Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een parel uit de schat der Kerk (23)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een parel uit de schat der Kerk (23)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOFSLEVEN

Dienen van God is gehoorzaamheid

Kohlbrügge heeft ooit gezegd: , , Het is God om Zijn wet te doen". De wedergeboorte en het geloof in Christus heeft ten doel de mens te brengen tot gehoorzaamheid aan de wil van God. Daarmee eindigt antwoord 128. Tevens stelt Calvijn vast, dat het geloof, het tweede deel van zijn Catechismus, nu voorlopig voldoende aan de orde is geweest. Hij vraagt: Dit is wel het tweede punt, dat we aangaande het christenleven hebben behandeld? (129) Het eerste deel ging over de ware kennis van God. Een kennis, die we niet verkrijgen buiten het geloof om. Het antwoord concludeert dan: Ja, want we hebben gezegd, dat de ware en wettige dienst van God bestaat aan de gehoorzaamheid van Zijn wil.

Geloof kan in geen geval beschouwelijk zijn. Het krijgt handen en voeten, om te doen wat God gebiedt en te wandelen in nieuwe gehoorzaamheid. De Heidelbergse Catechismus leert ons dat de norm van de goede werken de wet Gods is. De wortel is het oprechte geloof en het doel de eer van God. Aansluitend wordt de vraag gesteld: Waarom dan? (130) Omdat niet wij maar de Heere Zelf invult hoe Hij gediend wil worden. Omdat Hij niet gediend wil worden overeenkomstig wat wij bedenken, maar Hij heeft ons de weg door Zijn wil te openbaren ons voorgeschreven.

We zien, dat hiermee de overgang gemaakt is van het geloof naar de Wet. De Wet in evangelische zin verstaan als regel van de dankbaarheid. Dit betekent niet dat Calvijn de ontdekkende functie, de Wet als tuchtmeester tot Christus terzijde legt.

In zijn Institutie zegt hij duidelijk: , , Wanneer de mens er toe gedwongen wordt zijn leven te wegen in de weegschaal der Wet, dan laat hij de gedachte aan de gewaande gerechtigheid varen... wordt hij van zijn hovaardij genezen... en dient de Wet als een spiegel, waaruit wij onze onmacht, en verder uit deze onze ongerechtigheid en tenslotte uit beide onze vervloeking aanschouwen; evenals een spiegel ons de vlekken van ons gelaat doet zien...” Hierop slaat het woord van de apostel Rom. 3 : 20, dat door de Wet de kennis de zonde is. Want hij bedoelt daar alleen de eerste taak der Wet, die zij ten uitvoer brengt in nog niet wedergeboren zondaars... , , De Wet is hiertoe gegeven, opdat ze u van groot klein zou maken; opdat zij u zou aantonen, dat gij van uzelf geen krachten hebt tot gerechtigheid, en opdat gij schuldig gemaakt, zoudt vrezen, en vrezende vergeving zoudt vragen, en zo arm, onwaardig en behoeftig, uw toevlucht zoudt nemen tot de genade... Niet opdat wij in wanhoop zouden bezwijken en, de moed opgevend, in het verderf zouden storten, maar opdat God allen barmhartig zou zijn.”

Het doel van de eerste functie der Wet is, ons te brengen tot Christus... , , in Wie Gods aangezicht schittert vol van genade en zachtmoedigheid, ook voor ellendige en onwaardige zondaren." (Inst. II-VII-6 t/m 9)

Heeft de Wet afgedaan?

Voor wie tot het geloof in Christus gekomen is, heeft de Wet niet afgedaan. Calvijn zet de Wet, evenals in het derde stuk van de Heidelbergse Catechismus, in het kader van de dankbaarheid. We hoorden immers, dat de ernstige vreze Gods leidt tot het gehoorzamen aan Gods wil en Wet.

Maar naar welke regel heeft de Heere kinderen te besturen? (131)

Geantwoord wordt: Zijti Wet.

Calvijn heeft de Wet als regel der dankbaarheid, de voornaamste taak van de Wet genoemd. Waarom? Omdat Gods Wet zijn eigenlijke doel pas bereikt bij de gelovigen, die Christus hebben leren kennen als het einde der Wet.

Vrijgesproken van de vloek en straf der Wet in en door Jezus Christus, richt God zijn Wet op in de harten van zijn volk, in wie Gods Geest reeds kracht en heerschappij heeft. Calvijn ziet de Wet als een uitnemend instrument, om met de dag zekerder en beter te leren, welke de wil des Heeren is.

De gedachte die bij sommigen leeft, dat je nadat je tot het geloof in Christus gekomen bent, de Wet voor jou buiten werking is gezet, is niet bijbels. God spreekt de zondaar om Christus' wil vrij. Waartoe? Om de Wet in hun hart te schrijven. Om de Wet Hef te krijgen. Om in de Wet hun vermaak te vinden. We kunnen een vergelijking maken met het bevrijde volk van Israël. Nadat ze verlost wa­ ren door de Heere gaf Hij Zijn heilige Wet en sprak: , Ik ben de HEERE uw God, Die u uitf Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb." Niet anders is het als wij door het geloof in Christus, van de vloek der Wet bevrijd, te horen krijgen: aar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. (Rom. 6 : 22)

Nu treedt de Wet als liefdeswet in werking.; Het is geen orderegelement, maar onderdeel van Gods liefdesverklaring aan ons. Ik ben de HEERE, Uw God, en van onze wederliefde| tot Hem - hoe hef heb ik Uw Wet - . Zo is het gebod de keerzijde van het Evangelie der gena-i de, is zij zelf genade en gaan we de wonderen zien, die in Gods Wet alom zich openbaren, Daarbij verliest de Wet zijn ontdekkende i functie niet. Waarom niet? Omdat wij voort-j durend aansporing nodig hebben en aangezet moeten worden tot gehoorzaamheid. Om de traagheid van ons vlees af te leren.

Voor ons zwakke en zondige vlees , , is de Wet de zweep, waardoor het als een trage en luie ezel, tot het werk gedwongen wordt... een voortdurende prikkel, die de christen niet toestaat werkeloos neer te zitten". (Inst. II-VII-12) Vervallen we dan op die manier niet opnieuw tot wettische dienstbaarheid? Helemaal niet. Want de bekering die voortkomt uit een ernstige vreze Gods (het leven der heiligmaking dus), houdt de Hefde tot de Wet in. Echter niet losgemaakt van het Evangelie.

Immers vernieuwd door de Geest en bereid gemaakt tot gehoorzaamheid, spreekt de Wet , , niet alleen van de geboden, maar ook van de belofte der genade, die ermee verbonden is en die alleen maakt, dat zoet wordt wat bitter is". (Inst. II-VII-12)

Kohlbrugge bracht de zaak als volgt onder woorden: , , Wat zeggen ü dan de woorden: Ik heb u uitgeleid"? Antwoord: , , Ik heb u vrijgemaakt, van de dienstbaarheid des verderfs, om Mij te dienen en om Mijn eigendom te zijn met lichaam en ziel, met alles wat ge hebt en zijt”.

De indeling der Wet

De volgende vraag gaat over de indeling, liever nog de hoofdinhoud van de Wet der Tien Geboden., , Wat houdt die Wet In? (132)

Antwoord: Zij wordt verdeeld in twee gedeelten, waarvan het eerste vier geboden omvat, het tweede zes, dus in het geheel tien.

Even een rekensommetje voor kinderen van de eerste klas? Allerminst. Het heeft te maken met de voorliefde, dat het gereformeerde protestantisme had voor zulk een verdeling van de Tien Geboden over de twee tafelen, waarbij er vier aan de eerste tafel, en zes aan de tweede tafel werden toegewezen. Dat verdient zeker voorkeur boven de verdehng van de Rooms-Katholieken en de Luthersen, die de cijfers drie en zeven aanhouden. De gedachte die hier achter zit, , laat ons zien hoe Calvijn de eerste vier geboden betrekt op het rechtstreekse gezag van God en bij het vijfde gebod de overgang gemaakt wordt naar het van God afgeleide gezag en verder naar alle levensverrichtingen, die op de naaste zijn gericht. Calvijn meent voor deze indehng zich te kunnen beroepen op de Schrift.

Vandaar de vraag: Wie heeft deze verdeling gemaakt? (133)

Antwoord: God Zelf, Die de Wet geschreven heeft op twee tafels, aan Mozes heeft gegeven en gezegd heeft, dat ze bestond uit , , tien woorden”.

We kunnen niet verzwijgen, dat dit antwoord niet geheel beantwoordt aan de vraag. Wel heeft God de hele Wet in twee tafels gegeven, en het tiental geboden genoemd, maar over de verdeling daarvan niet gesproken. Maakt Calvijn dan die verdeling op eigen gezag? Ik denk, dat hij van deze , , verdehng" gebruik gemaakt heeft als een hulpmiddel om aan te geven, dat er onderscheid is tussen het eerste en grote gebod: God hef te hebben boven alles, en het tweede gebod, de naaste lief te hebben als zichzelf. Hij leidt die verdeling af uit het feit, dat in de eerste vier geboden onze verhouding tot God en in de laatste zes onze verhouding tot de naaste geregeld wordt. Het is meer een kwestie van exegese van de hele inhoud der Wet, dan dat wij een theologische waarde aan die verdeling moeten hechten. We laten Calvijn graag de vrijheid als hij meent in de verdeling van vier en zes de waarheid aan zijn zijde te hebben.

Bovendien moeten wij meer letten op de eenheid van de Tien Woorden, zoals Ursinus die kernachtig beschrijft in zijn Sc hat boek: , , Het hoogste doel van de Wet der Tien Geboden is de verering Gods". Calvijn zelf dacht ook al in deze richting toen hij schreef, , , dat de dienst Gods grondslag en beginsel is der gerechtigheid, omdat zonder deze alle gehoorzaamheid, billijkheid, kuisheid en gematigd­ heid, die de mensen onderhng beoefenen, ijdel en nietig is voor God". Als we zo de eenheid in acht nemen dan voorkomen wij dat de godsdienst niet in goeddienst ten onder gaat.

Ter onderscheiding van de Hoofdsom der Wet vraagt Calvijn nu: Wat is de hoof inhoud van de eerste Tafel? (134)

Antwoord: Ze betreft de wijze, waarop wij God moeten liefhebben en eren.

Waarbij de volgende vraag vanzelfsprekend aansluit: En wat (is de hoofdinhoud) van de tweede tafel? (135)

Antwoord: Hoe wij met onze naaste moeten leven en wat we hem schuldig zijn.

Hebt u wel eens gemerkt, dat de meeste mensen de zonden tegen de tweede tafel van de Wet erger vinden dan de zonden tegen de eerste tafel? Dan zeggen ze: die en die is niet eerlijk in het zakenleven; Of: die en die houdt het met een ander. Ja, dat valt ons altijd weer heel erg op. Maar heb je ook wel eens gehoord dat men zei: die en die vreest de Heere niet? Of zijn we er zo gewoon aangeraakt, dat we daar geen erg in hebben? Dat we dit afdoen met: nu ja, dat moet ieder voor zichzelf maar uitmaken, dat is zo iets persoonlijks...

Op de leerschool der hef de echter wordt ons de les ingescherpt, dat ik mijn naaste niet hef kan hebben als ik^God niet hefheb en omgekeerd, dat ik God niet kan hefhebben als ik mijn naaste niet hefheb.

Zo vertolkt Calvijn het bijbelse geloofsleven:

Geloof is een dienst aan God en aan de naaste om Godswille.

Een liefdedienst naar de regel der dankbaarheid.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Een parel uit de schat der Kerk (23)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's