Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

door P. Vermeer, Wilsum

Calvijn bespreekt in hoofdstuk 8 van boek II elk van de tien geboden des Heeren.We laten zijn uitleg hier rusten, omdat er momenteel in ons blad een hele serie artikelen aan de Decaloog is gewijd. Met u ga ik naar de hoofdstukken 12-17 uit boek II, waarin Calvijn uitgebreid de leer aangaande Christus aan de orde stelt. Hoofdstuk 12 wijst op de noodzaak dat Christus eerst mens moest worden om Middelaar te kunnen zijn:

'Verder was het voor ons van groot belang dat Hij die onze Middelaar zou zijn een waarachtig God en een waarachtig mens was. Wanneer men vraagt naar de noodzakelijkheid, zij was niet een eenvoudige (zoals men dat pleegt te noemen) of absolute noodzakelijkheid, maar zij vloeide voort uit het hemelse besluit, waarvan de zaligheid van de mens afhing. Verder stelde de goedertieren Vader wast wat voor ons het best was. Want omdat onze ongerechtigheden, die als een wolk stonden tussen ons en Hem, ons van het Koninkrijk der hemelen geheel hadden vervreemd, kon niemand de tolk zijn tot het herstel van de vrede dan wie tot Hem komen kon. Maar wie zou tot Hem hebben kunnen komen? Eén van de kinderen van Adam? Maar die allen huiverden met hun vader ervoor om God te aanschouwen. Eén van de engelen? Maar ook die hadden immers een Hoofd nodig door wie zij vast en onlosmakelijk met hun God verbonden zouden zijn.

Wat dan? Ongetwijfeld, de zaak stond hopeloos als niet de Majesteit Gods tot ons zou neerdalen aangezien wij niet tot Hem konden opklimmen. Zo moest de Zoon van God ons tot een Immanuël worden, dat is: God met ons. En dat wel onder deze voorwaarde dat Zijn godheid en de menselijke natuur door een wederkerige verbinding met elkaar zouden samengroeien. Anders zou zijn nabijheid niet dichtbij genoeg zijn en de verwantschap niet sterk genoeg dat wij daaraan hoop mochten ontlenen dat God bij ons zou wonen. Een zo groot verschil was er tussen onze vuilheid en de hoogste reinheid van God.'

Overigens haast Calvijn zich te zeggen dat ook de niet-gevallen mens een Middelaar nodig had gehad om tot God door te dringen. Maar door zijn diepe val werd een Middelaar des te meer noodzakelijk. Dat deze Middelaar wel heel bijzonder móest zijn blijkt uit wat Hij had te doen, te weten:

'... ons zo te herstellen in de genade van God dat Hij ons van kinderen der mensen maakte tot kinderen van God, en van erfgenamen van de hel tot erfgenamen van het hemelse Koninkrijk.'

Wie anders had dit grote werk kunnen doen dan alleen de Zoon van God, en wel door ook Zoon des mensen te worden en het onze zo aan te nemen dat Hij het zijne op ons overbracht en wat van nature het zijne was door genade tot het onze te makenPVoor ons is de erfenis van het hemelse Koninkrijk verzekerd, omdat de enige Zoon van God, van wie alles was, ons tot Zijn broeders heeft aangenomen en daarmee ons tot mede-erfgenamen heeft gemaakt. Heerlijk en rijk klinkt Calvijns loflied op de Middelaar in de volgende regels:

'Hij moest de dood verslinden. Wie zou dat gekund hebben dan Hij die het leven is? Hij moest de zonde overwinnen. Wie zou dat gekund hebben dan Hij die de kracht is die wereld en lucht te boven gaat? Voorts, bij wie is het leven of de gerechtigheid of de heerschappij en de macht des hemels dan bij God alleen? De goedertierenheid God heeft dus Zichzélf in de Persoon van de Eniggeborene tot onze Verlosser gemaakt toen Hij ons verlost wilde hebben.'

Vervolgens wijst Calvijn erop dat Christus om te kunnen verzoenen de straf van God over de zonde moest ondergaan. Daarom werd Christus waarachtig mens, deed de persoon van Adam aan, nam zijn naam aan, om in Adams plaats de Vader gehoorzaam te zijn, om ons vlees tot een prijs der voldoening voor het rechtvaardig oordeel Gods te stellen en in dat vlees de straf te betalen die wij verdiend hadden:

'Kortom, daar Hij als Hij alleen God was de dood niet kon ondergaan en als Hij alleen mens was hem niet kon overwinnen, heeft Hij de menselijke natuur met de goddelijke verenigd om de zwakheid van de ene aan de dood te onderwerpen en ter verzoening van de zonden door de kracht van de andere met de dood de strijd aan te binden en voor ons de overwinning te behalen.'

In hoofdstuk 13 staat Calvijn stil bij de waarachtigheid van de menselijke natuur van Christus. In de kerkgeschiedenis is dat menig keer bestreden en werd Christus een schijnlichaam of een hemels lichaam toegedicht. De Schrift zelf laat echter zien dat Christus echt onze menselijke natuur heeft aangenomen, uit een vrouw, en zo in de gestalte van een dienstknecht onder was. De Schrift trekt Gods Zoon heel diep in ons vlees.

Een heel moeilijke vraag is nu hoe de twee naturen van de Middelaar één Persoon vormen. Daaraan is hoofdstuk 14 gewijd. In de kerk is daarover heel wat strijd gevoerd. Calvijn kiest voor de oude kerkelijke belijdenis van Chalcedon: de beide naturen in Christus zijn onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden. Dit is geen diepzinnige verklaring of een wijsgerige bespiegeling maar een belijdenis die op de Schrift is gegrond. Soms komt in de Schrift vooral Zijn goddelijke natuur naar voren, soms Zijn menselijke natuur, soms ook beide tezamen. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval als gezegd wordt dat Christus van de Vader macht heeft ontvangen om de zonden op de aarde te vergeven, dat Hij kan opwekken wie Hij wil, dat Hij rechter over levenden en doden is. Zoals we weten is Christus nu verhoogd aan de rechterhand van de Vader en geroepen om als Middelaar te regeren. Hoe lang? Calvijn zegt daarover: 'Christus zal dus regeren, totdat Hij als rechter van de wereld verschijnen zal voorzover Hij ons, naar de mate van onze zwakheid, met de Vader verenigt. Maar wanneer wij als deelgenoten aan de hemelse heerlijkheid God zullen zien gelijk Hij is, dan zal Hij na het ambt van Middelaar volbracht te hebben ophouden des Vaders gezant te zijn en tevreden zijn met de heerlijkheid die Hij bezat vóór de schepping van de wereld.'

Regels die voldoende stof geven om over na te denken!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Lezen in de 'Institutie' van Johannes Calvijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 2004

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's