De aanspraak „gemeente des Heeren”
LITURGIE
We willen in dit artikel eens nadenken over de aanspraak van de gemeente aan het begin van de prediking. Het valt kerkgangers op dat sommige predikanten de gemeente consequent aanspreken met , , gemeente", terwijl anderen spreken van , , gemeente des Heeren" of , , gemeente van onze Heere Jezus Christus" of , , gemeente naar Christus' naam genoemd". Wat zit daar achter? Kijken die predikanten op verschillende manieren tegen de gemeente aan? Kun je dominees indelen in vakjes en hokjes aan de hand van die verschillende wijzen van aanspreken?
Laatst hoorde ik iemand zeggen: , , het is tegenwoordig maar , , gemeente des Heeren", alsof er alleen maar bekeerde mensen in de kerk zitten. Maar de werkelijkheid is wel anders!" Ik begrijp de bedoeling van de broeder die dit opmerkte wel, maar toch is hier sprake van een groot misverstand. Het is niet zo dat dominees die de aanspraak , , gemeente des Heeren" gebruiken, daarmee te kennen geven dat zij veronderstellen dat alle kerkgangers oprechte gelovigen zijn. Trouwens, als u de dominees die alleen , , gemeente" zeggen, vraagt wat ze daarmee bedoelen, zullen ze ant-^woorden: , , de gemeente van Christus". Ze spreken immers niet tot de burgerlijke gemeente? Predikanten die ambtelijk het Woord Gods bedienen, staan niet op een zeepkistje op de markt te evangehseren (hoe zinvol ook dat kan zijn) en ze houden ook niet een toespraak voor één of andere godsdienstige vereniging. Neen, in opdracht van de grote Herder der schapen weiden ze de kudde Gods.
We moeten goed zien dat de eredienst niets minder is dan de ontmoeting tussen God en Zijn volk op aarde, tussen Christus en Zijn bruidsgemeente. De kerk is de plaats waar Jezus met zondaren samen woont. Aan het begin van de dienst wordt eerst het votum uitgesproken (Onze hulp...), waarmee wordt aangegeven dat het hier maar niet een menselijke samenkomst betreft, maar een ontmoeting op het hoogste niveau. Wanneer we dan khmmen op de berg van Gods heiligheid en wanneer we zo heilige grond betreden, is het nodig uit te spreken dat onze hulp en verwachting alleen van de HEERE is. Vervolgens worden we gegroet in de Naam van de drieënige God. We krijgen de groeten uit de hemel, groeten van genade en vrede. In het eerste lied beantwoordt de gemeente deze groet, bijvoorbeeld met de woorden van Psalm 95: , , Komt laat ons samen Isrels HEER', de Rotssteen van ons heil, met eer, met God-gewijde zang ontmoeten; laat ons Zijn gunstrijk aangezicht, met een verheven lofgedicht, en blijde psalmen juichend groeten". Dat ontmoetingsgebeuren gaat van daaruit verder in alle verschillende onderdelen van de liturgie.
Vanuit dit zicht op het wezen van de kerkdienst hebben de opstellers van de Heidelbergse Catechismus in Zondag 38 gezegd dat wij geroepen zijn op de rustdag , , naarstig te komen tot de gemeente Gods". Tijdens de kerkdienst is de gemeente Gods vergaderd. Daarmee valt alle vrijblijvendheid weg. Ik heb niet het recht om onbekeerd in de kerk te zitten. Als de God van het verbond naar mij toekomt met Zijn uitgestoken hand in de woorden: , , Ik ben de HEERE, uw God", dan mag ik die hand toch niet weigeren? Maar ik kan Zijn hand toch ook niet pakken? Neen, maar Hij heeft gezegd: , , opent uwe mond, eist van Mij vrijmoedig, op Mijn trouwverbond. Al wat u ontbreekt, schenk Ik, zo gij 't smeekt, mild en overvloedig”.
De aanspraak , , gemeente des Heeren" lijkt mij ook in overeenstemming met de wijze waarop de apostelen in hun brieven de. gemeenten aanspreken. Zie bijvoorbeeld de aanhef van de eerste brief aan de Korinthiërs: „Aan de gemeente Gods, die te Korinthe is, de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen..." Jawel, zegt iemand, maar dat kon toen nog. En ook in de tijd van de Reformatie kon het nog. Toen was het geestelijk peil van de gemeente veel hoger dan nu. Misschien is dat zo, al moeten we er altijd voor oppassen het verleden te idealiseren. Maar ook Paulus of Calvijn of Ursinus gingen er toch van uit dat er huichelaars en naamchristenen binnen de gemeente waren? Paulus dringt toch niet voor niets in diezelfde brief aan op ernstig zelfonderzoek (bijvoorbeeld in 1 Korinthe 10). In de kerk op aarde zijn altijd schaap en bok in één hok te vinden, er zal altijd onkruid tussen de tarwe zijn.
Maar de aanspraak , , gemeente des Heeren" wil dat dan ook allerminst ontkennen. En dat moet duidelijk worden in elke prediking. Er zal steeds onderscheidenlijk gepreekt moeten worden, zodat er binnen de verbondsgemeente een appèl uitgaat tot waarachtige bekering en de noodzaak van wedergeboorte voortdurend op het hart wordt gebonden, maar dan ook de weg gewezen om pleitend op Gods beloften de vervulling van die beloften deelachtig te worden. Een prediking die deze elementen verwaarloost, is misleidend. Dan kunnen de heilsfeiten nog wel op rechtzinnige wijze verkondigd worden, maar als stelselmatig voorbij wordt gegaan aan de noodzaak van het toeëigenend werk van de Heilige Geest, krijgt de gemeente toch stenen voor brood. Een oppervlakkige kerkganger wordt dan door de prediking gestijfd in de opvatting dat alles wel in orde is, omdat Jezus immers het verzoeningswerk heeft volbracht. Maar hij of zij wordt er niet in alle ernst bij bepaald dat het bloed van Christus gestreken moet zijn aan de deurpost van het hart, met andere woorden: dat er een geloofsovertuiging dient te zijn dat Christus voor mijn zonden aan het kruis heeft moeten lijden. Een overtuiging die er alleen maar zijn kan in de weg van oprecht berouw, in verbrokenheid van ons hart vanwege onze grote schuld. Tegen die achtergrond van de kennis van onze ellende klinkt dan het loflied op Gods genade niet vals, maar diep en rijk.
Anderzijds doen predikers die de verkiezing voorop stellen schromelijk tekort aan de rijkdom van het genadeverbond. De mensen worden dan tot lijdelijkheid gebracht, alsof je in de kerk maar passief zou moeten afwachten tot de schaarse momenten dat het de HEERE behaagt over te komen. De kerkdienst is geen^ badwater van Siloam, waar eens in een tijd door de beroering van het water voor een enkeling genezing was te verkrijgen (vergelijk Johannes 5). Het is veeleer de markt van vrije genade, waar het brood en water des levensi wordt aangeprezen aan iedereen en mag worden gegeten en gedronken door elk die in geloof op Jezus ziet. Juist dan is er de klem en de ernst: hoe zullen wij ontvlieden als wij op zo grote zaligheid geen acht geven?
Ik hoop zo iets duidelijk te hebben gemaakt van de achtergrond van de aanspraak van de gemeente. Hebt u nog vragen, dan hoor ik dat graag.
V.
J.H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1994
Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1994
Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's