Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Gebed des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Gebed des Heeren

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

GEESTELIJK LEVEN

En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren (4)

Gelijk ook wij....

Het heeft bij de uitleg van de vijfde bede altijd weer de aandacht getrokken, dat Christus aan de bede om schuldvergeving een bijzondere bijzin toevoegt. In de Statenvertaling luidt deze bij Mattheüs als volgt: gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. Vergeven staat hier in de onvoltooid tegenwoordige tijd: wij vergeven. In het Grieks geeft deze tijdsvorm aan dat iets gebeurt of aan de gang is: de bidder is druk doende met het geven van vergeving aan anderen. In belangrijke nieuwtestamentische handschriften staat hier echter de voltooid tegenwoordige tijd: wij hébben vergeven. Wanneer deze tijdsvorm wordt aangehouden, dan heeft de bidder eerst aan anderen vergeving gegeven en vraagt daarop zelf aan God om vergeving. Ook het evangelie van Lucas kent de bijzin en wel in de onvoltooid tegenwoordige tijd: want ook wij vergeven aan een iegelijk, die ons schuldig is. Verder valt ons bij de vijfde bede op dat de verbinding van de bijzin met de voorafgaande hoofdzin bij Mattheüs tot stand komt door het woordje 'gelijk', terwijl Lucas de combinatie 'want ook' heeft. Tenslotte, Mattheüs gebruikt het zelfstandig naamwoord 'schuldenaren', terwijl Lucas hier 'een iegelijk, die ons schuldig is' heeft. Zakelijk geeft dat laatste geen verschil, want het voor 'schuldenaar' gebruikte woord bij Mattheüs is afgeleid van het door Lucas gebruikte werkwoord 'schuldig zijn'. Het gaat in beide gevallen overigens om zedelijke schuld, niet om materiele. Deze opvatting vindt steun in wat Christus in het Evangelie van Mattheüs direct op het Onze Vader laat volgen: 'Want indien gij de mensen hun misda- den vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven' (6 : 14, 15). Het woord 'misdaden' in deze verzen komt vaker in de Bijbel voor en betekent: ergrijp, misslag, overtreding, misstap, zonde. In deze relatie tussen mens en God is het een wisselbegrip voor zonde, terwijl het bij kortsluitingen in het intermenselijke verkeer staat voor de aantasting van de rechten van iemand anders en voor het niet nakomen van z'n verplichtingen.

Een bemoedigende bijzin

Men heeft zich altijd weer afgevraagd in welke relatie bovengenoemde bijzin staat met de bede om schuldvergeving. Is de bede voorwaardelijk in die zin, dat onze schuldvergeving aan anderen voor haar de grond is? Wijst het zojuist geciteerde Matth. 6 : 14, 15 (vgl. Mc. 11 : 25, 26!) ook niet sterk in deze richting? Anders gezegd: oeten we de vergeving van onze schuld toch zelf bij God verdienen?

Het zou inderdaad met de Schrift in strijd zijn als de grond voor de vergeving door God óns vergeven van anderen is en we onze vergeving dus moeten verdienen. De zo centrale boodschap van de Schrift is immers dat we Gods genade geheel onverdiend ontvangen, dat genade ook werkelijk genade is. God heeft naar het machtige getuigenis van de Schrift Zijn genade niet in iets van ons gegrond, maar in de volkomen genoegdoening van Christus voor ons aan het kruis volbracht. Spreekt de Heilige Schrift zich hier dan misschien tegen? Dat is zeker niet het geval. Ze spreekt nergens zichzelf tegen. Bij de bijzin moeten we in het geheel niet aan iets verdienstelijks van ons denken, maar aan een onmisbaar kenteken of kenmerk van het kindschap van God. Een kind van God is door de Heilige Geest van harte bereid gemaakt om z'n naasten te vergeven. Terecht beschouwt Calvijn de vergevingsgezindheid daarom als toetssteen om te zien of de Heilige Geest in het hart woont. Zo zegt hij in z'n evangeliecommentaar: 'Inderdaad, wanneer de Geest Gods in onze harten zal heersen, dan moet alle kwaadwilligheid en wraakzucht daaruit verdwijnen. Wanneer de Geest de getuige van onze aanneming is, wordt het duidelijk dat hier eenvoudig een kenteken aangegeven wordt, waardoor de kinderen Gods van degenen die buiten zijn onderscheiden zijn.' Zondag 51 ziet de bijzin eveneens als een bewijs van Gods genade: 'gelijk wij ook dit getuigenis Uwer genade in ons bevinden, dat ons ganse voornemen is onze naaste van harte te vergeven.' Zo bezien is de bijzin bemoedigend bedoeld: wie van harte vergevingsgezind is gemaakt, is zeker een kind van God. Hij mag vrijmoedig met de vraag om vergeving voor zichzelf naar God gaan, want God is in Christus voorgoed Zijn genadige God en Vader geworden en is oneindig veel meer bereid Zijn kinderen te vergeven dan zij hun naasten!

Een ontdekkende bijzin

In het bovenstaande hebben we de bijzin in positieve zin uitgelegd: ods kind is door genade vergevingsgezind gemaakt en ook in dat opzicht navolger van God geworden. Maar er zit nog een kant aan deze bijzin, namelijk: ie niet vergevingsgezind is, mogen we niet voor een waar kind van God houden. Zeker, anderen van harte vergeven kan heel moeilijk zijn, maar het hoort wel onlosmakelijk bij het kindschap Gods. Vergeven heeft alles te maken met de bijbelse wet van de naastenliefde. Wie z'n broeder niet liefheeft, is niet uit God (1 Joh. 3 : 10). De Heilige Geest woont in hem niet. Met de bekende gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht (Matt. 18 : 23-35) laat de Heere zien dat je onmogelijk zelf van Gods vergeving kunt leven en tegelijkertijd tegenover anderen niet vergevingsgezind bent. Wie in toom, haat en wraakzucht met z'n naaste leeft, leeft niet uit de genade maar heeft Gods grote en onverbiddelijke gestrengheid te duchten. Wie niet vergevingsgezind is, kan het beter ook maar niet wagen om voor zichzelf vergeving bij God te gaan vragen. Want dat pakt helemaal verkeerd uit. Snedig merkt Calvijn daarover op: Maar indien wij enige haat in ons hart behouden, op wraak zinnen, en bedenken bij welke gelegenheid wij onze vijanden zullen schaden, ja indien wij er niet naar streven ons met hen te verzoenen en hen door allerlei soort van diensten aan ons te verplichten en te verbinden, dan bidden wij door deze bede dat Hij ons geen vergiffenis schenkt voor onze zonden' (Inst. III, 20, 45). Als je niet geheel rein en vrij van alle haat bent, moet je je maar niet verstouten om tot God te naderen om Hem vergeving te vragen, zo drukt Calvijn op een andere plaats z'n lezers op het hart. De bijzin heeft zo bezien dus een ontdekkende functie. Hij wil ons helpen om onszelf voor het aangezicht van God te onderzoeken en ons dringen tot waarachtige verootmoediging voor Hem en tot het dagelijks zoeken van verzoening in Jezus' bloed. Want wie loopt, ook na ontvangen genade, niet voortdurend tegen de oude Adam op? We ronden onze serie artikelen over de vijfde bede af met de mooie berijming achter de berijmde psalmen:

Vergeef ons onze schulden, Heer'; wij schonden al te snood Uw eer; de boosheid kleeft ons altijd aan; wie onzer zou voor U bestaan, had Jezus niet voor ons geleên? Wij schelden kwijt, die ons misdeên.

P. Vermeer, Wilsum (D)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 2006

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Het Gebed des Heeren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 2006

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's