geloven, dat is voor a Brakel , , ingaan in het verbond". Het is me opgevallen dat, nu hij het geloof aan de orde stelt, niet één keer nog eens expHciet zegt dat het geloof een gave Gods is. Al eerder heeft hij daarover gesproken en daar gaat hij wel van uit. Maar als hij nu de werkzaamheden van het geloof beschrijft, dan gebruikt hij dit gegeven niet meer, en zeker niet als een dooddoener. Want als je iedere keer als het geloof ter sprake komt jezelf interrumpeert door te zeggen dat het geloof een gave Gods is, dan bouw je in de verkondiging een ongeoorloofde zekering in. En als je iedere keer als het geloof in Christus ter sprake komt in de rede valt met , , ja maar, het geloof is een gave Gods", dan kun je het evangehe van zijn kracht beroven. Prediking is geen schermmutseling maar worsteling om uw eeuwig behoud.
Zonder omwegen zegt a Brakel wat het is Jezus door het geloof aan te nemen. In de uiteenzetting van het geloof sluit a Brakel zich aan bij de gangbare gereformeerde geloofsvoorsteUing dat het geloof bestaat in kennis, toestemmen en vertrouwen. De kennis van het geloof bestaat uit kennis van zichzelf, kennis van de geestelijke goederen en kennis van de Middelaar. Kennis en toestemming zijn vooraf vereist.
Ik geeft eerst a Brakels gedachten in het o kort weer. Zal iemand tot het geloof komen u dan moet hij kennis hebben van zijn zonde, d onmacht en verdoemelijkheid. Niet maar oppervlakkig, maar het moet de mens verlegen t en benauwd maken. Niet maar voor een korte h tijd, maar zolang het God behaagt hem daarvan te verlossen. Hij moet ook kennis hebben D van de geestelijke goederen, overtuigd zijn van de noodzaak van de verzoening met God. Hem vrezen en liefhebben, de zonde haten en bestrijden. De hefde tot zichzelf en de wereld verliezen. Kennis moet hij hebben van Gods rechtvaardigheid en de noodzaak van de straf, zodat hij hopeloos en radeloos bij zichzelf wordt. Hij zal ook enige kennis moeten hebben van het evangelie en de aanbieding van de zaligheid door Christus, verlangen om zich aan Hem over te geven. Door de zaak zo voor te stellen lijkt het wel of a Brakel al deze dingen als eis stelt die aan het geloven vooraf gaan.
Bij Calvijn zijn het meer vruchten die uit het geloof volgen. , , Het geloof gelooft al wat God I spreekt, wanneer Hij spreekt en hoe Hij spreekt". Het geloof gelooft God op Zijn Woord, ook als dat Woord hem veroordeelt, a Brakel doet in zijn uitdrukkingen meer aan een bepaald schema denken. In de R.G. zegt hij: , , Als God iemand wil overbrengen, zo overtuigt Hij hem eerst van zonde, van gemis van God, van toorn Gods, van verdoemelijkheid".
't Motief om het zo te stellen is echter meer van psychologische dan van theologische aard. Hij heeft ermee willen zeggen, dat het geloofsleven zo verloopt, of dat het in de regel zo verloopt. In het hoofdstuk over de wedergeboorte (R.G.) is sprake van de gewone weg der bekering. In de tijd van a Brakel hebben velen zich daarin kunnen vinden. Het was herkenbaar en sprak aan. Dat is nog steeds zo.
En al aarzelen we enigszins om hem in dit bepaalde schema te volgen, het is van belang, dat hij niet alleen uitvoerige beschrijving heeft gegeven van de geloofswerkzaamheden en van wat erin de gelovigen omgaat, maar ook verklaard heeft: , , Men moet niet menen, dat iedere daad zo op elkaar volgt als wij ze hier beschreven hebben. Men kan de preciese tijd van het begin van het geloof en van de weder- geboorte niet of zeer zelden weten". Het tekent de grootheid van een man als a Brakel dat hij tevens zeggen kan: „Het is genoeg, als men op goede gronden uit het Woord van God en uit goede kennis van zijn hart besluiten kan, dat men gelooft en wedergeboren is."
Een zekere systematiek hoeft nog niet te betekenen het systeem, koste wat het koste, tot het uiterste vol te houden,
Het geloof bestaat ook uit toestemming, Dat betekent voor waarachtig houden, aannemen en erkennen wat men uit het Woord en door het geloof heeft leren kennen. Hij haalt het woord aan uit Joh. 3 : 33: , Die zijn getuigenis heeft aangenomen, die heeft verzegeld dat God waarachtig is".
Ik kan instemmen met J. van Genderen als hij zegt: , , Het ging a Brakel om het daadwerkelijk geloven. Zijn geloofsbegrip is niet intelectuahstisch. Door het wezen van het geloof in het vertrouwen van het hart te zoeken, kon hij het ware geloof van het historisch geloof onderscheiden". (J. van Genderen a.w. blz. 178)
Voluit evangehsch khnkt het: , , De Heere Jezus komt tot de dode, blinde, dove en zondige zielen en maakt hen verlegen en radeloos en presenteert Zichzelf tot rechtvaardigmaking, heiligmaking en heer lij kmaking van die zondaar. De vermoeide en hongerige ziel naar genade die stem horende, neemt de aanbieding met heel zijn hart en met volle genoegen aan, bemint Jezus en al Zijn volheid, grijpt Hem aan tot zijn deel en eigendom, geeft zich geheel aan Hem over, legt het gewicht van haar zaligheid op Hem, en laat zich zo door Hem dragen en rust en vertrouwt op Zijn armen". (Halleluja, blz. 187)
Wat bij a Brakel opvalt is een evangelische mildheid, die hem oog doet hebben voor waarachtig gelovigen, die zo krachtig als boven omschreven niet kunnen geloven, en te maken hebben met veel strijd en twijfel, maar die hij aanspoort om zich in het geloof steeds weer tot Jezus te keren. Ik zal uitzien naar de Heere. En dan zegt hij niet: wacht maar lijdelijk af, maar vlucht tot Christus om er sterkte en vertrouwen te krijgen; men moet zich door het geloof inlaten in het verbond met God en het geloof blijven beoefenen. Anders gezegd: door het geloof leven.
H.V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1993
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1993
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's