Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Micha’s gebed voor Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Micha’s gebed voor Israël

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSTUDIE

„Gij dan, weid Uw volk met Uw staf, de kudde van Uw erfenis, die alleen woont in het woud, in het midden van een vruchtbaar land; laat ze weiden in Basan en Gilead als in de dagen van ouds." (Micha 7 : 14)

Ve hebben reeds één-en andermaal gezien: icha is geen onbewogen profeet. Integendeel, hij is met hart en ziel betrokken bij de boodschap, die hij van Godswege heeft te brengen. Beperken we ons alleen tot het zevende hoofdstuk, dan zien we: ijn ziel bééft, als hij zijn volk het oordeel moet aanzeggen en doet hem belijden: , Ik zal de gramschap des HEEREN dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd" (7 : 1). Tegelijk is er bij hem ook het gespannen uitzien naar het reddende ingrijpen van zijn God: , Maar ik zal uitzien naar de HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils. Mijn God zal mij horen" (7 : 7). En hoe moet zijn ziel vervolgens getrild hebben van heilige vreugde, toen Gods Geest hem iets gaf te zien van wat God in de toekomende dagen zou doen. Iets, dat we de vorige maal samenvatten onder het thema: Het grote uitzicht" (7 : 11—13).

Waar ootmoed, uitzien en vreugde over de belofte Gods het hart vervullen, daar is echter ook gebed! Immers, wie net als Micha werkelijk oog kreeg voor Gods beloften, zal daar ook biddend mee werkzaam zijn. Geeft Gods Geest ons houvast aan de beloften van God, dan maakt ons dat niet lui, of werkeloos, of lijdelijk. Nee - en laten We onszelf erop beproeven of dat ook bij ons het geval is - het dringt juist tot gebed! Dat we de belovende God aanlopen als een waterstroom en met David smeken: , HEE­ RE, doe zoals Ge gesproken hebt" (1 Kron. 17 : 23). Micha is van deze heilige geloofswerkelijkheid een sprekend voorbeeld. Het machtige perspectief, dat hem in de voorafgaande verzen getoond werd, ontsteekt in hem nl. een vurig gebed: , Gij dan, weid Uw volk met Uw staf, de kudde van Uw erfenis”!

Israëls Herder

Het beeld, dat Micha hier bezigt, komt in de Schrift veelvuldig voor. Het is het beeld van de Herder, Die Zijn kudde weidt. Micha bidt hier dus, dat de HEERE Israël niet aan zichzelf zal overlaten, maar het als een Herder zal regeren, verzorgen en onderhouden: , , Gij dan, weid Uw volk"! Let erop: hij verwacht het van niets en niemand anders dan alleen van zijn God: , , Gij dan..."! Zo zet dit gebed in. Nee, van Israël zelf valt niets te verwachten. Het is een volk van dwalende schapen. Die naar de Herder niet horen. Die geen acht geven op Zijn stem. Die het liefst hun eigen weide opzoeken in plaats van achter de Herder aan te komen. En daarom: , , Gij dan..."! Dat , , Gij" is hier allesbeslissend en allesbeheersend. Daar moet alles vandaan komen. God alleen is bij machte Israël dwars door oordeel en gericht heen op zijn plaats te brengen. Het in gehoorzaamheid achter de grote Herder te doen aankomen. Het totaal onverdiend toch te laten delen in dat grote uitzicht, waar de vorige verzen van spraken.

In dit gebed doet Micha intussen een heilig beroep op de bijzondere betrekking, die er is tussen God en Zijn volk. Hij zegt: , , Gij dan, weid Uw volk..."! Micha wil zeggen: U bent het toch Zelf, Die dit volk hebt ver- koren. Die het apart hebt genomen temidden van de andere volken. Die Uw verbond met dit volk hebt opgericht en het zo hebt aangenomen tot Uw erfdeel: Gij dan, weid Uw volk, de kudde uwer erfenis"! M.a.w.: e kudde, die U toebehoort en waar U een bijzonder erfrecht op kunt laten gelden. Hetzelfde beleed ook Mozes in zijn afscheidslied: , Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer van Zijn erve" (Deut. 32 : 9). Nee, Israël is voor de levende God niet zomaar een kudde. Een wildvreemde kudde, of een kudde, die een ander toebehoort. Integendeel, Hij is Zelf de Herder geweest, Die het tot Zijn kudde heeft verkoren en aangenomen.

Het zal duidelijk zijn: icha zet zijn gebed niet in bij het volk, maar bij Gód! Wie Hij is en wat Hij gedaan heeft. Hij is immers de God des eeds en des ver bonds. Tegelijk sluit hij al biddende ook aan bij de heilsprofetie uit hoofdstuk 5, waarin het ging over de komende Verlosser uit Bethlehem, Die , , een Heerser" zou zijn in Israël, maar van Wie hij ook had mogen profeteren, dat Hij zou , , staan en weiden (weer dat , , Herder"lijke, R.) in de kracht des HEE­ REN"! Beloftevolle woorden, die heenwezen naar Hem, Die het in de volheid des tijds zou spreken: , Ik ben de Goede Herder" (Joh. 10 : 11) en door Wie de levende God tenvolle zou vervullen, wat Hij later ook bij monde van Ezechiël beloofde: , Ik zal Mijn schapen weiden en Ik zal ze legeren, spreekt de Heere HEERE. Het verlorene zal Ik zoeken en het weggedrevene zal Ik terugbrengen, het gebrokene zal Ik verbinden en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen. Ik zal ze weiden met oordeel" (Ezech. 34 : 15— 16).

„Gij dan, weid Uw volk (...), de kudde van Uw erfenis"! Een gebed, dat ook vandaag alleszins gepast is. Voor Israël, maar niet minder ook voor ons, met wie de levende God eveneens Zijn verbond heeft opgericht. Aan onszelf overgelaten brengen wij het er niet beter af dan Israël. Integendeel, wie zichzelf heeft leren kennen bij het licht van Gods Geest, zal beschaamd zijn ogen moeten neerslaan. Wat een afdwalen. Wat een ongehoorzaamheid. Wat een verlaten van Hem en Zijn wegen ook bij u en mij. Ook wij hebben in ons bidden daarom maar één pleitgrond. Niet wie wij zijn, maar wie Hij is. Wie Hij is in Christus, de grote Herder Die Zijn leven stelde voor de schapen. Die Zijn bloed stortte en in Zijn verzoenend lijden en sterven voor dwalende en in zichzelf verloren schapen nochtans de toegang opende tot Gods schaapskooi. O, het is op grond van Hem en Zijn verdienste, dat we ook vandaag niet alleen voor ons persoonlijk leven, maar ook voor het geheel van Zijn Kerk in ons vaderland mogen smeken: , , Gij dan weid Uw volk (...) de kudde Uwer erfenis"! Doet u dat ook?

Zijn staf

Micha voegt er echter nog iets bij. Hij zegt: , , Gij dan, weid Uw volk met C/w staf.."! Daarmee is de herdersstaf aangeduid. De stok, waarmee de herder enerzijds roofdieren op een afstand hield, maar waarmee hij anderzijds ook de schapen corrigeerde. Hen een tik uitdeelde, als hun neus de verkeerde kant op stond. Hen leidde in het spoor, waarin hij hen wilde hebben. Hen over hoogten en door diepten heen bracht in de weide, die Hij het beste voor hen achtte. En u voelt: hoe ziet Micha ernaar uit, dat Israels God Zijn staf hanteert. Beschermend. Bewarend. Maar niet minder ook bestraffend. Corrigerend. Leidend. Regerend. Want wat moet er van de schapen worden als ze aan zichzelf worden overgelaten? Niets! Helemaal niets!

Als het goed is, bent ook u daar verlegen om. Om Gods herderlijke bescherming en bewaring, maar niet minder ook om Zijn tuchtiging en leiding. Opdat ook u de Herder niet uit het oog zult verhezen. Het spoor niet bijster zult raken. Niet zult worden overgelaten aan Uw eigen dwaze hart. En daarom: , , Gij dan, weid Uw volk met Uw staf..."! Dat hebben niet alleen de afkerige kinderen onder het oude Bondsvolk en in Gods gemeente nü nodig, maar evenzeer ook de oprechte vromen. Bewaring én tuchtiging! Opdat ze geleid worden in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil (vgl. Psalm 23 : 3—4).

Heilige afzondering

Van de kudde van Israël zegt Micha echter nog iets meer. Hij getuigt ervan: , , Die alleen woont, in het woud, in het midden van een vruchtbaar land". Woorden, die tot nogal wat verschillende uitleg hebben geleid. Er zijn verklaarders, onder wie Calvijn, die menen dat Micha hier doelt op de situatie, waarin het volk zou komen te verkeren, als Gods oordeel zich zou hebben voltrokken. Dus: de situatie ten tijde van de ballingschap. Als Israël als een eenzame en verlaten kudde gelegerd zou zijn in Babel, dat hier dan vergeleken wordt met een dor „woud", waar het voor de schapen slecht toeven is. Het probleem bij deze uitleg is echter, dat de Bijbel voor Israël in de ballingschap eerder het beeld gebruikt van een verstrooide en uiteengeslagen kudde dan dat van een afgezonderde kudde.

De lijn, die andere uitleggers trekken, spreekt ons dan ook meer toe. Zij zien in deze toevoeging een onderdeel van Micha's gebed. In hun ogen bidt Micha hier, dat het volk, dat nu nog belaagd wordt door vijanden dankzij Gods herderlijke zorg straks vk'cer afgezonderd en veilig zal mogen wonen , , in het midden van een vruchtbaar land". Immers, wat kun je schapen beter toewensen dan een vette, vruchtbare weide. Waar voedsel in overvloed is. Waar ze tot verzadiging toe kunnen eten en waar ze tegelijk beschermd en veilig zijn. Dat Micha dit inderdaad bedoelt, wordt des te aannemelijker, als we beseffen, dat in het Hebreeuws voor , , vruchtbaar land" letterlijk het woord , , kar mei" staat. En er is veel voor te zeggen, dat Micha hier letterlijk de Karmel (bekend uit de geschiedenissen van Elia) op het oog heeft. De Karmel stond nl. bekend om zijn , , vette weiden" (Ridderbos), die omsloten werden door beschermende „wouden”.

Welnu, houden we aan deze uitleg vast. dan bidt Micha hier, dat zijn volk weer in een vruchtbaar land zal mogen weiden, beschut en beschermd zoals de weiden op de Karmel. In heilige afzondering. Dankzij Gods herderlijke zorg veilig tegen elke vijand. Datzelfde klinkt tenslotte ook door in de slotregel van dit gebed, waar Micha bidt: , Laat ze weiden in Basan en Gilead als in de dagen vanouds"!, , Basan" en , , Gilead" - gelegen in het Overjordaanse - waren Israels meest beroemde weidestreken. Niet voor niets wilden de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse zich daar zo graag vestigen. Vlak voor de intocht in het beloofde land roemen de oudsten van deze stammen deze streek als een , , plaats" of een , , land voor vee" (Num. 32 : 1, 4).

U begrijpt: het is Micha's vurig gebed, dat ook Israël figuurlijk gesproken weer in zo'n vette weide geweid zal mogen worden. Nu is alles even dor en woest. Vijanden bedreigen het volk. Bovendien, voor de ware vromen is Israël in Micha's dagen als een woestijn. De valse profetie bloeit. De afgodendienst tiert welig, terwijl de tempeldienst zeer verworden is. Micha klaagde aan het begin van dit hoofdstuk: , , Ai mij, want ik ben als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld..."! Dorheid, onvruchtbaarheid en duisternis alom! Maar daarom ook zijn hartstochtelijke smeekgebed: , , Gij dan, weid Uw volk, de kudde van Uw erfenis..."! En dat: , , als in de dagen van ouds"! Waarbij we in het bijzonder kunnen denken aan de bloeitijd onder David en Salomo. Toen de lofzangen Israels luid opklonken onder het volk. Toen de profetie en de tempeldienst bloeiden en er zowel in economisch als geestelijk opzicht sprake was van grote overvloed onder de zegenende handen van Israels God.

Verlangen

Hoe is het? Is dit gebed van Micha ook u uit het hart gegrepen, juist in deze geestelijk zo dorre en ingezonken tijd? Dezer dagen herdenken we de Reformatie. Hoe de grote Herder reddend tussenbeide kwam en Zijn Kerk in Europa een nieuwe bloeitijd schonk. De herdenking daarvan moge ook onder ons het gebed doen vermenigvuldigen: , Gij dan, weid Uw volk (...) als in de dagen van ouds..."! Opdat het zich ook vandaag als een wonder van Godswege zal voltrekken: Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een Herder. Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden" (Jes. 40 : 11).

En die het weet, die weet het: elk een rijkdom om dankzij Zijn herderlijke zorg te mogen weiden in de grazige weiden van Zijn Woord, dat vol is van de gekruisigde en opgestane Zaligmaker, Die verzekerde: , Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank" (Joh. 6 : 55). Om aan de avondmaalstafel te mogen eten van Zijn verbroken lichaam en te drinken van Zijn vergoten bloed. Om verzadigd te worden met het goede van Zijn woning. O, hier is overvloed. Hier wordt de rust geschonken. Hier 't vette van Gods huis gesmaakt. Wat een Herder! Wat een weide! En dat voor zo'n afkerig volk. En daarom: , Gij dan, weid Uw volk..."! Want Hij maakt het alles goed!

L.W.Ch.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1997

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Micha’s gebed voor Israël

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1997

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's