Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘De ellende van  de zondeval’ (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘De ellende van de zondeval’ (3)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

PREDIKING

Acht preken van Calvijn over Genesis 3

Mozes vertelt welke wetenschap Adam en Eva verworven hebben door de eten van de boom die hen verboden was: ze leerden het oordeel van God kennen, ze begonnen te gevoelen wat het kwaad was. Het leek ze een 'grote waardigheid' om goed en kwaad te kennen, ze wilden immers als God wezen. Ze kwa- men er echter direct achter dat het wel even iets anders was. De kennis van het kwaad bracht schaamte en schuld.

Zonde brengt schande

Calvijn volgt in zijn preek de tekst en vertelt dat Adam en Eva zich 'gordels' (ceintures) maakten van bladeren om de 'schandelijke delen' van hun lichaam te bedekken. Ze schaamden zich, zonder dat iemand hen daartoe aanleiding had gegeven. Hier vindt hij een bewijs dat het getuigenis van onze veroordeling ingegraveerd is in ons geweten. 'Als de hele wereld ons zou verontschuldigen, en groot en klein hun best doen om onze schaamteloosheid te bedekken, dan moet een ieder toch zijn eigen rechter zijn en zal hij in zichzelf overtuigd zijn.' Onze Heere heeft het onderscheid van goed en kwaad in onze harten ingegraveerd, en wij kunnen deze kennis niet ontvluchten.

De vraag wordt gesteld, waarom de schaamdelen bedekt moeten worden, terwijl de duivel toch andere lichaamsdelen, namelijk de oren, gebruikt heeft om de zonde ingang te laten vinden. Het antwoord is, dat het genoeg is dat de mens ergens een 'brandmerk' van schaamte in zich draagt, 'alsof hem de oren afgesneden zijn', zoals dat met een rover gebeurt. Calvijn ziet hier dus geen aanleiding om de zonde expliciet te verbinden met de begeerten die te maken hebben met de geslachtsdelen (concupiscentia), zoals Augustinus wel heeft gedaan.

Waarom moet er schaamte in de mens zijn? Dat is omdat ze zichzelf 'misvormd' hebben door de zonde en omdat ze 'de glorie van God hebben uitgedoofd'. God heeft ze 'gebrandmerkt' omdat ze arme boosdoeners zijn, die geen eer meer waardig zijn in het gezelschap van Zijn schepselen. Dat is hier het punt.

Is schaamte alleen genoeg?

Adam en Eva erkennen dus met schaamte wat ze gedaan hebben. Maar is dat direct ook een ware bekering, zo vraagt Calvijn zich af. Nee, zegt Calvijn, er is veel meer nodig. Ze moeten een 'mishagen aan zichzelf' hebben. Ze moeten ook en levendige indruk hebben van het oordeel van God, zodat ze geen rust meer kunnen hebben totdat ze vergeving ontvangen en weer met God verzoend zijn. 'Dit is dus wat de ware bekering inhoudt: als de zonde ons voor ogen staat, als we zozeer verslagen zijn dat het kwaad en de benauwdheid ons dringen om onze toevlucht tot God te nemen, en dat wij tot Hem zullen komen met een waarachtig mishagen, dat wij de zonden erkennen die wij hebben bedreven en dat wij zelf de ongerechtigheid haten. Wij moeten onszelf aanpakken alsof we wraak nemen, zoals de heilige Paulus zegt van dit kwaad dat wij hebben bedreven, dat we niet wachten tot God ons veroordeelt, maar dat wij Hem voor zijn (in de veroordeling van onszelf), opdat wij voor Hem vrijgesproken worden. Dan zullen wij Hem vergeving afsmeken in ware verootmoediging.' tot zover deze uitgebreide omschrijving van de ware bekering. Adam en Eva kenden dat ware besef echter niet, toen ze zich probeerden te bedekken in hun schande. Ze hadden niet echt in de gaten hoezeer ze Gods majesteit hadden aangetast en Zijn toom opgeroepen. Hun eerste reactie was alsof ze wilden 'spelen met God.'

Uitvluchten

De toepassing wordt direct gemaakt: wat hier van Adam en Eva wordt verteld, dat ervaren wij nog veel meer in onszelf, en wij laten zien dat wij kinderen zijn van hun afkomst. Wij proberen ook het oordeel van God te ontsnappen met onze uitvluchten. Wat doen we ons best om het besef van de zonde te onderdrukken. Het is de rust van de 'hypocrieten', die lijkt op 'het slapen van een dronkaard, en van arme zieken, die in hun hersens gekweld worden door een hete koorts'. 'Alsof ze een klap op hun hoofd gekregen hebben met een knots', zo stelt Calvijn zijn gemeente heel plastisch voor. De verontwaardiging over de 'rust der hypocrieten' die uit deze preek blijkt, kan wel eens te maken hebben met wat Calvijn voor het vervolg van zijn dag al ziet aankomen. Het is namelijk donderdag, de dag waarop het consistorie in Geneve vergadert. Straks zal hij weer mee moeten maken hoe van de gedaagde zondaren vaak de eerste reactie is: uitvluchten zoeken. Als wij niet door de Heilige Geest gezuiverd worden, dan drijft ons geweten ons niet uit tot waarachtige bekering, maar tot allerlei pogingen om onszelf te bedekken. Dat zien we in het voorbeeld van Adam maar al te goed.

Als de dag aanbreekt verschijnt God

De uitvluchten zijn echter vergeefse pogingen om aan God te ontsnappen. De stem van God boort door alles heen, alleen al Zijn aanwezigheid beneemt hen elk excuus. Het beeld dat Calvijn gebruikt is dat van een vrouw die zich opmaakt om de rimpels in haar gezicht te verhullen. Kennelijk was de cosmetica in Calvijns dagen nog niet optimaal, want Calvijn zegt dat zodra ze met zich in koude of warmte begeeft, komt dat wat ze wil bedekken er juist doorheen, en wordt zichtbaar dat heel haar schoonheid eigenlijk schijn is. Al onze fictie en leugen verdwijnt als sneeuw voor de zon als God verschijnt

Calvijn zegt dat God verscheen toen het morgen werd. Hij interpreteert 'de wind des daags' die niet als de wind die in de avond gaat waaien. Voor hem is er eerst een nacht geweest waarin Adam en Eva op de vlucht zijn geslagen. Ze 'droomden' in die nacht misschien wel te ontkomen. Maar als de zon opgaat, dan ontstaat er wind omdat ze de 'dampen en uitwasemingen' van de maan verdrijft om de lucht te zuiveren. Zo is Calvijns beeld van dag en nacht. Maar het aanbreken van de dag is het moment waarop God Zich vertoont.

Zo komen hun zonden 'voor de dag'. Ze kunnen ze voor God niet verborgen houden. De vijgeboombladeren en de schaduw van de bomen helpen hen niets. Gods stem roept hen ter verantwoording. Ze herkennen Zijn stem 'zo vreselijk' zegt Calvijn, dat ze beseffen dat ze voor Zijn rechterstoel moeten verschijnen.

Het is niet altijd zo dat God tot zondaren spreekt om hen te verschrikken. Hij raakt ze soms van binnen aan, zonder dat ze weten waar dat vandaan komt, behalve dat ze weten dat hun geweten benauwd is. Dat is een 'aanwezigheid van God' die nog niet met Zijn stem gepaard gaat. Als zondaars zo onrustig worden, maar ze weten niet echt wat het is, zegt Calvijn, dan is dat als het ware een 'innerlijke en verborgen hel'.

De tweede vlucht van Adam

Na de eerste pogingen waarin Adam zijn schaamte wil bedekken, ziet Calvijn een 'tweede vlucht' in het antwoord dat gegeven wordt nadat God gezegd heeft: 'Adam, waar ben je? '. Wij hebben hierin een 'algemene geloofswaarheid' (doctrine generale), zegt Calvijn, die ons aanraakt. Mozes wil ons als in een spiegel voor ogen stellen hoe de vloek van God op onze hoofden terecht komt. Wij zijn immers allen van Adams geslacht. We zien hier hoe wij mensen van onszelf nooit geneigd zijn tot ware bekering, die God vereist.

Als God ons een indruk geeft van onze zonden is dat nog niet genoeg om ons te verontschuldigen. Als wij op Gods stem ons kwaad willen bedekken, dan verdubbelen we onze schuld alleen nog maar en maken het veel erger. Het 'schild van onwetendheid' zal niet baten.

Hoe vaak heeft Calvijn het tijdens een consistorievergadering al niet gehoord, wat hij hier als excuus zijn gemeente voorhoudt: 'Het is waar dat wij gefaald hebben, maar we zijn nu eenmaal mensen'. Dat is het 'algemene liedje' (chanson commune). Maar Calvijn waarschuwt zijn gemeente - misschien wel met het oog op de vergadering na deze dienst - dat hij dit liedje niet wil aanhoren omdat God het niet kan verdragen. Het gaat immers om de ware droefheid tot God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt, zoals Paulus in de tweede brief aan Korinthe zegt.

Rekenschap geëist

God neemt geen genoegen met de pogingen onder de schuld uit te komen. Als Hij gaat spreken komt Hij rekenschap eisen. Alleen al Zijn aanwezigheid is daarop gericht, zelfs zonder dat er al een 'zekere leer' wordt gegeven om ons te beschuldigen. God doet ons door Zijn verschijning ontwaken uit onze huichelachtigheid.

Calvijn houdt zijn hoorders vervolgens twee typen mensen voor, 'die wij elke dag voor ons zien'. Maar, waarschuwt hij, laat een ieder bij zichzelf te rade gaan en op eigen geweten acht hebben. Er zijn levensgenieters die geen oren hebben naar de ontdekking van zonden. Ze denken dat God hen wel hun gang laat gaan en misbruiken Zijn barmhartigheid. Ze durven zelfs te zeggen: 'Wat weten wij, als wij deze wereld verlaten, of er wel een ander leven is? Anderen zelfs braken godslasteringen uit tegen God, zoals wij er hier zelfs hebben gehoord van boosaards die zeggen: 'God is een goede compagnon, wat hebben we om ons zoveel druk over te maken? ' Calvijn spreekt zijn heilige verontwaardiging uit over diegenen, die hij maar al te zeer tegenkomt, die zichzelf in het volharden in de zonden gerust stellen met de gedachte dat God er ook geen punt van maakt, dat ze zo zijn. Zo denken ook de papisten met allerlei onzinnige rituelen, 'kinderachtige devotie' makkelijk van hun zonden af te komen. Maar zo zoal het echt niet gaan, laat Calvijn zijn gemeente weten.

Bekering in de vierde graad

Niet het geweten dat spreekt, ook niet alleen de stem van God die gehoord wordt, en zeker niet de reactie van Adam, als derde graad, zijn genoeg voor ware bekering. Die is er pas echt in de vierde graad, zoals Calvijn dat noemt. Als er een andere stem nog komt, niet alleen de stem Gods die ons veroordeelt, maar als God ons de hand reikt en genade betoont.

Als een rechter Die ons eerst veroordeelt maar daarna genade bewijst. Dan pas zijn wij verzoend met God, ziedaar de bekering in ons voltooid!

Als wij terugkeren tot God is het nodig dat wij sterven aan onszelf. Het zwaard van het Woord Gods moet ons doden. Gods wet overtuigt ons in de derde graad van onze zonde en oordeel. Ook het Evangelie draagt de wet met zich mee, omdat we niet bereid kunnen zijn om de genade van onze Heere Jezus Christus te ontvangen als we niet welbewust onze veroordeling hebben ervaren. Zo roept God ons tot bekering voor Zijn Heilige Majesteit. Op deze wijze maakt Hij ruimte voor de 'vierde stem' van het Evangelie, dat hierna komt. Wet en Evangelie werken in Gods spreken tot de gevallen mens samen tot bekering en zaligheid! We leren onszelf veroordelen en Gods recht en genade toe te vallen, als Hij nadert om tot ons te spreken. En zo zal er werkelijk waarachtige bekering zijn, houdt Calvijn zijn gemeente in alle ernst voor.

M. A. van den Berg, Zoetermeer

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 2006

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

‘De ellende van  de zondeval’ (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 2006

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's