Dominee Paauwe (3)
KERKGESCHIEDENIS
Verdere bijzonderheden
I n 1939 is Paauwe hertrouwd met Cornelia Korstanje. Ze werd in 1900 in Wemeldinge geboren. Toen ze later in Delft woonde, kerkte zij trouw bij ds. Paauwe. En in 1936 werd zij zijn huishoudster.
In datzelfde jaar 1939, en wel op 8 oktober, was ds. Paauwe 25 jaar vrij predikant. Bij die gelegenheid verklaarde hij, dat zijn afscheiding van de Ned. Herv. Kerk oorzaak van droefheid was wat betreft deze Kerk en het volk, maar dat hijzelf zich over het gebeurde verheugde.
In het najaar van 1945 werd Paauwe ernstig ziek. Gelukkig herstelde hij en kon na enkele maanden weer preken.
De pogingen tot reorganisatie van de N.H.Kerk, waarbij men o.a. het Algemeen Reglement wilde vervangen door een nieuwe kerkorde, had wel de aandacht van ds. Paauwe, maar ging in een andere richting dan hij wenste. Op 10 maart 1946 zei hij daar over:
„De Hervormde Kerk, de Kerk van Nederland is bezig zich anders te maken. Laat ze bekennen, dat ze bloed vergoten heeft door sommige mensen onrechtvaardig buiten de deur te zetten! Dat is het begin! Beginnen ze hier niet mee, dan komt er van haar niets terecht; en door te trachten zich anders te maken, zal het openbaar worden, dat zij geen kerk meer is, van God verlaten en verworpen. Bij de werkelijkheid beginnen! Zij moet weten, hoe het toch komt en gekomen is, dat zij mensen die zijzelf onschuldig verklaarde, maar wier onschuld hun niet kon baten, buiten de deur heeft gezet. Dat is het begin; en al het andere is louter schijn”.
Na 1945 wordt de prediking van ds. Paauwe scherper. Hij kon wel eens striemen. B.v. op deze manier:
„Waar blijft u nu met uw zucht en drang naar conversatie en uw babbelen en uw lopen van de één naar de ander om hier wat te horen en daar wat te brengen? Ziet, hoe uw leven onder 't oordeel ligt. Hoe oud bent u? Gods wegen te leren, daar was 't u nooit om te doen! Arme ellendeling, straks staat gij voor God en dan moet gij ten gronde gaan voor eeuwig, naar h-chaam en ziel beide, tenzij 't nog tot bekering komen zou”.
Hij vond sommige luisteraars wat slordig. Dat hinderde hem zozeer, dat hij een keer voor hij te preken aanving, zei:
„Ja, voor dat ik mijn predikatie begin, zou ik gaarne nog iets willen zeggen over 't decorum. Ik heb 't al meer gedaan. Wanneer men z'n kind ten doop houdt, dan verwacht ik, dat men 't decorum in acht neemt, dat men z'n haar opsteekt. Ik wil dit nu niet meer zeggen. En geeft men geen acht, dan moet ik andere maatregelen nemen, wat mij geweldig zou spijten. En als er een huwelijk plaats heeft, dan zou ik willen, dat men de gasten verzocht niet blootshoofd in de kerk te komen. Blootshoofds... blootshoofds... nota bene! in een kerk en deelnemende aan een huwelijksfeest! Wat een verwarring wordt er onder ons gevonden”.
In 1946 werd Paauwe 73 jaar. Sommigen onder zijn aanhangers zagen met enige zorg het ouder worden van hun dominee. Hoe zou het moeten als Paauwe hen kwam te ontvallen? Als deze overwegingen hem ter ore kwamen, reageerde Paauwe erop door zijn mensen aan te raden, die dingen aan God over te laten. Hij toch kan, als het Hem behaagt, zorgen dat de prediking van Wet en Evangehe voortgaat. Over zijn eventuele opvolging ging van Paauwe generlei initiatief uit. Zijn sombere verwachting was, dat na zijn heengaan, minstens de helft van zijn aanhangers, zo niet allen, hun eigen weg zouden gaan.
Paauwe las niet alleen theologische werken. Hij oriënteerde zich breder. De vragen en problemen van Europa lieten hem niet ongemoeid. Hij las de kranten, maar ook boeken als: , , In de schaduw van morgen" van J. Huizinga; , , Der Untergang des Abendlandes van Oswald Spengler en: , , A Sendy of History" van A. Toynbee. Hun weinig optimistische visie werd door Paauwe gedeeld.
Neergang
Langzaam aan werd Paauwe lichamelijk zwakker. Hij moest zijn preekarbeid beperken tot 1 maal per zondag voorgaan. In oktober 1953 werd hij opnieuw ernstig ziek. Hij mocht toch weer herstellen. In januari 1954 deed hij meer aan huisbezoek dan ooit tevoren. Ook ging hij om tot rust te komen, met vakantie naar Zwitserland en Italië. Naarmate zijn levenseinde dichterbij kwam, nam de zorg over de voortgang van zijn werk toe. Hij voorzag dat wolven zouden komen om zijn hoorders te verwoesten. Hij achtte het onwaarschijnlijk, dat na hem, iemand de waarheid onversneden zou prediken. Zijn raad aan zijn volgelingen was, om , , thuiszitter" te worden. , , Breek, zo ge kunt, met alle kerken en zoek het in de eenzaamheid”.
Van een maagaandoening in 1955, met daaraan gepaard gaande suikerziekte, zou hij niet meer genezen. Op 25 maart 1956 bediende hij nog het Heilig Avondmaal in Den Haag en op 4 april van dat jaar in Bennekom. Zijn laatste, korte preek, hield hij op 10 mei 1956 in Den Haag. Lang preken ging niet meer. Op 6 juli 1956 kwam aan zijn leven een einde. Hij werd 83 jaar. Bij de begrafenis op de begraafplaats Oud-Eik en Duinen in Den Haag, waren velen aanwezig. Zoals de overledene het had gewenst, werd op het graf niet gesproken. De heer Jac. Ros las Psalm 103. De zoon van Paauwe liet enkele coupletten van Psalm 74 zingen. Vers 9 daarvan luidt:
„ Wij zien aan ons, na al dit ongeval. Geen teek'nen meer van Uwe gunst gegeven; Niet één profeet is ons tot troost gebleven. Geen sterv'ling weet, hoelang dit duren zal”.
Op zijn graf kwam een uiterst sobere steen. Alleen de achternaam van Paauwe stond er op.
Mevr. C. Paauwe-Korstanje heeft haar man nog ongeveer 35 jaar overleefd. Ze overleed op 3 februari 1991.
De prediking van ds. Paauwe
Onwillekeurig dringt de vraag zich op hoe ds. Paauwe preekte. Zijn prediking deed denken aan die van de predikers uit de tijd van de Nadere Reformatie. Maar van de in die kringen soms gebruikte verkleinwoordjes als zij spraken over God, was hij afkerig. Uitdrukkingen als het: , , lieve Wezen" als aanduiding van de Heere, treffen we bij hem vrijwel niet aan.
Zijn preek werd voorafgegaan door een inleiding. Dan werd het tekstverband nagegaan en zo nodig de historische achtergrond behcht. Elke preek ging over een afzonderlijke tekst. Bedoeld is te zeggen, dat hij niet een bepaalde periscoop in vervolgpreken behandelde. Wél hield hij over dezelfde tekst meerdere preken. Zo heeft hij over 1 Petrus 1 in Delft 55 preken gehouden, (1930-1935). Een respectabel aantal, maar toch beduidend minder dan de 145 preken die ds. Smytegelt in Middelburg hield over het , , Gekrookte riet" (Matth. 12 : 20—21).
Ds. Paauwe had voorts de gewoonte, zijn tekst te verdelen in kleinere stukken, soms van maar één woord. Daarover mediteerde hij dan. Daardoor was zijn preek wat verbrokkeld. Er was moeilijk een vaste lijn in te ontdekken.
Een duidelijk voorbeeld van de manier waarop in de tijd van de Nadere Reformatie werd gepreekt, vinden we in de preken van ds. Th. v.d. Groe, aan wie Paauwe zich geestelijk verwant gevoelde. In zijn geschrift: „Prediking en vroomheid bij Reformatie en Nadere Reformatie", noemt dr. T. Brienen, de prediking van v.d. Groe: , , bevindelijk exegetisch, waarbij de aangenomen dogmatische heilsorde de uitleg bepaalt en beheerst". De stukken, die ter zaligheid gekend moeten worden, komen in elke preek terug. Leerstukken als: bekering, geloof, wedergeboorte, rechtvaardigmaking, enz. kregen grote nadruk. Ook verdeelde men de hoorders in allerlei soorten of klassen naar staat en stand. Onbekeerden en bekeerden, onverschiUigen en bekommerden, twijfelaars, gekrookte rietjes, maar ook doorgeleiden en bevestigden in het geloof. Dat was de z.g. , , klassificatieraethode"... indeling naar de genadestaat waarin men verkeerde. Het was ook een , , kenmerken"-prediking. Naarmate de hoorder deze kenmerken bij zichzelf kan ontdekken, mag hij meer verzekerd zijn van zijn zieleheil. De prediking was waarschuwend. Riep op tot waarachtige bekering. Ze waarschuwde voor zelfbedrog; wilde ontdekken aan de , , losse zandgrond van eigen inbeelding en zorgeloze gezindheid des vleses". Zuiverheid van leer waarborgt nog niet vroomheid van leven.
Welnu... al deze elementen vindt men in meerdere of mindere mate terug in de prediking van ds. Paauwe. Het was een bevindelijke, toepasselijke, onderscheidende prediking.
Ds. Paauwe besloot zijn prediking met een toepassing van wat overdacht was. Ook haalde hij veel bijbelteksten aan.
Dat de preek was onsamenhangend was, kwam ook daardoor, dat Paauwe zijn preek niet uitschreef. Wel maakte hij een schets, maar gebruikte die op de kansel toch weer niet. Hij was dus aangewezen op improvisatie. Het gebeurde ook wel, dat de tekstkeuze tot stand kwam als hij al op de kansel stond. Of hij veranderde zijn oorspronkelijke tekstkeuze. En wie kan dan een ordelijke preek verwachten?
Paauwe kon zijn gedachten kort en krachtig formuleren. Die ondubbelzinnige uitspraken trok de mensen aan. Er werd na de dienst met genoegen over nagepraat. Een voorbeeld van dat krachtig spreekgebruik citeer ik uit een preek van februari 1946:
„De christen, de gelovige heeft de roeping om hierbij te blijven. De man ertegen? Maakt niets uit! De vrouw er niet mee tevreden? 't Doet er niet toe! Komen de kinderen in opstand, scheidt de familie van ons af? ... het geeft alles niets”.
(wordt vervolgd)
B.
H.H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1996
Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1996
Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's