Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE INWENDIGE EN UITWENDIGE GODSDIENST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE INWENDIGE EN UITWENDIGE GODSDIENST

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De inwendige daden van de Godsdienst zijn: God lief te hebben, Hem te vrezen, te vertrouwen, zich in Hem te verheugen, enz. De uitwendige daden van de godsdienst zijn: bidden, leren, horen, enz. Nu daar is een groot onderscheid tussen deze inwendige daden van de godsdienst, dat ze de gehele Christen van de bijna-Christen onderscheiden; de oprechte gelovige van de onoprechte belijder. Het voornaamste onderscheid bestaat hierin: De inwendige daden van de godsdienst zijn goed. De goedheid is innerlijk eigen aan de zaak zelve; iemand kan God niet liefhebben of vrezen, of het zal hem voor een genadedaad toegeschreven worden, en een groot deel van zijne heiligheid.

Maar de uitwendige daden van de godsdienst, zijn niet zozeer goed te noemen naar de zaak zelve als naar de wijze, waarop zij gedaan worden; iemand kan niet zondigen in lief te hebben, en met zich in God te verheugen; maar hij kan zondigen en bidden, horen enz., bij het niet doen op de rechte wijze.

De inwendige daden van de godsdienst zetten hunne goedheid voort op de uitwendige; het is geloof, liefde, vreze Gods, dat onze plichten goed maakt.

Zij beteren het hart en doen de graden van iemands heiligheid groter worden: uitwendige plichten doen dit altijd niet. Iemand kan bidden en nooit zijn hart heiliger hebben; hij kan het woord horen, zonder dat ooit zijn hart daardoor wordt vermurwd; maar hoe meer men God vreest, hoe wijzer men wordt, Spr. 1:17, hoe meer een mens God bemint, hoe heiliger hij is; liefde is de volmaaktheid der heiligheid; wij zullen in heiligheid nooit volmaakt wezen, voor dat wij volmaakt worden in liefde.

Daar is zulk ene uitnemendheid in deze inwendige godsdienst, dat hij, die ze met zijne uitwendige plichten vermengt, een waar Christen is, wanneer hij het minste doet; maar zonder deze vermenging is diegene nog maar bijna een Christen, die het meeste doet.

Inwendige daden van de godsdienst gepaard met uitwendige, heiligen dezelve en worden van God aangezien, schoon ze dan weinig waren. Uitwendige plechtigheden zonder de inwendige, maken dat ze van God versmaad worden, schoon ze ook nog zo veel waren.

Zodat, alhoewel de bijna Christen al deze plichten op een huichelachtige wijze kan doen, welke een waar Christen doet in oprechtheid; hoewel hij in uitwendige plichten een waar Christen mag voorbijlopen, (gelijk een komeet groter schijnsel geeft dan een rechte ster) nochtans kan hij de inwendige plichten niet doen, die de minste ware Christen doen kan. Zodra Elia vast en rouw bedrijft, zullen Baals priester zichzelven snijden en kerven.

De bijna Christen kan bidden, hij kan God niet liefhebben; hij kan leren of horen enz. , maar hij kan zich niet in God verheugen. Let eens op Job's vraag, Job. 27:10, aangaande de huichelaar: Zal hij zich verlustigen in de Almachtige? Hij zal wel bidden tot de Almachtige; maar zal hij zich verlustigen in de Almachtige, zal hij vermaak scheppen in God? Ach neen, hij wil en kan niet!

Vermaak in God ontstaat door ene overeenkomst tussen de gedeelte en het voorwerp: nu, niets is elkander zo ongelijk als God en een vleselijk hart.

Vermaak ontstaat uit te hebben van hetgeen wij begeren en uit het genieten van wat wij hebben; hoe kan iemand zich dan in God verheugen, die Hem nooit gekend noch begeerd heeft?

Vermaak in God is eene van de hoogste oefeningen der genade, hoe kan hij zich dus in God verheugen, die geen genade heeft?

Waarom zou een heilige Gods dan versagen, als hij hoort, hoe ver de bijna Christen in de weg ten hemel kan gaan, daar hij toch, al was hij de zwakste gelovige, als hij maar ware genade heeft, het verder kan brengen dan een hunner; want zijn geloof is in God en zijne liefde tot God.

Al deed de bijna Christen minder (belangende de uiterlijke plichten), als hij evenwel maar het ware geloof en de minste oprechte liefde had, hij zou zeker zalig worden; en al deed een oprecht Christen tienmaal zoveel plichten als hij nu doet, zo hij echter geen geloof in Christus had en zijn hart niet vol was van liefde, zou hij zeker nog verworpen worden, .

(Wordt vervolgd)


Voor de goede orde maakt de kerkeraad bekend dat, indien er zich omstandigheden in het gezin voordoen (hetzij verblijdende of bedroevende) waarvoor de voorbede in de samenkomst der gemeente begeert wordt, deze medegedeeld dienen te worden aan de domine of de wijkouderling. Het gebeurt n.l. nog al eens dat de Kerkeraad niet rechtstreeks hiervan in kennis wordt gesteld, zodat soms twijfel bestaat of het gewenst is het betrokken gezin in de gebede te gedenken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1949

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's

DE INWENDIGE EN UITWENDIGE GODSDIENST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1949

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's