Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. Psalm 16:10.

Psalm 16 is een Messiaanse Psalm. Dat wordt duidelijk genoeg verklaard in het Nieuwe Testament. En dat nog wel op twee verschillende plaatsen. Allereerst in de Pinksterrede van Petrus in Handelingen 2. Daar toch haalt hij Psalm 16 vanaf vers 6 tot het einde aan ten bewijze van de opstanding van Christus. En dan zegt Hij in Hand. 2:31: Zo heeft hij, dit voorzien, gesproken van de opstanding van Christus: dat Zijne ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. Vervolgens wijst Paulus in zijn rede te Antiochiƫ, op zijn eerste zendingstocht, in Hand. 13:35 tot 37 er op, dat de woorden: Gij zult Uwen Heilige niet overgeven, om verderving te zien, uit Psalm 16 zien op de Heere Christus.

En al is het dat David daarin ook de hope van zijn eigen leven in Christus uit spreekt, niettemin gewaagt hij hier met profetisch licht van zijn zo grote Zoon naar het vlees, die door zijn lijden en sterven ook voor hem de dood verwinnen zou. Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten. Deze profetische woorden zien op de staat der vernedering van Christus waaruit Hij weer op zou komen door de opstanding in heerlijkheid. Ze zijn gericht tot God en de Borg wordt er sprekend door ingevoerd. De vader zal Zijn ziel, dat is Hem naar de menselijke natuur, nader gezegd zijn ontzielde lichaam in het graf niet verlaten. Immers de ziel is hier het ontzielde lichaam, zoals onze Kanttekenaren opmerken. En de hel is dan het graf. De hel is soms de plaats der verdoemden, soms het graf, ook wel het dodenrijk, en eindelijk ook de aanwijzing van het lijden van hellen angsten en verschrikking. Sommigen vatten het zo op, dat hier sprake is van het lijden van de helse angsten en verschrikking in Getsemane en aan het kruis. En dan zou er sprake zijn van de twee laatste trappen der vernedering van Christus, die van Zijn nederdaling ter helle en die van Zijn zijn in de staat des doods. De Kanttekening geeft echter de voorkeur aan de gedachte van het graf. En zo was dan met Zijn sterven het lijden van de Heere Jezus ten einde, de strijd volstreden en de gehoorzaamheid volbracht. Doch de staat der vernedering was nog niet aan zijn einde gekomen. De mens toch, door de Heere bij zijn schepping tot een heer over de aarde gezet, was door de val onder het vonnis gekomen, dat tot stof zou wederkeren en dus onder de aarde zou moeten komen. Christus heeft plaatsbekledend voor de Zijnen ook deze trap der vernedering willen ondergaan, opdat Hij tevens het graf zou heiligen voor hen. Hij heeft echter geen verderving gezien in de staat des doods en in het graf. Zo was het voorzegd, en zo is het ook geschied. Met zijn sterven kwam de scheiding in de menselijke natuur tussen de ziel en het lichaam. De ziel ging naar boven, de hemel in, en het lichaam naar beneden de grafkelder in. Maar, zowel met het lichaam onder de aarde als met de ziel in de hemel bleef Zijn Goddelijk Persoon verenigd.

En daarom immers kon Hij als de Heilige Gods, naar het lichaam ook geen verderf ondergaan. Volbracht was het werk en het bewust dragen van de straf, die de Zijnen de vrede aanbrengt was voleindigd. Met het sterven was er echter de scheiding tussen ziel en lichaam. En die scheiding zou eerst opgeheven worden met de hereniging van beide op de dag der opstanding in heerlijkheid. Want Hij heeft niet alleen ter voldoening voor de Zijnen willen sterven, maar ook het gevolg daarvan de staat des doods voor een wijle in zalige overeenstemming met de Vader willen doorstaan opdat Hij uiteindelijk ook alle gevolg der zonde en der straf voor hen zou wegnemen. Neen, hij kon geen verderving zien waar Zijn Persoon en Goddelijke natuur verenigd bleef met het lichaam in de grafkuil. Zo was het voorzegd, zo geschiedde het naar de ordening des Vaders en mede in de kracht des Geestes.

Gelukkig de mens, die als een arm zondaar verloren raakt in zichzelf en de Heere Jezus eens recht nodig mag krijgen in Zijn lijden en sterven tot verzoening van de veelheid zijner overtredingen. Gelukkig de mens, die er wat van ontvangen mag, wat David betuigen mocht: De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, ja, ene schone erfenis is mij geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1950

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1950

Goudse Kerkbode | 4 Pagina's