Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WELEERWAARDE EN EERWAARDE BROEDERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WELEERWAARDE EN EERWAARDE BROEDERS

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ondergetekenden, wier namen aan de voet van dit schrijven zijn vermeld, allen ambtsdragers zijnde in plaatselijke Gereformeerde Gemeenten, en tevens tezamen handelende in opdracht van de gemeenten, welke zich voorlopig hebben losgemaakt uit het synodale verband der Gereformeerde Gemeenten in Nederland, wenden zich tot U, gedreven door het ernstig en welgemeend verlangen om in de droevige geschillen en verwikkelingen, die in het verband dezer Gereformeerde Gemeenten na een lange voorgeschiedenis ten laatste in volle scherpte aan de dag getreden zijn, nog een weg tot oplossing te vinden, ten einde de eenheid der gemeenten te herstellen en de geslagen breuk te helen.

Onze bede zij, dat de Heere geve, dat deze poging bij U allen in diepe ernst zal worden overwogen, opdat, waar de eenheid van de kerk in het geding is, de ware gezindheid tot herstel daarvan zal worden gevonden.

Er heeft een scheuring plaats gevonden, al hopen wij ook, dat deze slechts tijdelijk zal zijn en de breuk nog hersteld kan worden.

Niet om personen of om persoonlijke geschillen, maar om der waarheid wille hebben wij deze stap genomen. Wij zijn bereid om tegenover Ulieden volledige verantwoording daarvan af te leggen, niet slechts ter verdediging van onszelf, maar tot herstel der eenheid, want alleen uit het klare besef der verschillen kan onder Gods zegen het inzicht geboren worden, op welke grondslagen een ware hereniging kan worden gevonden. Wij mogen daarom teruggaan tot de aanvang der geschiedenis der Kruisgemeenten en Ledeboeriaanse gemeenten, uit welke onze gemeenten zijn gegroeid en waarmede haar ontstaan ten nauwste is verbonden.

De grondslag dezer geestelijke voorlopers onzer gemeenten werd gevormd door de handhaving en vooropstelling van het leerstuk der praedestinatie en der souvereiniteit Gods tegenover alle vorm van werkzaamheid van de natuurlijke mens in betrekking tot de zaligheid.

Richtte hun leer betreffende de praedestinatie en souvereiniteit Gods zich aanvankelijk tegen de duidelijke dwalingen van de algemene voldoening en vrije wil en het algemeen aanbod van genade aan de mens, wiens doodsstaat aldus werd miskend, later evenwel, in hun verdere ontwikkeling, verplaatste de strijd dezer gemeenten zich en ging deze zich richten tegen hen, die onder erkenning van de doodsstaat van de gevallen mens, toch deze doodsstaat in de practijk der prediking in feite van zijn betekenis gingen beroven.

Onder de christelijke afgescheidenen ging zich namelijk in de loop der jaren een leer ontwikkelen, die naar de uiterlijke schijn geheel rechtzinnig was, immers zich grondde op de letterlijke tekst van de Dordtse Leerregelen, zoals gesteld in Hoofdstuk III en IV, artt. 8 en 9, welker inhoud wij hier doen volgen:

„Doch zovelen als door het Evangelie geroepen worden, worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven.
Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en zelfs ook die Hij roept verscheidene gaven meedeelt, maar in degenen, die geroepen worden."

Dit gedeelte der Dordtse Leerregelen werd dan door hen aldus verstaan, dat hieraan onweersprekelijk een algemeen welmenend aanbod van genade voor alle hoorders ten grondslag zou zijn gelegen. Ten nauwste in samenhang hiermede werd door deze christelijke afgescheidenen op de hiervoor genoemde grond in de practijk der prediking de aanbieding der genade vooropgesteld en de oorzaak van het verloren gaan van de mens verklaard uit zijn halsstarrigheid door ongeloof tegenover dit aanbod der genade. Niet allereerst door de Wet werd de mens met zijn doodsstaat bekend gemaakt, maar hij werd aangespoord op de nodigingen van het Evangelie acht te geven. Reeds toen stelden de Kruisgemeenten zich te weer tegen de gedachte, dat een dergelijk welmenend aanbod aan alle hoorders door de Dordtse Leerregelen zou worden voorgesteld, en zij verwierpen ten sterkste een dergelijke lezing van de hiervoor geciteerde artikelen. Voorts was er volgens hen niet alleen geen letter van een algemeen en welmenend aanbod der genade aan alle hoorders in de Schrift te vinden, doch bovendien achtten zij achter een dergelijke leer verscholen een miskenning van de algehele verdorvenheid van de mens en diens zedelijk onvermogen

ten goede. Zij vreesden niet over-Gereformeerd genoemd te worden, door ieder beroep op dit algemeen en welmenend aanbod der genade een dwaling te noemen en zelfs te spreken van een opdringen van het geloof. De ernst van de zaak was hun volkomen duidelijk. Hier waren lijnen, die doorliepen naar het Remonstrantisme, die, eenmaal in de leer ingedrongen, uiteindelijk noodwendig op een half of heel Remonstrantisme moesten uitlopen. Zij stelden scherp, dat deze leer slechts tweeërlei mogelijkheid bood: hetzij een God, Wiens macht niet toereikend was om Zijn genegenheid om zondaren te zaligen te verwezenlijken, hetzij een mens, die nog zo veel kracht heeft, dat hij dat welgemeend aanbod kan omhelzen, indien hij zijn vermogens maar recht gebruikt.

Juist dit laatste was het punt waar het voor hen om ging. Een dergelijke prediking heeft in haar diepste wezen tot achtergrond de gedachte van de miskenning van de doodsstaat van de mens, ook al zou deze met woorden worden beleden. Men moet kiezen tussen een leer krachtens welke een mens zich door eigen vermogens kan bekeren, of de leer, welke stelt, dat er daartoe wederbarende genade nodig is, voor welke niet in de weg van een algemeen aanbod, maar alleenlijk door de prediking der Wet wordt plaats gemaakt voor Christus en de aanbieding Zijner genade.

Zo waren de historische wortelen onzer gemeenten, waardoor hun karakter en leer werden gevormd. Voor hen bestond er geen tussenweg, en iedere bedekte poging daartoe werd door hen veroordeeld als leidende tot de wortel van het Remonstrantisme.

Zijn de Gereformeerde Gemeenten zich deze oorsprong bewust gebleven en hebben zij deze leer ten volle gehandhaafd? Voor ons staat vast uit tal van verschijnselen der laatste jaren, dat in de gemeenten deze leer dreigt te worden toegelaten, en dat juist ten aanzien van de grondslagen der waarheid dit proces van verval is aangevangen en doorwerkt. Dezelfde afwijkingen, waartegen de Kruisgemeenten de strijd aanbonden, zijn thans weer in onze gemeenten opgekomen, die aan deze leringen dreigen te gronde te gaan.

Weer spreekt men van een welmenend aanbod van genade aan allen, en tracht men bewust en onbewust in de practijk der prediking, ja zelfs in de leer, een compromis te vinden om aan de scherpte der praedestinatieleer te ontkomen en de hoorder een nodigende prediking voor te zetten. Er wordt voet gegeven aan de behoefte van de hoorder ten koste van de souvereine genade Gods.

Wij hebben ons enkele jaren lang in toenemende mate gedrongen gevoeld, deze zaken in volle klaarheid aan de orde te stellen, daarbij allerminst bezield door de lust om personen te treffen, maar gedreven door de begeerte om de waarheid zuiver te houden en verzet te bieden tegen ieder afglijden naar de wortel van het Pelagianisme.

Welke zijn onze ervaringen geweest in deze kerkelijke strijd? Het is leerzaam om zich daarvan rekenschap te geven, want het toont aan, dat er langs deze weg voor ons niets te bereiken viel, omdat men getracht heeft onze stem te smoren. Wij laten uit de veelheid der gebeurtenissen enkele feiten getuigen.

Door de leraar der Gereformeerde Gemeente te Gouda. Ds. Steenblok, werd in de Kerkbode van Gouda een vraag beantwoord betreffende de betekenis van Mattheüs 9:13: "Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering". Gesteld werd door deze leraar, dat deze tekst zo verstaan moet worden, dat daar alleen ontdekten, dus wedergeborenen geroepen worden. Een vooraanstaand leraar in de Gereformeerde Gemeenten, Ds. Verhagen, bestreed ten stelligste dit standpunt en verdedigde met kracht de mening, dat in deze tekst het welmenend aanbod van genade voor alle hoorders moet worden gelezen.

Dezerzijds is in het voorgaande reeds voldoende betoogd, van welk belang wij het verwerpen of aanvaarden dezer leervoorstelllng achten. Evenzeer is door ons betoogd, dat wij met alle kracht dit algemeen, aanbod van genade voor alle hoorders afwijzen, waar dit naar onze overtuiging terugvoert tot de wortel van het Pelagianisme.

Om de diepte der tegenstellingen in onze gemeenten op dit punt en het belang daarvan duidelijk te maken, citeren wij enkele gedeelten van het schrijven van Ds. Verhagen, waarin hij stelling neemt tegen ons standpunt. Zij luiden als volgt:

„Het is mij onmogelijk die uiteenzetting te aanvaarden, en ik zie daarin een ontzaglijk gevaar voor onze gemeenten. Te meer daar op U de zeer verantwoordelijke taak rust om de toekomstige dienaren des Woords voor hun gewichtig ambt op te leiden."

Verder in hetzelfde schrijven komt Ds. Verhagen tot de conclusie:

„Als wij niets meer kunnen aanbieden, dan kunnen wij de kerken wel sluiten en dan heeft onze ambtelijke bediening geen betekenis meer."

De scheidslijn, die door onze gemeenten loopt, wordt hier ten volle openbaar. Zo liggen — gelijk ieder Uwer weet — de verhoudingen.

Er heeft een bespreking dienaangaande tussen beide leraars in aanwezigheid van de kerkeraad plaats gevonden. Ds. Verhagen is, bij deze bespreking, bij zijn standpunt blijven volharden. De zaak is daarom aanhangig gemaakt bij de classis Rotterdam. Ook hier heeft een uitvoerige bespreking plaats gevonden, en wij meenden dat deze kwestie reeds daar tot een oplossing gebracht was. Dit bleek echter niet het geval te zijn. In het concept der notulen werd tot onze verbazing gesteld, dat de uitwendige roeping onvoorwaardelijk en welmenend komt tot allen, die onder het Evangelie leven, hoewel naar onze mening de bespreking een ander resultaat had opgeleverd.

Hiertegen werd namens de Goudse kerkeraad geprotesteerd. Na dit protest werd tenslotte het woord onvoorwaardelijk weggelaten. Reeds toen bleek uit dit opstellen van de concept-notulen ten gunste van Ds. Verhagen, de stille tegenwerking, welke ons ten deel viel.

Doordat Ds. Verhagen en zijn kerkeraad bezwaar bleven maken tegen weglaten van het woord „onvoorwaardelijk", werd de zaak door de kerkeraad van Gouda bij de kerkeraad van Kampen aanhangig gemaakt, en toen dit zonder resultaat bleef, gebracht voor de classis Kampen.

Bij de aldaar gehouden bespreking werd naar onze mening vastgesteld, dat de uitwendige roeping niet onvoorwaardelijk, doch voorwaardelijk was, zulks in tegenstelling met Ds. Verhagen, die stelde dat deze onvoorwaardelijk zou zijn. Thans bleek evenwel wederom uit de definitieve notulen, dat aan het standpunt, zoals dat was verdedigd door de kerkeraad van Gouda, geen enkel recht was gegeven. Geheel in strijd met de feiten wordt daarin de indruk gewekt alsof door de Goudse kerkeraad op zijn standpunt zou zijn teruggekomen, terwijl dit juist onverzwakt door hen was gehandhaafd.

Het is uit deze herhaling van gebeurtenissen wel overduidelijk, dat men de leervoorstelling van het voorwaardelijk aanbod van genade, dus de verwerping van het welmenend aanbod van genade aan alle hoorders wil wegdrukken en daarmede dus het standpunt van de ondertekenaren van dit stuk kerkelijke erkenning wil onthouden.

Het standpunt van het algemeen welmenend aanbod van genade aan alle hoorders bleef dus onveroordeeld, en het leergeschil bleef bestaan, terwijl de leervoorstelling, aangehangen door de ondertekenaren van dit geschrift, geen erkenning kan vinden.

Wij mogen dit nog in een ander verband naar voren brengen. Op de Generale Synode van 1950 werd een Synodale Commissie benoemd om toezicht te houden op de inhoud van het orgaan van het Landelijk Verband van Jongelingsverenigingen der Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

Hoe in dit orgaan de leer van het onvoorwaardelijk aanbod van genade ten voeten uit gebracht wordt, moge blijken uit een voorbeeld, dat we hier doen volgen. We merken vooraf op, dat dit voorbeeld met tal van andere vermeerderd kan worden, terwijl wij, indien men dat mocht begeren, gaarne daarvoor de bewijzen zullen leveren.

In dit onder toezicht van de Synode der Gereformeerde Gemeenten staande orgaan is onder meer een meditatie gepubliceerd over Genesis 3 :15, waarin het volgende wordt gesteld:

„Let toch op het wonder van genade! Want eer de vertoornde God één woord van gericht spreekt tot de gevallen mens, ja eer Hij hem zijn gerechte straf afkondigt, scheurt Hij met het licht der redding de wolken van donkerheid, die het paradijs vervullen, en stelt Hij in het vooruitzicht de komst van het Zaad der vrouw, dat de kop der slang verpletteren zal."

Door ons is gesteld, dat de prediking van het algemeen aanbod der genade ten nauwste samenhangt met de vooropstelling van de verkondiging van het Evangelie vóór de prediking der Wet.

Wordt hier ons standpunt niet ten volle bevestigd? Gaat hier niet de prediking der verlossing vóór de aankondiging van het gericht? Wordt hier niet het Evangelie gesteld vóór de prediking der Wet? Kan vanuit een dergelijk uitgangspunt nog enige betekenis worden toegekend aan de doodsstaat van de mens? Immers neen! Bij een dergelijke orde in de prediking is het vermelden van de doodsstaat van de mens zonder iedere werkelijke betekenis. Als de schrijver even later spreekt van een onvoorwaardelijk aanbod van genade, wat voor boodschap houdt een dergelijke prediking in dit verband in diepste wezen voor de mens anders is dan een heimelijke opwekking om zichzelf te bekeren? Meent men werkelijk, dat Ds. Kersten een dergelijke aanbieding op het oog had? In een ander artikel in dit blad komt dit opnieuw tot uiting. Door een andere schrijver wordt daar gesteld:

„Het welmenend aanbod van genade komt tot allen, die onder het Evangelie leven, en als we dit aanbod afwijzen en in de weg der onbekeerlijkheid voortgaan, is dat niet omdat de Heere Jezus niet voor ons heeft voldaan, maar omdat we niet hebben gewild."

Waar blijft hier de volle betekenis van de doodsstaat van de mens ? In wat voor licht komt door een dergelijke stelling die onwederstandelijke, eenzijdige bediening des Geestes ?

Dezelfde schrijver spreekt elders er van, dat wij allen algemene Verbondskinderen zijn. Een ander merkt betreffende de Doop op:

„O, welk een voorrecht binnen de kerk des Heeren geboren te zijn Maar ook, welk een verantwoordelijkheid, als wij op die genade niet met waarachtige bekering antwoorden."

Zo kunnen wij doorgaan. Het ademt alles dezelfde geest. De oude paden worden verlaten. Het stuk der ellende als uitgangspunt voor de prediking, wordt verdrongen en de nodigingen van het Evangelie vooropgesteld. De mens wordt naar een Jezus gevoerd, voor Wie geen plaats gemaakt is door een ontdekkende prediking. Doch deze Jezus zal hem niet kennen in de dag des oordeels, omdat hij deze Jezus nooit in waarheid heeft leren kennen, noch nodig heeft gehad.

En waarom gaat men deze weg bewandelen?

Leest het hiervóór genoemde schrijven van de oudste leraar der Gemeenten, thans praeses Uwer Synode.

Omdat men meent, dat men de kerkdeuren wel kan sluiten, als men niets meer aan te bieden heeft.

Wat een arme en misleidende leer, die zich gaat aanpassen aan de behoeften van de mens en zich in de tijdstroom laat meeslepen. Heeft niet de Heere alleen Zichzelf op het oog en de verheerlijking Zijner deugden en de volvoering van Zijn eeuwig welbehagen in en door de prediking? God beoogt niet in de eerste plaats het behoud van de mens, maar Hij wenst de zaligheid Zijner uitverkorenen alleen om Zichzelf daarin te verheerlijken. Alleen in dat souvereine welbehagen des Heeren vindt de prediking haar oorzaak en grondslag. En alleen een prediking op deze grondslag kan tot vrucht en zegen zijn voor des Heeren kerk, want daardoor leert zij rusten in het welbehagen Gods, het eeuwig vrije, dat Hem bewoog en dat Hem de grond van zaligheid doet zijn van eeuwigheid. Alleen een dergelijke prediking kan in waarheid een boodschap tot de onbekeerde brengen, omdat alleen zo de heilige en rechtvaardige God op het hoogst verheerlijkt wordt en de mens vernederd en alle onschuld hem ontnomen wordt.

Wat werd door de deputaten van de Generale Synode gedaan, die aangewezen waren tot toezicht op de inhoud van dit blad?

Wij hebben nimmer gehoord van enig protest hunnerzijds tegen het brengen van een dergelijke leer aan de jongelingschap der Gereformeerde Gemeenten. Dezerzijds werd schriftelijk protest bij hen ingediend, doch dit werd zelfs niet beantwoord. Zo werd dit standpunt wederom stilzwijgend in bescherming genomen, thans door de deputaten der Generale Synode. Ten laatste heeft de Goudse kerkeraad de door ons gevoelde bezwaren tegen een dergelijke leer in een bezwaarschrift ter kennis van de Generale Synode gebracht.

Uit de gebeurtenissen, die toen hebben plaats gevonden, valt ten slotte definitief op te maken, hoe door het aan deze Synode leiding gevende Moderamen tezamen met een aantal andere op deze Synode op de voorgrond tredende leraren, over ons standpunt geoordeeld wordt.

Deze gebeurtenissen hebben een diepe betekenis. Laten wij eerst de feiten eens nagaan.

De Synode heeft een lezing gegeven van wat er op de desbetreffende vergadering heeft plaats gevonden.

Broeders, wij vragen U, zoudt gij durven volhouden, dat het verslag dezer gebeurtenissen, als vervat in de gepubliceerde notulen der Synode en het rondschrijven van het Moderamen, de feiten naar waarheid weergeeft, en zelfs, voor zo ver dit naar de letter nog wel het geval zou zijn, de gebeurtenissen naar geest en strekking in het volle licht stellen? Wij mogen de zinsnede citeren, waarin het Moderamen de gebeurtenissen samenvat:

„Toen na brede discussie de praeses op aandringen van het merendeel der afgevaardigden besloot tot stemming over te gaan, verlieten bovengenoemde broeders met Dr. Steenblok onder heftig protest de vergadering."

De woorden „brede discussie" schijnen de conclusie te rechtvaardigen, dat er een bespreking zou zijn geweest, waarin het hoor en wederhoor ten volle tot zijn recht is gekomen. Heeft een discussie van een dergelijk karakter plaats gevonden? Het is haast overbodig dit te ontkennen; iedere afgevaardigde oordele voor zichzelf. Werd er door het merendeel der afgevaardigden inderdaad aangedrongen op stemming? Of werd slechts door een enkele afgevaardigde stemming verzocht en dit voorstel door de voorzitter ijlings overgenomen en door deze handelwijze de Synode naar een overhaaste beslissing gedrongen, welke bij een waarlijk ernstige bespreking en volle toepassing van de regel van het hoor en wederhoor geheel anders had kunnen uitvallen? Waar wordt in de notulen vermeld wat Ds. Steenblok tot zijn verdediging heeft aangevoerd? Aangenomen dient toch te worden, dat men, wanneer het gaat om het ontslag van de voornaamste docent, die reeds jarenlang deze functie vervulde, van deze docent niet alleen verantwoording werd gevorderd, maar men hem ook volledig de gelegenheid heeft geboden om alles aan te voeren, wat tot zijn verdediging dienen kon. Iedere afgevaardigde en ieder lid van het Moderamen weet waarom in het verslag niets over deze punten wordt medegedeeld. Men heeft immers noch van Ds. Steenblok verantwoording gevraagd, noch hem in staat gesteld ook maar het geringste tot zijn verdediging te zeggen.

Hoe is hier alle recht met voeten getreden! Men stelle zich de gang van zaken voor ogen. Er wordt een vraag gesteld door Ds. van den Berg over de wijze van doceren van Ds. Steenblok. Door wie en hoe is, naar aanleiding van deze vraag, bewezen of zelfs maar onderzocht op welke wijze Ds. Steenblok in zijn doceren tekort zou schieten? Wij kunnen het antwoord geven en gij zult dit antwoord niet kunnen ontkennen: Door niemand is ook maar op enigerlei wijze naar onderzoek of bewijs gestreefd. Het is bij een vraag gebleven, en over een onbeantwoorde vraag is gestemd.

Geen stemming dus om tot een gezamenlijk oordeel over onderzochte en bewezen verklaarde feiten te komen en aldus het recht vast te stellen. Neen, een vraag zonder nadere gegevens was voldoende om tot een stemming te geraken, waarbij beslist werd over een ambtsdrager in diens functie als docent. Kan men dit voor God verantwoorden?

Het recht is gestruikeld, ja erger nog, de liefde in dit alles is uitgebannen, en zulks in de hoogste kerkelijke vergadering. Daarop dient gewezen te worden. Het ging hier niet om de toepassing van het gewone recht, doch de maatstaven, waarnaar gehandeld diende te worden, waren van hoger orde en van Christus Zelf ingesteld: Dat alle uwe dingen in de liefde geschieden.

Wij lezen thans in de Saambinder, dat de voorzitter van het Curatorium, Ds. Ligtenberg, de studenten wilde laten spreken over hun klachten, doch dit zou zijn afgeweerd door de thans vertrokken leden van het Curatorium. Kunnen met een dergelijk verweer Uw handelingen gerechtvaardigd worden? De betreffende broeder ouderling H. Bas wees op het vreemde verloop van zaken. Aan de voorzitter van het Curatorium, Ds. Ligtenberg, werd nl. de vraag gesteld, welke bezwaren er bestonden tegen het doceren van Ds. Steenblok. Deze onttrok zich aan de beantwoording van de vraag en verwees naar de studenten. Door ouderling Bas werd terecht er op gewezen, dat de voorzitter van het Curatorium deze vraag moest beantwoorden.

Terecht, want op het Curatorium berustte de taak van het toezicht houden op het doceren. Daarom dienden zij, indien er klachten waren, deze aan de vergadering voor te leggen en te motiveren. De leerling heeft niet over zijn meester te oordelen. Door het Curatorium echter werd noch in zijn rapport, noch bij de besprekingen iets ten nadele van Ds. Steenblok aangevoerd, laat staan gemotiveerd en bewezen.

Hoe veelzeggend. Geen critiek in het rapport van het Curatorium. Toch behandeling en stemming!

Nogmaals, er is gestemd, met geen andere oorzaak dan een vraag van Ds. van den Berg. Geen onderzochte en bewezen feiten waren de grondslag, waarop deze stemming plaats vond. Men wilde eenvoudigweg een aanleiding zoeken om te stemmen en Ds. Steenblok daarmede te verwijderen. Om dit te doen slagen werd tevoren door de beschuldigingen in vraagvorm van Ds. van den Berg, die passende stemming gewekt.

In onderling overleg was reeds tevoren de gang der gebeurtenissen bepaald, gelijk blijkt uit de vele getuigenissen, die wij nadien hebben vernomen. Zelfs was dit aan de curatoren, die de vergadering verlaten hebben, door bepaalde personen tevoren medegedeeld. Zij hielden dit echter voor boos gerucht en hebben er zelfs geen acht op geslagen. Achteraf wordt echter door de gang der zaken wel bevestigd, dat deze berichten op waarheid berusten. Tevoren stond vast, dat Ds. Steenblok en de curatoren Ds. Aangeenbrug e.a., uit hun functies zouden worden ontzet!

Broeders, zoudt gij dit voor God durven ontkennen?

In de door U gepubliceerde verslagen wordt gesteld, dat het hier gaat om besluiten, die op kerkrechtelijke wijze zouden zijn tot stand gekomen, en eenmaal door de meeste stemmen goedgevonden, voor vast en bondig dienen te worden gehouden. Elders wordt er aan toegevoegd, dat het hier gaat om een geordend kerkelijk leven, waarbij men zich gezamenlijk aan de orde der kerk onderwerpt.

Wij vragen U of deze zaken op kerkelijke wijze zijn verhandeld geworden, d.w.z. niet overheersend, bevelend, dwingend, doch naar de eis der Schrift, overtuigend, overredend, terechtwijzend en leidend, gelijk art. 30 D.K.O. vordert.

En welke besluiten dienen voor vast en bondig gehouden te worden ? Toch alleen die, welke in overeenstemming met Gods Woord zijn tot stand gekomen en die de handhaving van Christus' Koningschap in de kerk beogen ? Wanneer men met voorafgaand overleg een voornemen tracht door te drijven om broeders uit hun functies te verdringen, handelt men dan ter handhaving van Christus' Koningschap, of in strijd met Gods Woord ?

Deze besluiten zijn daarom niet vast en bondig en dienen geen geórdend kerkelijk-leven, doch zij zijn in flagrante strijd met Gods Woord en verwoesten het kerkelijk leven.

Gij verwijt de vertrokken broeders hun heengaan.

De zaak dient echter geheel anders bezien te worden en de vraag gesteld, of deze broeders door te blijven de indruk mochten wekken hieraan hun goedkeuring te verlenen. Hun lastgeving, omschreven in hun credentiebrieven, geeft hun alleen vrijheid om te helpen handelen en besluiten over alle zaken, voor zo ver deze conform den Woorde Gods zijn. Wanneer het gaat om besluiten in strijd met Gods Woord, dan mag door hen geen medewerking verleend worden. Toen mondelinge protesten niet baatten, hebben deze broeders het enige middel van protest aangewend, dat hun nog ten dienste stond, nl. de vergadering te verlaten. Ondanks dit protest heeft het Moderamen de eenmaal beoogde stemming doorgezet, daarmede het kerkrecht naar de geest ontkrachtend.

Daags daarop werd geheel in dezelfde lijn door stemming het Curatorium volledig gewijzigd. Sinds het bestaan der Theologische School was het nog niet voorgekomen, dat ter Generale Synode gestemd werd over het aanblijven van het Curatorium. Dit is begrijpelijk, want het belang, dat de kerk heeft bij een nauwlettend onderzoek van de personen, die zich tot de studie in de theologie aanmelden, vordert dat het Curatorium uit daartoe bekwame mannen is samengesteld, die bovendien door langdurige practijk hun ervaring kunnen vergroten. Het is een positie, waarvan het bekleden het vertrouwen der gemeente bewijst. Eén enkele vraag was ook hier voldoende om een stemming over de samenstelling van het gehele Curatorium te doen plaats vinden.

In het verslag van het Moderamen wordt ook hiervoor een schijnbaar vanzelfsprekende verklaring gevonden. Het mandaat van het Curatorium was wederom geëindigd en de betreffende ambtsdragers zijn eerst dan weer curatoren, wanneer de Generale Synode hun opnieuw mandaat verleent. Dit kan door herbenoeming bij acclamatie, doch zo slechts één der afgevaardigden deze herbenoeming weigert, is de Generale Synode verplicht over de samenstelling van het Curatorium te stemmen. Bij de verwijdering van Ds. Steenblok heeft men de letter van het kerkrecht te hulp geroepen, ook hier moet de letter wederom uitkomst bieden.

Wanneer tientallen jaren lang een andere gewoonte is gevolgd, wordt dan het Moderamen niet getroffen door het zeer bijzondere, dat een enkeling plotseling stemming wenst? Toont het dan geen verwondering en vraagt het dan de betreffende afgevaardigde niet, welke zeer bijzondere reden hij dan wel heeft om plotseling hier in een zo belangrijke zaak een stemming uit te lokken, opdat de vergadering zich kan beraden of het belang der gemeenten daarmede gediend wordt en niet nodeloos een dergelijk college het gevaar loopt ingrijpend gewijzigd te worden?

Neen, ook hier hetzelfde haasten. De geest der verandering — in onderling overleg tevoren geboren — dreef naar nieuwigheden. Wat wilde men anders dan met het oude breken? De heimelijke bedoelingen vierden hoogtij. Met de letter van het kerkrecht kon dit toch gerechtvaardigd worden, al werd de liefde — in dit kerkrecht geboden, en waarop dit geheel berust — daardoor verloochend.

Herinnert men zich nog, dat toen Ds. Kok de Synode verliet, men in zijn plaats voorlopig — in afwachting van diens mogelijke terugkeer — een ander tot curator aanwees? Welk een tegenstelling!

De verdere handelingen van het Moderamen waren door hetzelfde doordrijven gekenmerkt. Ook daarna werd door het Moderamen geen kerkelijke poging gedaan om het kwaad weg te nemen, of zelfs maar getracht de vertrokken broeders tot hun inzicht over te halen.

Te Terneuzen is aan Ds. Aangeenbrug, Ds. Van de Ketterij en Ds. Mallan door Ds. Verhagen in diens kwaliteit als voorzitter der commissie een schrijven voorgelezen, waarin verlangd werd het erkennen van het onkerkrechtelijke van het verlaten der vergadering en het aanvaarden der genomen besluiten. Men wilde onderwerping aan besluiten, die tot stand gekomen waren in strijd met Gods Woord.

Toen deze leraars verklaarden, deze voorwaarden niet te kunnen aannemen, werd hun verklaard, dat zij zich daardoor buiten het kerkverband hadden geplaatst. Niet met ernst werd de weg des behouds bewandeld, maar men haastte zich de banden voor verbroken te verklaren.

Wij zeiden in de aanvang der beschouwingen over de gebeurtenissen, die ter Synode hebben plaats gegrepen, dat deze een diepe betekenis hadden. Het gaat hier niet alleen om personen en functies van ambtsdragers, en evenmin alleen om handelingen van het Moderamen en degenen, die zich daarbij aan hun zijde geschaard hebben, hoe zeer de geest, die daaruit spreekt, ook strijdig was met de liefde, eerlijkheid en orde, die naar het gebod van Christus in kerkelijke vergaderingen moet heersen.

Neen, de diepe betekenis is daarin gelegen, dat een strijd, die reeds jarenlang onder ambtsdragers en in de gemeenten heerste, in deze gebeurtenissen zich een uitweg gebaand heeft.

Waarom heeft dit alles plaats gevonden?

Omdat de leerstellingen, door Ds. Kok de Gemeenten ingedragen, reeds vanaf hun ontstaan in stilte steun gevonden hebben, en daardoor het door hem gestrooide zaad van de aanvang af wortelen geschoten heeft. Daaruit zijn de tegenstellingen en verschillen in de leer geboren en heeft zich een tegenstand ontwikkeld tegen Ds. Steenblok en degenen, die zich tot behoud van de waarheid en zuiverheid der leer aan zijn zijde plaatsten.

Wij denken terug aan de tijden van het eerste ontstaan van deze strijd. In 1944 werd door Ds. Steenblok een lezing gehouden over de algemene genade, die van de zijde van Ds. Kok en andere leraren scherpe reacties in het leven riep. Door Ds. Steenblok werd niet anders geleerd, dan dat de algemene genade voor de verworpenen niet voortvloeit uit de borgtochtelijke verdienste van Christus.

Van bepaalde zijde werd toen overlegd een predikantenconferentie in het leven te roepen, ter bespreking van dit vraagstuk. Ds. Kersten schreef toen — het was medio 1944 — in antwoord op de uitnodiging tot het bijwonen daarvan, aan de betreffende predikanten een brief, waarvan wij enkele gedeelten aanhalen:

„Niets zou mij liever zijn dan in een samenkomst der leraren de hoofdstukken der Gereformeerde dogmatiek te bespreken tot onderlinge sterkte. Onder de zegen des Heeren konden de Gemeenten daarvan profijt trekken. Maar dan zou dit in broederlijke zin moeten geschieden. Helaas! die gezindheid ontbreekt thans, en ik verwacht van een samenkomst onder deze omstandigheden alleen krakeel en geen vruchtbare bespreking. Ds. X schreef van ketterijen van Ds. Steenblok en doelde reeds op een verwijderen van hem als docent van de Theologische School. Ds Y. meende dat Ds. Steenblok de vermaning nodig had, niets aan zijn dictaat te veranderen en, dat hij zijn stellingen moest intrekken, als ware hij een bedreiger! Anderen spraken reeds van een schorsen van hem. Het oordeel is dus reeds geveld en de predikanten moeten het zegel er alleen maar op zetten. Ik wens hieraan niet mede te doen, overtuigd als ik ben dat Ds. Steenblok geen ketterijen leert. Ook beweerde Ds X. dat er studenten zijn, die er onder zuchten."

Er is niet veel veranderd in het tiental jaren, dat sindsdien is voorbijgegaan. Wij zien als het ware de gebeurtenissen ter Synode voor ons. Men spreekt thans —- voorzichtigheidshalve — niet van ketterijen van Ds. Steenblok, doch van eenzijdigheid. Het wezen ven de zaak is voor de onbevangen beschouwer wel hetzelfde: men is het niet met Ds. Steenblok eens!

Ook thans was het vonnis reeds geveld en moest alleen het zegel er nog op gezet worden. Ds. Steenblok mag geen docent zijn!

Ook thans zouden er studenten zijn, die er onder zuchten. De oorzaak van het verwijderen van Ds. Steenblok is thans — zo deelt het Moderamen mede — niet onrechtzinnigheid, doch zijn eenzijdigheid.

Eindelijk komt er een officiële beschuldiging, die in de onbesproken en onbewezen aanklacht, door Ds. van den Berg op zo grievende wijze naar voren gebracht, geen plaats innam.

Het heeft heel wat te zeggen, dat vonnis blijkt te zijn gewezen op gronden, die in de beschuldigingen niet voorkwamen! Vanwaar deze wonderlijke gang van zaken?

Omdat de zogenaamde brede discussie het gordijn moest vormen, waarachter de waarheid zo veel mogelijk schuil ging. Het ging alleen maar om een aanleiding tot stemming! Daarom geen onderzoek, geen hoor en wederhoor. Nogmaals, als men iemand er van beschuldigt kwaad gedaan te hebben — wij nemen een willekeurig voorbeeld — wordt dan de juistheid van deze aantijging bevestigd door zonder onderzoek en bewijs tot stemming over te gaan? Immers neen!

Haast was echter geboden, opdat geen moeilijkheden zich zouden voordoen. Een commissie bijv. om de aanklachten eens te vernemen en een onderzoek te doen plaats vinden, ware de normale gang van zaken geweest. Neen, stemming, opdat in schijn aan het recht wordt voldaan, doch de waarheid bedekt en het recht vertreden. Van de liefde zuilen wij maar zwijgen.

Wij grijpen terug op het schrijven van Ds. Verhagen thans voorzitter van de Synode — waarin hij mededeelt aan de Goudse kerkeraad:

„Het is mij onmogelijk uw standpunt te aanvaarden (bedoeld is het standpunt van Ds. Steenblok ten aanzien van het algemeen aanbod van genade aan alle hoorders, dat door Ds. Steenblok en ons allen onschriftuurlijk wordt geacht) en ik zie daarin een ontzaglijk gevaar voor onze Gemeenten. Temeer daar op U de zeer verantwoordelijke taak rust om de toekomstige dienaren des Woords voor hun gewichtig ambt op te leiden. Als wij niets meer kunnen aanbieden, dan kunnen wij de kerken wel sluiten."

Hier loopt de scheidslijn tussen ons, en hier ligt de eenzijdigheid, waarom Ds. Steenblok moest worden verwijderd als docent. Aanbieden van genade aan allen, onvoorwaardelijk aanbieden, het lokken van de hoorder met het Evangelie, het verwisselen van de orde in de prediking, daar ligt de oorzaak en de scheidslijn. Zie slechts wat de jongelingschap der Gereformeerde Gemeenten wordt voorgezet. Niet meer de oude wegen. Niet meer het uitgangspunt, dat de mens in zijn doodsstaat ligt, en dat hij gesteld moet worden voor de Wet des Heeren. Doch eerst het Evangelie, het aanbod van genade, en daarna de doodsstaat van de mens vermelden, een vermelden, dat alle betekenis gaat missen.

Aan Dr. Steenblok mocht de opleiding niet meer worden toevertrouwd, omdat hij de toekomstige dienaren des Woords in deze „eenzijdige" richting opleidde. In de Saambinder d.d. 9 Juni 1993 wordt er op gewezen, dat de klachten tegen Ds. Steenblok er reeds lagen vanaf de Synode van 1950 en er reeds toen een commissie was benoemd. Laten wij de notulen van die Synode eens nagaan. Wat lezen we dan?

„Door een leraar wordt een aanklacht gedaan tegen Dr. Steenblok omtrent diens wijze van doceren, waarin hij, onder voorhouden dat de geschriften van de Erskines en Boston met een Remonstrantse draad doortrokken zijn, voorstelt, dat er alleen een aanbod van genade is aan bewuste zondaren en niet aan allen, die onder het Woord leven, alzo loochenende het welmenende aanbod der genade."

Inderdaad, dat waren toen de moeilijkheden, en dezelfde vormen thans weer de achtergrond van hetgeen gebeurd is. Men heeft er waarlijk niet naar te zoeken.

Wij willen nog op één punt wijzen, dat in ditzelfde artikel naar voren gebracht wordt. De schrijver zegt, dat door ons de zeer valse beschuldiging geuit zou zijn, dat wij moesten verdwijnen omdat men Ds. Kok weer in onze Gemeenten wilde inhalen. Zo is het nimmer door one gezegd. Wij hebben de ontwikkeling in de Gereformeerde Gemeenten gadegeslagen en wij moeten tot de conclusie komen, dat de leervoorstellingen, door Ds. Kok de Gemeenten ingedragen, hun invloed niet hebben gemist en hun uitwerking steeds meer aan de dag treedt. De vormen verschillen echter. Kwamen bij Ds. Kok de beloften naar voren, thans tracht men deze klip te ontzeilen en spreekt men niet van de beloften, maar men gaat het aanbod van genade aan alle hoorders tot het centrale punt van de prediking stellen, en, uitgaande van dit aanbod van genade aan allen, wordt meer en meer de grondslag van de prediking veranderd en voor velen geschiedt deze verandering zo geleidelijk, dat zij onmerkbaar wordt.

Men heeft de leer van De. Kok veroordeeld, maar men heeft diens bedoelingen geërfd. Wij wensen niet hard te zijn en niet te veroordelen, want wij gevoelen dat dit bij velen in onwetendheid geschiedt. Deze bedoelingen zijn geen andere dan dat men — zoals men dat noemt — uit het slop der lijdelijkheid wil geraken. De mens, in de nood der tijden onrustig geworden, wil vertroosting en leiding. Hij wil niet meer tegenover de afsnijdende prediking geplaatst worden. Deze onweerstaanbare behoefte gevoelend, en zelf door de onrust der tijden bewogen, tracht men deze mens te vangen door de nodigingen van het Evangelie, maar men wordt zelf ook gevangen.

De mens kan nimmer gered worden wanneer hij zichzelf tracht te behouden, maar juist daarop zijn al zijn behoeften en bewegingen gericht. Er is geen plaats voor het Evangelie bij de mens, die niet aan zijn doodsstaat wordt ontdekt. Er is geen aanbod van genade, dat door de mens in zijn doodsstaat kan worden verstaan. Wij hebben aan deze mens niets aan te bieden, doch hem door de prediking der Wet schuldig te stellen en hem alle hoop op behoudenis te ontnemen, om eerst daarna de verlossing te openen, die in Christus Jezus is. Sion zal door recht verlost worden. Wij behoeven de kerkdeuren niet te sluiten als wij niets meer aan te bieden hebben aan alle hoorders van het Evangelie. Want de prediking gaat alleen dan voort, zo lang er nog zijn, die onder het zegel der verkiezing besloten liggen. Zo lang, en alleen dan zal Zijn Naam worden voortgeplant van kind tot kind. Alleen in het welbehagen des Heeren is de oorzaak en grondslag der prediking gelegen.

Hierin verschilt de prediking, die wij op het oog hebben, van die, welke thans zo vaak in de Gereformeerde Gemeenten wordt gebracht. En dat is hetgeen deze laatste wijze van prediking in de wortel met de leervoorstelling van Ds. Kok gemeen heeft. Men wil, met behoud van de leer, toch voor deze mens een prediking brengen, die hem werkzaam maakt, door hem het algemeen aanbod van genade aan alle hoorders voor te houden.

Maar deze poging kan alleen tot gevolg hebben, dat men bewust — maar bij velen onbewust — terecht komt in een leer, die, hetzij uitloopt op een verbondsgedachte, waarbij de hoorder gaat pleiten op de beloften des Verbonds, hetzij een leer, die de mens in stilte zijn doodsstaat doet voorbij zien en hem aanspoort vermogens te gebruiken, die hij door zijn val niet meer bezit.

In de loop der tijden zijn vele vonden gezocht om aan de scherpte van de prediking, die ons schuldig stelt aan de val in Adam, te ontkomen. Daarom — geleerd door de ervaring der tijden — moeten wij tot de conclusie komen, dat iedere prediking van het algemeen aanbod van genade slechts als uitkomst kan hebben, dat de mens met zijn eigenwillige godsdienst weer voet wordt gegeven. Het resultaat, al wordt schijnbaar de rechtzinnigheid behouden, betekent in wezen niet meer dan dat men een tussenweg denkt gevonden te hebben, die echter nimmer kan bestaan. Daarom zal het er eerlang toe leiden, dat de verschillen worden uitgewist en Ds. Kok weer tot de Gemeenten zal worden toegelaten.

Wij zeggen niet, dat wij verwijderd zijn omdat men dit onmiddellijk wil doen plaats vinden. Neen, wij zijn verwijderd omdat men begrijpt, dat wij het bewandelen van de tussenweg verhinderen. Zo is het ook met het verwijderen van de curatoren. Men heeft deze curatoren verweten, dat zij alleen diegenen tot de studie aan de Theologische School wilden toelaten, die er blijk van gaven gerechtvaardigd te zijn in de vierschaar der consciëntie. Nimmer is dit het geval geweest. Zij hebben er alleen aan willen vasthouden, dat voor de toelating de voorwaarde bleef gehandhaafd, dat deze personen blijk gaven van genade en roeping van Godswege, zulks in tegenstelling tot anderen, die meenden dat over de verborgenheden des harten niet kon worden geoordeeld en op grond van bekwaamheid en aanleg alleen diende te worden beslist.

In deze tegenstellingen hebben wij jarenlang geleefd, en wij gevoelden deze allerwege in kerkelijke vergaderingen en in contacten met ambtsdragers. Meermalen werd ons toegevoegd door ambtsdragers, dat de leer, door ons voorgestaan, verstikkend was en men daaronder niet wenste te leven. Men noemde ons overrechtzinnig en eenzijdig, al te leerstellig.

Neen, de leer, door ons voorgestaan, berust niet op het verstand en wij worden niet gedreven door de begeerte om een verstarrende rechtzinnigheid in onze gemeenten ingang te doen vinden. Het is de leer van Gods Woord, eenmaal aanvaard door de eenvoudige, ongeletterde voorgangers onzer gemeenten, de Kruisgemeenten. Er zijn tal van historische bronnen daarvoor. Wij zullen U wijzen op een geschrift, dat onder ieders bereik ligt, waarin deze feiten geboekstaafd worden, zij het dan ook dat wij ons met de geest, waarin wij beoordeeld worden, niet verenigen kunnen. In het boek van Dr. F.L. Bos, „De Kruisdominees", vindt gij het op bladz. 104.

„In 1851 wendt zich een aantal leden tot Ds. van den Oever met bezwaren tegen diens prediking, omdat hij niet alle mensen hoofd voor hoofd Christus aanbiedt. Van den Oever noemt hen met hun beschuldiging vlakweg ongereformeerd. Ze moeten zich maar bij de „remonstrantse factie" vervoegen. Hij voor zich wenst nooit anders te preken dan „tot de goddelozen te zeggen, dat het hun kwalijk zal gaan en tot de rechtvaardigen, dat het hun wel zal gaan, en dus geen paarlen voor de zwijnen te werpen en het heilige de honden niet te geven. Want een dode zondaar heeft geen behoefte aan de levende Jezus. Daarom moet hij naar het recht van Gods Wet bij zijn schuld en daarop volgende straf bepaald worden. En dan hem de weg aanwijzen hoe hij daarvan verlost kan worden. Maar niet aan alle mensen uit Gods Naam Christus welmenend aanbieden. Dit is niet minder dan het bloed van Christus onrein achten."

Men wordt niet overtuigd.

„Als hij geen welmenend aanbod verkondigt, dan is hij geen Evangeliedienaar en dus niet van God gezonden." De kerkeraad gaat over tot toepassing der censuur op deze bezwaarden. Door een der bezwaarden wordt een brochure uitgegeven: „Het Evangelie niet in strijd met de verkiezing, of iets over het welmenend aanbod der genade". Het beroep op de classis baat de bezwaarden niet. Zij worden dan door de kerkeraad afgesneden. Zó erg vindt Ds. van den Oever de afwijking, dat hij bij de namen der geexcommuniceerden aantekent: „De kerk drage zorg, zo ik ooit moge vertrekken of door de dood worde weggenomen, om zulke ontroerders der gemeente niet licht weder in dezelve op te nemen, tenzij de Heere veranderen en bekeren mocht."

Zo werd over dit algemene aanbod van genade aan alle hoorders geoordeeld in de eenvoud der Kruisgemeenten, door een volk, dat dit van God geleerd had.

Broeders, wij hebben hiermede in het kort ons standpunt uiteengezet ten aanzien van de verschillen in leer, welke tussen ons bestaan, en ons oordeel gegeven over de gebeurtenissen, die ter Synode hebben plaats gevonden. Voor hem, die verstaan wil, is de betekenis daarvan duidelijk: de onderling uiteenlopende inzichten over leer en prediking, in de loop der jaren gegroeid en toegenomen, hebben geleid tot de ontstellende, onwaardige en onwaarachtige gang van zaken ter Synode. Wat men eenzijdigheid bij opleiding en toelating meent te moeten noemen, is thans in vooraf beraamd overleg verdreven en van gezag en invloed beroofd.

Men heeft erkenning en onvoorwaardelijke onderwerping van ons geëist aan deze besluiten, op zodanige wijze tot stand gekomen en tot een dergelijk doel beraamd. Men heeft zich gehaast ons te verklaren — toen wij voor God en onze consciëntie daarmede niet konden instemmen — dat de banden verbroken waren. Men heeft de schijn van recht willen bewaren en het wezen der dingen willen verbergen. Wat betekent dit anders, dan dat men ons tot afscheiding dwong?

Wij hebben dit alles niet gezocht, maar men heeft ons voor de feiten geplaatst. Wie kan ons waarlijk verwijten, dat wij thans noodgedwongen de conclusie daaruit getrokken hebben? Wij hebben in onze gedwongen scheiding de hoop tot uitdrukking willen brengen, dat deze geen blijvende zou zijn. Daarom hebben wij het woord „voorlopig" gebruikt. Wij hebben de behoefte daartoe gevoeld, niet ziende op mensen, maar wetende dat de Heere regeert en dat Hij de diepe breuk kan helen.

Naar de mens kan deze hoop gering schijnen, maar Hem is niets te wonderlijk. Eenmaal werd het bevestigd bij de geboorte der Gereformeerde Gemeenten. De leraar, die de Heere in zo bijzondere mate daarvoor heeft willen gebruiken, Ds. Kersten, getuigt ervan hoe Ds. Beversluis, een warme voorstander der vereniging, de toestand maar donker inzag. Maar hoe werd alle vrees beschaamd! Algemeen werd het „voor" vernomen, tegen alle menselijke verwachtingen in. Wonderlijk waren des Heeren wegen, wonderlijk met al Zijn volk en ook met Zijn zichtbare kerk!

De Heere is met de Gemeenten geweest, vele jaren lang. Zij stonden daar gefundeerd in de waarheid en bevestigd in de liefde onderling. Zou thans het einde gekomen zijn en de Heere Zijn gunst hebben weggenomen? Er is echter hope bij Hem, Die Zijn gemeente gezegd heeft: Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding der wereld.

De Heere regeert! Moge daarom door Hem de diepe breuk, die tussen ons geslagen is, gebruikt worden om allen de ogen te openen voor de ernst der gebeurtenissen, en dienen om de liefde tot behoud van de leer der vaderen weer te doen ontwaken, liefde en recht te herstellen, en ons allen te vernederen onder de hand des Heeren.

Broeders, de Heere gebiedt, dat wij Zijn waarheid getrouw blijven en Zijn leer niet verlaten.

Wij hebben U voorgesteld welke verschillen tussen ons bestaan. Ware eenheid kan alleen mogelijk zijn, wanneer wij op hetzelfde fundament der leer bevestigd zijn.

Alleen dan ook kan waarachtige liefde onderling heersen, wanneer niet slechts steeds wisselende menselijke banden ons binden, maar wanneer deze liefde gedragen en bevestigd wordt door de liefde tot dezelfde leer der waarheid.

Alleen dan kan Gods zegen op de gemeenten rusten, wanneer daarin liefde en recht betracht worden naar het gebod van Christus. Daarom moeten wij voor een ware hereniging deze twee vragen in waarheid en oprechtheid onder ogen zien, hoe wij gezamenlijk het gemeenschappelijk fundament der leer ook ten aanzien van de hiervóór beschreven kwestie zullen vastleggen, aan welke vastlegging iedere afgevaardigde ter Synode zich uitdrukkelijk zal dienen te conformeren, en hoe wij liefde en vrede door recht zullen herstellen.

Wij willen tevoren de oplossing van beide vragen niet nader uitwerken en vastleggen, om de besprekingen niet in de weg te staan. Omtrent deze fundamentele vragen kan echter geen oplossing worden bereikt door samenspreking met door de Synode afgevaardigde commissies.

Besprekingen met commissies kunnen alleen al hierom niet tot een wezenlijke oplossing leiden, omdat aan deze commissies de bevoegdheid onthouden is om over de thans in het geding zijnde vraagstukken voor en namens de Synode te handelen en te beslissen.

Daar komt bij, dat van ons onvoorwaardelijke erkenning gevraagd werd van hetgeen voor ons diep onrecht betekent, en dat men zelfs geen opdracht heeft Ds. Steenblok in de onderhandelingen te betrekken. Hiermede wordt een willekeurig onderscheid gehandhaafd.

Aanvankelijk lag er dit verschil, dat Ds. Steenblok geen afgevaardigde was en derhalve vrijelijk de vergadering der Synode kon verlaten, doch dit onderscheid heeft opgehouden te bestaan, nu wij ons allen voorlopig hebben losgemaakt uit het verband der Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De uitgetreden broeders dienen daarom zonder onderscheid tegemoet getreden te worden.

Voorts kan de zaak ook niet door een commissie worden afgedaan, omdat zij ons allen aangaat. Wij moeten elkander tegemoet treden en voor alle afgevaardigden ter Synode, opdat allen gezamenlijk en rechtstreeks hun oordeel kunnen vormen over deze zaken, die ons kerkelijk leven in zijn diepste wezen raken.

Broeders, de tijd dringt ! De diepte der verwijdering zal door uitstel der bespreking uitgroeien tot een onoverbrugbare kloof. Laten wij daarom gezamenlijk over deze zaken een bespreking openen op de voortgezette vergadering der Synode, waarbij in ons aller hart de bede mocht leven, dat de Heere de muren van Sion wederom bouwen moge, en Zijn waarheid onder ons bevestige, en dat vrede en eensgezindheid onder ons mogen wonen. Dat zij zo.

Ds. D. L. AANGEENBRUG
Ds. M. VAN DE KETTERIJ
Ds. F. MALLAN
Ds. C. STEENBLOK
Ouderling H. BAS
Ouderling D. HAGE
Ouderling J. VERMEULEN Hz.

Handelende in opdracht van 37 gemeenten of gedeelten van gemeenten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1953

Goudse Kerkbode | 8 Pagina's

WELEERWAARDE EN EERWAARDE BROEDERS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1953

Goudse Kerkbode | 8 Pagina's