Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik ben Jozef!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik ben Jozef!

9 minuten leestijd

MEDITATIE

door P. Vermeer, Epe

En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! (Genesis 45 : 3a)

i j N deze laatste meditatie over Jozef - -•'^ maken we een sprong in de tijd. We herinneren ons nog hoe de tien zonen van Israël lagen gebogen voor Jozef. Zij herkenden hem niet, hij hén wel. Bars had hij met hen gesproken. Verspieders had hij hen genoemd. Het had hun het leven kunnen kosten. Met verspieders wist men immers wel raad. Wat hadden ze geprobeerd om de onderkoning te overtuigen dat zij vrome lieden waren. Ze hadden verteld van hun oude vader en van hun jongste broer, en ook dat ze nóg een broer hadden gehad, maar die was niet meer... Het leek alles tevergeefs, want hij vertrouwde hen niet. Drie dagen lang waren ze achter slot en grendel gezet, toen had hij negen van hen laten gaan maar Simeon gebonden achtergehouden. Ze moesten hun jongste broer Benjamin gaan halen om te bewijzen dat ze de waarheid hadden gesproken. En wee hen als ze hadden gelogen...

Bezwaard van hart waren ze naar huis gegaan. Ze hadden wel koren meegekregen voor hun gezinnen, maar hun grote zorg was of vader Jakob Benjamin wel zou laten gaan. Van dat laatste hing het leven van Jakobs geslacht af! Maar er was nog iets gebeurd: een oude zonde was ineens springlevend geworden. God bezocht wat zij Jozef hadden aangedaan. Vandaar die benauwdheid. Hardop hadden ze daarover met elkaar gesproken in aanwezigheid van de onderkoning, want ze meenden dat hij hen niet kon verstaan. Thuisgekomen hadden ze alles verteld. Wat ze gevreesd hadden gebeurde: Jakob weigerde Benjamin te laten gaan. Dat veranderde pas toen het koren weer opraakte

door P. Vermeer, Epe en de honger niet langer te harden was. Juda had zich bij vader Jakob voor Benjamin borg gesteld. En zo waren ze weer naar Egypte gegaan, Benjamin was bij hen. Een wonderlijke ontmoeting was het geworden, want ze hadden met de onderkoning gegeten en gedronken. Herkend hadden ze hem niet. En weer ging het naar Kanaan, met zakken vol koren. Wat wisten ze ervan dat Jozef net als de eerste keer het geld in hun zakken had laten terugleggen? En hoe konden ze weten dat Jozef zijn kostbare zilveren drinkbeker in de zak van Benjamin had laten verstoppen?

Nog maar even waren ze op weg geweest of ze werden al gearresteerd op verdenking van diefstal. En hij was gevonden, die zilveren beker. Jawel, bij Benjamin. Toen was Leiden goed in last. Ze hadden hun kleren gescheurd. De onderkoning had Benjamin als slaaf opgeëist. Juda was naar voren getreden en had gezegd: Neem mij! Want hij had zich, zo vertelde hij de onderkoning, voor Benjamin borg gesteld bij zijn vader en zou het verdriet van z'n oude vader niet kunnen aanzien. Daar stonden ze voor Jozef, elf ontredderde en benauwde mensen uit het verre Kanaan. Vast en zeker hebben de tien opnieuw de last van hun kwaad gevoeld, want als een oude zonde levend wordt, verheft ze steeds weer haar stem en brengt ze het geweten in nood. Dan klaagt ze aan. Wat een genade intussen als God een zondaar nog in benauwdheid brengt met de bedoeling om hem naar de troon der genade te dringen. Dat moet in dit leven gebeuren, want als de zonde pas echt gaat spreken in de eeuwig- held voor Gods troon is de tijd van genade al voorbij...

Eén ding is ons nu wel duidelijk geworden: die zonen van Jakob hebben toch wat geleerd. Met name Juda, op wiens voorslag Jozef als slaaf werd verkocht, heeft onze sympathie. Hij biedt zich aan om Benjamin maar uit de slavendienst te kunnen houden. Uit liefde tot een oude vader, eens door hem en de andere negen zo schandelijk bedrogen, en omdat hij borg voor Benjamin is. Hier mag Juda iets vertonen van Juda's grote Zoon, Christus, Die Zich van eeuwigheid Borg gesteld heeft voor allen die de Vader gaf. Minder dan een slaaf wilde Hij worden om zondeslaven te kunnen leiden naar het land waar niemand meer hongert of dorst, want God is daar alles en in allen. Kennen we Hem al als ónze Borg en Zaligmaker? Tot en met een levensvraag. Zonder Hem blijven wij in onze verlorenheid en gaan we voor eeuwig verloren. Wie Hem de zijne weet komt in het gericht Gods niet om.

We zijn nu aangekomen bij het hoogtepunt en tegelijk de ontknoping van deze zo bijzondere geschiedenis: Jozef gaat zich bekendmaken aan zijn broers. Jozef treedt uit z'n verborgenheid naar voren. Eerst moeten alle anderen het vertrek verlaten, dan vertelt Jozef diep ontroerd wie hij is: En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef!

Wat een openbaring! Jozefs broers hebben daarop volstrekt niet gerekend. Dit slaat al­ les. De nood is bij hen tot aan de lippen gekomen en dan ineens dit. We kunnen het zo goed begrijpen dat zij dit niet zomaar kunnen verwerken of geloven. Op hun gezichten staat ongeloof en schrik te lezen. Dit kan niet waar zijn! Daarom zegt Jozef hen dichterbij te komen. Opnieuw horen ze: Ik ben Jozef. Ja, jullie horen en zien het goed, ik ben echt Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben.

Jozef haast zich om z'n broers gerust te stellen. Nee, hij verwijt ze hun zonde niet, maar zet die in het hoge licht van Gods voorzienigheid. Door hun zonde heen heeft God, zo weet hij, willen werken aan het behoud van Jakobs huis. Want God heeft hem. Jozef, vooruit gezonden om voor Jakobs huis een overblijfsel te stellen op de aarde. Zeker, zij hebben hem wel verkocht naar Egypte, maar Jozef mag daarachter Gods zorgende hand zien (vss. 7 en 8). Daarmee troost hij zijn broers. Wat zij ten kwade dachten heeft God ten goede gedacht (zie Gen. 50 : 20).

Wat een genade als je zo het kwaad mag zien dat anderen je aandeden. Dan ga je de dingen zien zoals God ze ziet en gaat het woord diepte krijgen dat Gods Kerk alles moet meewerken ten goede. Dat is een zaak van geloof, maar op Gods tijd gaat dat geloof over in zien. En als straks de eeuwigheid daar is, gaan zelfs alle windsels weg en mag het volle licht vallen op Gods wijze wegen. Wat zal dat verwondering en blijdschap geven en het loflied doen rijzen! We letten nog even op Jozefs broers. Ze zullen hun verwondering en blijdschap niet op hebben gekund. Dat Jozef nog lééft, wie had dat kunnen denken? Ja, zij mogen in hem zelfs hun door God gegeven redder vinden. Zie hoe grote eer en heerlijkheid hij draagt om Jakobs huis een grote verlossing te kunnen geven. Ja, wonderlijk zijn Gods wegen, onpeilbaar diep Zijn gedachten. Wie krijgt zoiets klein? En dat ondanks hun zonde. Nee, bij Jozef proeven ze geen bitterheid of verwijt, wel blijdschap over het terugvinden van elkaar.

Ook hier ontdekken we weer allerlei vingerwijzingen naar de „meerdere Jozef'. Vaak neemt de Heere de tijd ervoor om Zich aan een zondaar te openbaren. Zeker, Hij kan het doen als bij Saulus van Tarsen. Dan zet Hij de zondaar ineens in het volle licht en werpt hem diep in het stof. Maar dat is niet de gewone weg, want meestal gaat het zoals Jozef deed bij z'n broers. Jozef had het beste met ze voor want hij was over hen bewogen en met hun lot begaan. Het leek wel of hij z'n broers hard behandelde, maar het was voor hun bestwil. Des te heerlijker was het toen hij ze toeriep: Ik ben Jozef! Gaat het zo ook niet vaak in het geestelijke leven? Christus houdt Zich soms lang verborgen voor Zijn volk. Er moet eerst plaats voor Hem komen. De tijd moet rijp worden om Hem te leren kennen zoals Hij echt is. Menigmaal werpt Hij de Zijnen in allerlei beproeving en nood en brengt oude en nieuwe zonden aan het licht. Het lijkt weleens alsof Hij Zich wil openbaren. Gods Wet gaat haar rechten opeisen! Zo brengt Hij de zonden tot leven en vindt het hart benauwdheid en droefenis. U kent de klacht: Wee mij, dat ik zó gezondigd heb? Dan lijkt Christus een strenge Rechter. De nood drijft wel uit tot Hem, maar echt kennen doen we Hem dan nog niet. Denkt u eens aan Jezus' discipelen. Zij wandelden met Hem door het joodse land, zagen Zijn heerlijkheid in tekenen en wonderen en beleden: „Heere, tot Wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden van het eeuwige leven" (Joh. 6 : 68), en toch kenden ze Hem nog maar zo weinig. Hij was voor hen nog zo verborgen. Pas na kruis en opstanding werd Hij hun pas goed bekend als Gods eeuwige Zoon, gezonden in de wereld om een overblijfsel in het leven te behouden en een zeer grote verlossing aan te brengen. Hoe zalig het uur waarin Hij Zich aan ons bekendmaakt als onze oudste Broeder en zegt: Ik ben Jezus, uw Zaligmaker, door de Vader gezonden om uw zonden te verzoenen en wat u ten kwade dacht ten goede doen keren. Bitterheid is bij Mij niet. Ook verwijt Ik u niet het lijden en de bittere dood die Ik om u heb moeten ondergaan. Zo was het de wil van Mijn Vader. Ik deed het voor u.

Zouden we zó'n Zaligmaker niet willen hebben? Als de zondenood ons drukt en benauwdheid ons hart omknelt, dan ons neergelegd aan Zijn voeten om uit Zijn mond te horen: Ik ben Jezus! Mijn Vader hield Mij al van eeuwigheid gereed om u te redden van de eeuwige ondergang. Kom en verheug u met Mij in dit heil en wil met Mij Vaders goedheid prijzen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 2002

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Ik ben Jozef!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 2002

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's