Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jozua

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jozua

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

BIJBELSE FIGUREN

Jozua, de zoon van Nun. Dienaar van Mozes en later zijn opvolger Afkomstig uit de stam van Efraïm. Van huis uit heette hij: Hosea. In die naamsverandering heeft Mozes de hand gehad. Dat bhjkt uit Numeri 13 : l6, waar we lezen: „en Mozes noemde Hosea, de zoon van Nun, Jozua." Jozua dat is dezelfde naam als Jezus. Als in Hebreen 4 vers 8 staat: „Want indien Jezus hen in de rust gebracht heeft, zo had Hij daarna niet gesproken van een andere dag" wordt daar met Jezus bedoeld Jozua. Dat zeggen ook de kanttekeningen: „dat is Jozua, de zoon van Nun, die de kinderen Israels in het land Kanaan gebracht heeft." Jozua of Jezus betekent Redder Weet u wie die naam het meest waarmaakt? De meerdere Jozua, de Heere Jezus. Jozua was naar het uitwendige redder van zijn volk en mocht het in het Beloofde Land binnenleiden. Maar Jezus is in geestehjke zin de volkomen Behouder van de Gemeente die zahg wordt.

Wie zich graag in stambomen verdiept, kan die van Jozua vinden in 1 Kronieken 7 : 23-27.

De meeste gegevens over Jozua vindt men in het naar hem genoemde boek Jozua. Maar ook elders in de HeiMge Schrift wordt over hem gesproken. Het eerst in Exodus 17 : 9-13- Daar treedt hij op als bevelhebber van het Israëhtische leger in de strijd tegen Amalek. Later zien we hem met Mozes de berg SinaïbekUmmen. Mozes moet daar de Wet van God in ontvangst nemen (Ex. 24 : 13). Met Mozes daalt hij weer van de berg af. Mozes draagt de beide tafels van de Tien Geboden (Ex. 32 : 17). Verderop in Exodus en wel in hoofdstuk 33 : H, vinden we Jozua als bewaker van de tent der samenkomst. In Numeri 11 : 28 en 29, staat hij aan de zijde van Mozes, als de 70 oudsten profeteren. Mozes vermaant hem daar, wegens zijn al te grote ijver Ook behoorde Jozua tot de verspieders, die de toestand in Kanaan moeten verkennen. Met Kaleb is hij de enige, die positief verslag doet over de mogehjkheid om Kanaan binnen te vaUen. De tien andere spionnen ontraden elke actie tegen de Kanaanieten. Ze zeggen: „dat volk is sterker dan wij. Begin er niet aan." Als het volk dan terug wil naar Egypte, trachten Jozua en Kaleb hen daarvan te weerhouden. Een hachehjke onderneming, die hen bijna het leven kostte (Numeri 14 : 6-10). Jozua en Kaleb mogen bUjven leven. Zulks in tegensteUing met de 10 anderen. Ze ontvangen tevens de toezegging, dat zij het Beloofde Land zullen binnengaan (Num. 14: 30, 38; verg. Num. 26 : 65).

Het is nu 40 jaar later De lange en vaak bange woestijntocht hgt achter het volk. Een nieuwe generatie heeft de plaats ingenomen van hen die in de woestijn zijn gestorven. Ze staan opnieuw aan de grens vanKanaan. Dëlaak van Mozes zit er bijna op. Hij staat op het punt uit het leven te scheiden. Op Gods bevel wordt Jozua tot zijn opvolger aangesteld (Num. 27 : 18-22; Deut. 3 : 28; 31 : 7, 23). Dan sterft Mozes op de berg Nebo. Ook hij mag het goede land van Israël wel zien, maar niet binnengaan. Straf voor zijn ongeloof. Niemand zal ooit weten, waar de Heere hem begroef.

Jozua als leider

Zwaar is de taak die Jozua wacht. Wie is tot deze dingen bekwaam? De Heere bemoedigt hem met de verzekering: „gehjk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. Wees sterk en heb goede moed, want gij zuh dit volk het land erfehjk doen bezitten." (Joz. 1:1-9). Van zijn kant moet Jozua er streng voor waken, dat er zou worden afgeweken van de Wetten, die God aan Mozes gegeven heeft. Het volk verzekert aan zijn nieuwe leider: „gehjk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen."

Jozua geeft het bevel zich gereed te maken voor vertrek. Binnen drie dagen zullen ze over de Jordaan trekken. Het Oost-Jordaanland was veroverd, nu moet het land ten Westen van de Jordaan worden onderworpen. Het boek Jozua is wel genoemd: „het boek van de oorlogen des Heeren." Het geeft een uitgebreid verslag van de oorlogshandeUngen van het joodse leger om het voorgestelde doel te bereiken. Steeds weer bhjkt, dat God mèt hen is. Dat Hij het is, Die het volk Kanaan doet beërven. De Heere geeft hen de overwinning telkens weer. Zijn machtige arm deed daartoe grote wonderen. Dat begon al, toen ze voor het hoog gestegen, bruisende water van de Jordaan stonden. Zoals Hij Zijn volk door de Rode Zee voerde, zo maakte Hij voor Jozua en zijn mannen de bedding van de Jordaan droog. Ongehinderd konden de priesters met de ark, het leger, de vrouwen en kinderen en have en vee voortgaan. Ze bereikten veihg de overkant. Uit de drooggelegde rivierbedding nam men twaalf stenen en stapelde die op tot een gedenkteken, om deze zo bijzondere gebeurtenis in herinnering te houden 0oz. 3 en 4). De zonen die in de woestijn geboren waren, had men nog niet besneden. Alsnog werd deze ceremonie aan hen voltrokken. Dat gebeurde te Gilgal. Gilgal betekent zoveel als „afwenteUng". De smaad van hun dienstbaarheid was afgewenteld Ook vierde men voor het eerst in Kanaan het Pascha. Het Manna, dat hemels brood, houdt nu op. Voortaan eten zij van wat op het land groeit. Ook dat is een gave van God, waarom iedere dag te bidden is: „Geef ons heden ons dagehjks brood."

Voor Jozua ten strijde trekt, krijgt hij een bijzondere verschijning. Onverwachts staat een man voor hem met uitgetrokken zwaard. Hij maakt zich bekend als de Vorst van het leger des Heeren. Volgens de kanttekenaren hebben we in deze Engel Christus te zien. Die over de kinderen van Israël, welke des Heeren volk zijn, zorg draagt." Als Mozes eenmaal, moet ook Jozua op deze heihge grond zijn schoenen uittrekken. De Heere verzekert Jozua, dat Jericho zal worden ingenomen.

Reeds had Jozua twee verspieders naar Jericho en omstreken gezonden. In Jericho hadden ze onderdak gekregen bij Rachab, een gevallen vrouw. Ze verborg de spionnen voor de poUtie, die hen zocht, en het in de nacht, via een rood koord over de buitenste stadsmuur, de mannen gaan. Haar huis stond op die muur. Voor ze de spionnen het gaan, had Rachab haar geloof beleden in de God van Israël en gevraagd haar en haar famihe te sparen als Jericho zou vallen. Dat beloven de mannen haar gaarne en vragen als kenteken het rode koord te laten hangen. De verspieders kunnen een gunstig rapport uitbrengen... de schrik voor de Israëheten zit er bij het volk goed in. Ze zijn angstig en onzeker.

Jericho

Het gaat er nu dus om, de stad Jericho te veroveren. Als het lukt deze sleutelstad in te nemen, hgt als het ware de poort naar Kanaan open. Het zal overigens een zwaar karwei worden!

Want behalve een schone stad, was het ook een zeer versterkte stad. Hoog oprijzende, dikke muren, staan om de stad heen. De stadspoort is met geweldige bolwerken versterkt. Jozua ziet nergens een zwakke plek in de stelling. Bijkans onneembaar! Maar ook bij de inneming van Jericho voltrekt zich een wonder van God. Ook hier zal gelden: „de Heere zal voor u strijden, en gij zult stille zijn." Dat stil zijn mag hier zelfs letterhjk worden genomen. Want wat moeten zij doen? Wat is de strategie? Het leger moet met de priesters en de Verbondsark, gedurende zeven dagen in alle stilte om de stad trekken. En dat zes dagen één keer, en op de zevende dag zeven keer. Daarna zullen zeven priesters op de ramshorens blazen, het volk zal uit alle macht juichen, en dan zullen de muren van Jericho ineenstorten. Kinderhjk eenvoudig! Maar wel zwaar om te verstaan. Daar is geloof voor nodig! „Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen." (Hebr. 11: 30a). Niet door het zwaard, niet door strategisch inzicht, maar door het geloof, dat is: door God. Opvallend... ze juichen niet eerst als de muren zijn ingestort, zij juichen éér dit gebeurt. „Het geloof juichte de muren omver" (Straatsma). De inwoners van Jericho zijn verbaasd. Ze hebben een aanval verwacht. En nu deze wonderlijke stille omgang. Vermakelijk. Toch ook wel beangstigend. Ze hebben er geen idee van, dat het een stilte voor de storm is. Op de zevende dag, toen de zevende rondgang voltooid was, ging het leger deze keer niet weg. Op een bepaald moment zetten zeven priesters de ramshoorn aan de mond. Onheilspellend verbreekt het dof geluid van de ramshoorns de stilte. Het volk juicht nu met een groot gejuich. Tot ontzetting van de inwoners storten de muren met groot geraas in puin. Een brokstuk bleef staan. Daarop stond het huis met het rode koord. Rachab en haar famiüe bleven als enigen gespaard. Door dit machtig wonder van de Allerhoogste, konden de Israëheten de stad zonder slag of stoot innemen. Ze werd aan de ban prijsgegeven. Al wat leefde, zowel mens als dier, werd gedood. Uiting van Gods geduchte toorn over de gruwelijke zonden van de Kanaanieten. Wat branden kon, verbrandde men. „Alleen het zilver en goud, mitsgaders de koperen en ijzeren vaten, gaven zij tot de schat van het huis des Heeren." Jozua sprak de vloek uit over hèm, die de stad weer herbouwen zou. In de dagen van de goddeloze Achab heeft Hiel van Bethel de stad herbouwd ten koste van zijn oudste en jongste zoon (1 Kon. l6: 34).

De dief

Nu was de stad Ai aan de beurt. Kleiner en zwakker dan Jericho, zou het niet al te moeihjk zijn Ai te veroveren. Jozua achtte het dan ook niet nodig voor dit karwei heel het leger in te zetten. Drieduizend man moet genoeg zijn. Maar wat niet werd verwacht... de strijd verloopt voor het joodse leger ongunstig af. Ze worden verslagen en slaan op de vlucht. Het kost hen nog 36 gesneuvelden bovendien. In moedeloosheid bidt Jozua tot de Heere. Ach Heere waarom? Hij doet een beroep op de eer van God. De vijanden zullen door het gebeurde de Naam van God lasteren. Er bhjkt een ban in het leger te zijn. Er is iets dat God verhindert om met het leger op te trekken. Er is gezondigd. De nederlaag bij Ai is er het gevolg van. Eén van de Israëheten, de Judeër Achan, heeft van wat verbannen was, gestolen. Hij heeft de verleiding niet kunnen weerstaan, zich een prachtig Babylonisch overkleed, tweehonderd sikkelen zilver en een zware gouden staaf toe te eigenen. Zolang dit kwaad niet is bestraft, ügt mèt de dief, ook het gehele volk onder de ban. De ban werd opgeheven, toen men de schuldige had gestenigd. Daarna trekt het leger voor de tweede maal tegen Ai in het geweer. Door een schijnaanval van een enkele afdehng, lokt Jozua de bewoners de stad uit, waarna andere troepen haar in bezit nemen. De rook van de brandende stad verkondigt het verschrikte Kanaan de val van zijn tweede bolwerk.

Het bedrog

Enige dagen later verschijnen in het kamp te Gilgal enkele mannen. Het is een gezantschap. Wat komen ze doen, vraagt Jozua. Wel, ze hebben gehoord van de macht van de Israëlieten. Van hun overwinningen tegen Jericho en Ai. Ze willen met Jozua een verbond sluiten. Jozua wijst hun verzoek af. Een verbond sluiten met Kanaanieten is uitgesloten. „Maar", is hun weerwoord, „wij zijn geen Kanaanieten. We komen uit een ver land." Ze hebben een lange tocht achter de rug. Het is te zien... hun sandalen zijn versleten, de wijnzakken zijn gescheurd, het eens zo verse brood is beschimmeld. Jozua laat zich overtuigen. Hoewel God dit nadrukkeUjk had verboden, sluit hij met de van verre komende vreemdehngen een verbond van vriendschap. Hij verzuimt te vragen naar de wil van God. „En", zo lezen we, „Jozua maakte vrede met hen en hij maakte een verbond met hen, dat hij hen bij het leven behouden zou; en de vorsten der vergadering zwoeren hun." (Joz. 9 : 15). Kort daarop trekken zij naar het gebergte van Kanaan. Op de hoogvlakte gekomen, zien zij na enkele dagen Gibeon hggen, een grote welvarende stad, temidden van vruchtbare velden. Men slaat het beleg voor de burcht. Daar komen drie mannen de stadspoort uit. Het zijn dezelfde mannen, die hen te Gilgal bezocht hebben. Voor Jozua geleid, beroepen zij zich op het verbond dat hij met hen gesloten heeft. Ze zijn dus bedrogen. Het waren geen verre vreemdehngen, het waren naaste buren. De IsraëUeten zijn woedend. Maar Jozua houdt zich aan zijn gegeven woord. Het verbond was immers met de eed bekrachtigd. Zo bUjven de inwoners van Gibeon en de onüiggende landstreek in het bezit van stad en leven. Wel wordt hun bedrog bestraft. Met al hun nakomehngen worden ze tot dienst aan het heihgdom verbonden. Voortaan zullen zij houthakkers en waterdragers zijn.

Het bergland ingenomen

Verbitterd over het verbond door Gibeon met de Israëhetische indringer gesloten, verenigden zich vijf stadsvorsten van de Kanaanieten om de stad voor dit verraad te straffen. Ze willen Gibeon innemen, de Gibeonieten straffen, en tegehjk het Zuiden beschermen tegen het oprukkende joodse leger. Hun legers slaan het beleg rond Gibeon. Het is een geduchte strijdmacht. Een bode uit de omsingelde stad weet het kamp van Jozua te bereiken. Hij vraagt aan Jozua met spoed miütaire hulp te verlenen. In de nacht laat deze zijn troepen oprukken. In de morgenschemering overvalt hij de belegeraars. Er volgt een treffen.

Het gaat er hard aan toe! In zware strijd worden de vijf koningen bij Beth-Horon beshssend verslagen. De vluchtende vijanden overviel zwaar noodweer. Bliksemflitsen stuiven langs het firmament; het dondert zware slagen.

„Straks gloeit de lucht door 't vlammend bliksemücht, 't Is God Die spreekt, Hij dondert uit de hoge, En jaagt de schrik zijn haat'ren in 't gezicht"

Als grote brokken ijs valt hagel neer. Velen worden erdoor gedood. „Daar waren er meer, die van de hagelstenen stierven, dan die de kinderen Israels met het zwaard doodden." (Joz. 10 : 11b). Invallende duisternis bemoeiUjkt de achtervolging van de vijand. Jozua vraagt om de dag te verlengen. „Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan in het dal Ajalons.En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat zich het volk gewroken had." 0OZ. 10 : 12b, 13a). De vijf gevluchte vorsten werden gevonden en gedood. Jozua maakte de overwinning volkomen, door met vaart in het gehele gebied alle versterkte steden in zijn macht te brengen. Zo verkreeg Israël vaste voet in het berglandschap van Efraïm, het hart van Palestina. Toen trok men zich terug op Gilgal Qoz. 10 : 29- 40).

Maar nog hield de strijd niet op. Want nu gingen de bewoners van noordehjk Palestina zich roeren. Een nieuw verbond tegen Israël werd gesloten. In Jozua 11 kan men er alles over lezen. Vele van de verenigde koningen worden met name genoemd. Samen beschikten zij over een machtig leger „Dezen nu togen uit, en al hunne heirlegers met hen; veel volks, als het zand, dat aan de oever der zee is in veelheid, en zeer vele paarden en wagens." 0oz. 11:4).

Zij... „legerden zich tezamen aan de wateren van Merom om tegen Israël te strijden." (Joz. 11 : 5). Het komt bij Merom inderdaad tot een treffen. Opnieuw geeft de Heere het joodse leger de overwinning. En ook nu weer neemt Jozua m snelle slag de versterkte steden in. In het twaalfde hoofdstuk van het boek Jozua staat een hjst van 31 koningen, die onder leiding van Jozua werden verslagen. Het Zuiden en het Noorden waren nu in hun macht. Daarmee is de voorlopige onderwerping van het Beloofde Land tot stand gekomen. Een voorlopige onderwerping. Want er waren nog vele steden en streken waar de Kanaanieten zich nog lang wisten te handhaven. Nadat het land straks onder de staramen zal zijn verdeeld, moet elke stam de overgebleven vijanden verdrijven. Maar men was daarin erg laks, of onmachtig. „Maar de kinderen van Juda konden de Jebusieten, inwoners van Jeruzalem niet verdrijven." (Joz. 15 : 63; Joz. 16 : 10; 17 : 12 e.v; Richteren 1). Hoewel dus niet geheel Palestina was gezuiverd, bleek dat geen bezwaar om reeds nu met de verdeling van het land onder de stammen van Israël over te gaan. Ruben, Gad en half Manasse hadden reeds het erfdeel toegewezen gekregen aan gene zijde van de Jordaan. Nu kwamen de andere stammen aan de beurt. De Levieten, de priesterlijke stam, werden verdeeld over 48 steden. Zes van die steden waren vrijsteden. Ze lagen drie aan drie, hnks en rechts van de Jordaan. In die vrijsteden kon degene die zonder opzet iemand had gedood, toevlucht zoeken. Daar was hij veihg voor de bloedwreker.

Jozua zelf ontving, zoals hij begeerde, de stad Timnath-Serah op het gebergte Efraïm ten erfdeel Ooz. 19 : 49-50). Hij sleet daar in betrekkehjke rust zijn verdere levensdagen, tot hij de hoge ouderdom van 110 jaren had bereikt Ooz. 24 : 29).

Het Verbond vernieuwd

Het einde van Jozua's leven naderde. Toen hij dit zelf ook gevoelde, riep hij al de stammen in hun hoofden te Sichem samen. Hij houdt een afscheidsrede. Daarin wijst hij met nadruk op de trouw van God. Hij heeft hen sinds de uittocht uit Egypte steeds beschermd. Hij heeft hen in Kanaan gebracht. Ze hebben geleefd van Gods genade. Ze hebben alles aan de Heere te danken. Alle roem is uitgesloten. Wat wil Israël? God aanbidden of de afgoden dienen? Het moet komen tot de beshste en beshssende keus. Als het volk die keuze niet wil maken; als zij het risico te groot vinden om met God alleen door het leven te gaan, laat men dan kiezen tussen de vele goden van Egypte of Babylonië. Kiest u maar een afgod. Er zijn er genoeg.

„Maar", aldus Jozua, „aangaande mij en mijn huis, wij zullen de Heere dienen." Het volk antwoordt: „Het zij verre van ons, dat wij de Heere verlaten zouden, om andere goden te dienen." Ze verklaren, dat ook zij zullen volharden in de dienst van God, Die hen beschermt. Hij is ook ónze God. Het is of Jozua bang is voor een overhaaste keuze van het volk. Zal de dienst van God hen niet te zwaar vallen? Weet men wel, dat de Heere een naijverig, een jaloers God is? Hij duldt geen mededingers. Hij straft elke trouwbreuk. Er is Verbondswraak! Dan verandert de zegen in een vloek. Volk van Israël, weet wat ge doet!

Maar het volk houdt vol: „Wij zullen Hem, Hem alleen dienen." Jozua neemt daarop henzelf tot getuigen. Toen zei Jozua tot hen: „Gij zijt getuigen over uzelven, dat gij u de Heere verkoren hebt om Hem te dienen." En zij zeiden: „Wij zijn getuigen." Een grote steen wordt opgericht tot een blijvend aandenken aan deze Verbondsvemieuwing. Ook werk het verhandelde opgetekend in het Mozaïsche Wetboek 0oz. 24: 26).

Het levenswerk van Jozua is voltooid. Spoedig daarna stierf hij. „En het geschiedde na deze dingen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des Heeren stierf, oud zijnde honderd en tien jaar' Ooz. 24:29).

Tijdens Jozua's leven diende Israël de Heere. En ook nog enige tijd daarna. Toen ging het mis. Verviel men tot afgoderij met de Baals en Astartes. Het nageslacht brak op allerlei wijze het werk van Jozua weer af. Het boek Richteren gewaagt ervan. Maar Jozua behoefde dit niet meer mee te maken. Jozua mocht Israël in Kanaan brengen. Als zodanig bleef de herinnering aan hem lange tijd voortleven. Het is na te lezen in Richteren 2 : 8; 1 Kon. l6:34; Nehemia 8:18 en Hebr 4 : 8. De laatste mededehng over Jozua luidt: „En zij begroeven hem in de landpale zijns erfdeels te Timnath-Serah, hetwelk is op de berg Efraïms, aan het Noorden van de berg Gaas." Ooz. 24: 30).

B.

H.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1998

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Jozua

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1998

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's