Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ongetwijfeld volkomen te geeder trouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ongetwijfeld volkomen te geeder trouw

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ongetwijfeld volkomen te geeder trouw en met gansch onberispelijke bedoeling hebben de „Christelijke Gereformeerden" in 1868/9 gepoogd zich te voegen naar de bepaling der wet op de kerkgenootschappen, die ons als droeve nawee van de dusgenaamde Aprilbeweging gebleven is, en waartegen Groen van Prinsterer op zoo menig punt zoo ernstig heeft geprotesteerd.

In Art. I. dier wet namelijk is sprake van kerkgenootschappen en wordt de eisch gesteld, dat „^//c kerkgenootschap de bepalingen omtrent zijn inrichting en bestmir" ter kennisse van de Hooge Regeering zal brengen.

Die woorden waren de strik, waarin men ongemerkt vastraakte.

Immers, als men vraagt wat in 1853 door de Regeering en door de Kamers onder kerkgenootschappen verstaan wierd, dan lijdt het geen twijfel, of hieronder wierd uitsluitend verstaan het collegiale begrip, d. w. z. de kerkelijke saimhoorigheid van allen die over heel het land sa^m vaneen zelfde gezindheid waren.

Zoo bedoelde men met het Roomsche kerkgenootschap alle Roomschgezinden, onder Hervormd kerkgenootschap alle Hervormdgezinden, onder Luthersch kerkgenootschap alle Lutherschgezinden, en zelfs de Mennonieten, die nooit van een „kerk" hadden willen weten, en de Joden, die het woord „kerk" zelfs niet kenden, wierden om publiekrechtelijk in den haak te komen, als een »kerkgenootschap" opgevat.

Op die wijs ontstond het denkbeeld, dat er over heel het land verspreid allerlei godsdienstige gezindheden bestaan, en dat al deze godsdienstige gezindheden, over heel het land, het recht moeten hebben, om één vaderlandsch kerkgenootschap te vormen, zonder dat de Regeering er zich meê heeft in te laten, of ze veel of weinig op een reeds bestaande gezindheid gelijken.

Zulk een „gezindheid" behoeft zich niet te organiseeren, en kan, gelijk de Irvingianen en anderen, zich stil houden, maar wil ze door de Regeering uit eigen hoofde erkend zijn, welnu dan moet zulk een gezindheid over heel het land zich inrichten, dan moet ze een bestuur aanstellen, en hiervan mededeeling doen, en zoo ze dit maar doet, is ze voorts vrij. Ze is dan een eigen kerkgenootschap naast de andere kerkgenootschappen, en voorts kan ze gelooven of belijden wat ze wil.

Wel, dat spreekt vanzelf, kon een groep lieden voor godsdienstige doeleinden zich ook plaatselijk vereenigen, en een eigen kerkgenootschapje oprichten dat alleen maar in die ééne plaats of in dat ééne dorpje wierd gevonden, maar dit maakte op de bedoeling der Regeering geen uitzondering.

Zij toch verstond dit dan zoo, dat er van deze soort lieden eigenlijk slechts aan die ééne plaatseen georganiseerde gemeente bestond.

Van eeh Gereformeerd kerkbegrip was destijds bij geen der Ministers blijkbaar eenige kennisse meer over. Men kende uitsluitend het collegiale begrip, en daarnaar schreef en sprak men.

Achtereenvolgens leenden dan ook alle kerken er zich toe, om als een soort „landsgeheel" op coUegialen voel op te treden, en alleen Rome, dat in zijn Pauselijke Hiërarchie een geheel anderen achtergrond bezat, ontsprong den dans, door haar Bisschoppelijke Hiërarchie als „inrichting en bes .uur" op te geven.

En zoo js het gebeurd, dat de Aprilbeweging, die ten doel had zich tegen de Bisschoppelijke Hiërarchie te verzetten, geëindigd is, met haar juist te sterken, en alle Protestantsche kerken te zetten in het harnas van het uit de revolutie geboren collegiale stelsel.

De Regeering van haar standpunt kon dan ook maar niet vatten, waarom de „Gescheidenen" niet eenvoudig dien gebaanden weg insloegen. Zij, zoo oordeelde de Regeering, waren ook een soort nieuw opgekomen gezindheid. Ook hun „gezindheid" was verspreid over onderscheidene provinciën.

Eilieve, waarom maakte men ook hier niet één geheel van.' Deze nieuwe gezindheid had zich ook slechts „in te richten" (te organiseeren) en „een bestuur" te kiezen, en de Regeering was uit alle moeilijkheid.

En metterdaad dit had veel voor.

Immers ging men hier maar toe over, dan was men opeens uit de moeite. Men wierd dan officieel erkend. Men kon dan optreden in rechten. Er wierd dan één band om alle gemeenten gelegd. Men nam rang en positie naast de andere kerkgenootschappen. En de periode van wrijving en worsteling kon plaats maken voor een periode van bloei en opbouwing.

Geheel dezelfde positie als waarvoor wij thans staan.

De Regeering begrijpt er niets van, waarom ook wij ons niet eenvoudig als een nieuwe gezindheid naast al de bestaande organiseeren.

In de Regeeringskringen kan men het zich zelfs niet wel anders voorstellen, of het Synodaal Convent zal in Juni stappen nemen, om tot zoodanige „inrichting en bestuur" te geraken, en als in Juli de notificatie hiervan maar aan de Regeering geschiedt, zal ze zich haasten om eer Augustus uit is, een rescript te zenden, en dan hebt ge een Hervormd kerkgenootschap, een Christelijk Gereformeerd kerkgenootschap, en een „Doleerend kerkgenootschap", en alle verwarring en moeite heeft uit.

Willen dan die beide laatste zich vroeg of laat vereenigen, ook wel, dan smelten die twee kerkgenootschappen inéén en doet men opgave van de inrichting en het bestuur van dit alsdan ontstaande genootschap en de Koning zal u beschermen zoo goed als elk ander.

Ja, dit alles schijnt aan de meeste publicisten zoo vanzelf en zoo natuurlijk, dat ze het zich heusch niet anders voorstellen kunnen, en niet dan aan pure koppigheid kunnen ze het toeschrijven, zoo de Doleerenden er voor passen om dien weg in te slaan.

En denk nu niet, dat ze u dat in kwaden zin toedichten, o, In het allerminst niet. Zoo ge u morgen den dag maar als een nieuw kerkgenootschap inricht, dan zal Tieel de wereld vrede met u hebben, alle strijd zal uit zijn, zelfs de Groot-hierarch der Synode zal oordeelen, dat ge nu eerst wijs wierdt, en uw bitterste tegenstanders zullen van die ure af hun angel intrekken, want zoo ge u maar als een apart kerkgenootschap over heel het land constitueert, is uw optreden zijn prikkel kwijt.

Ge , ., sondert u dan niet af", gelijk onze vaderen het noemden en bedoelden, maar ge scheidt u dan af. Uitdrukkingen die wel menigmaal verward worden, maar toch in zin en bedoelen gansch onderscheiden zijn.

Wat gescheiden wordt, hoort niet meer bijeen, maar wie zich afzondert neemt een afzonderlijke positie in de blijvende gemeenschap in.

Dagen en tijden van „afzondering" dragen de pretentie en profetie in zich dat men weer saamkomt, terwijl omgekeerd wie de één den ander een scheldbrief ^zendt, den band doorsneed.

Het woord separatie misleide dus niet. o. Ongetwijfeld, alle reformatie begint met separatie. Zonder separatie is er geen actie. En in dien zin verwerpen we niet alleen het denkbeeld van separatie niet, maar houden we het evenals onze^ vaderen met beide onze handen vast.

Edoch, separatie en separatie is twee.

Separatie kan zijn een breken met ongeloof en zonde, om daardoor juist den band met heel het Lichaam van Christus te inniger te maken, of het kan zijn een afbreken van een stukje van het Lichaam van Christus en daarmee apart gaan staan.

En zoo hartelijk we nu het eerste toejuichen, zoo even van harte is het tweede ons verfoeilijk en gehaat.

Maar natuurlijk daar verstaat de Regeering niets van, en daarvan wordt niets ingezien door de publicisten.

Hun is het maar te doen, om u te kunnen indeelen, ieder in zijn loket. Gij zijt een Jood, en hoort dus bij het „Joodsche kerkgenootschap, '' Gij een „afgescheidene" en hoort dus bij het „Christelijke Gereformeerde kerkgenootschap." En gij — gij zijt van de doleerende gezindheid, maar eilieve, waarom richt ge u dan niet in als „Doleerend kerkgenootschap"; dan zijn wij en gij van alle verdere moeite en gehaspel at.

Zoo ziet ge, hoe de draden van den strik gespannen waren.

En is het dan zoo onnatuurlijk, dat onze gescheidene broederen, eer ze het merkten, met hun vleugels in dit webbe vastzaten!

Bedenk toch wel, dat er in 1869 nog bijna geen strijd over deze kerkrechtelijke begrippen gestreden was, en dat zij toen nog misten al die meerdere klaarheid die voor onze tijdgenooten thans ten gevolge van zoo heftige conflicten opging.

Maar hoe begrijpelijk, hoe verschoonlijk, hoe natuurlijk ook, het feit ligt er dan toch eenmaal toe, dat deze onze broederen door de bewoordingen der wet van 1853 ™Jsleid zijn.

Ze hebben er zich toe geleend, om in den zin der wet als een nieuwe gezindheid op te treden, niet plaatselijk, maar door heel het land. Ze zijn er toe overgegaan, om deze geheelheid van gelijkgezinden over heel het land „in te richten" (te organiseeren) en er een bestuur voor aan te wijzen. Ze hebben van deze „inrichting en dit bestuur" aan de Regeéring mededeeling gedaan. Ze hebben zelfs een soort orgaan geschapen, dat permanent met de Regeering handelen kan. En de Regeering heeft deze mededeeling zoo serieus collegiaal opgevat, dat ze zich zelfs nadere bepaling voorbehield omtrent de plaats van het Centrale Bestuur.

Wel, en dit zij tot hun eere gezegd, hebben ze dit collegiale stelsel pogen te ontduiken, door in hun statuut ook hun Belijdenis in te vlechten.

Maar natuurlijk, dit keerde de zaak niet.

Franje hindert de Regeering niet, zoo het collegiale eenheidskleed u maar om de schouders hangt.

Intusschen hiermee was te kort gedaan aan het Presbyteriaal-Gereformeerde stelsel.

Ge kunt ; n een collegiaal statuut wel schrijven, dat ge de Dordsche Kerkorde aanneemt.

Maar ge voelt zelf, dat baat u niet.

Of de wortel nog aan den boom is gelaten is de vraag niet. De vraag is of de boom met dien wortel nog geplant staat in den natuurlijken bodem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Ongetwijfeld volkomen te geeder trouw

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's