Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een volkomen juiste opmerking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een volkomen juiste opmerking

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een volkomen juiste opmerking van den heer Doe. Wielenga is, dat op zichzelf het treden uit een kerkverband geen doleantie voor een keik in het leven roept, en dat zulk een stap dan vooral zeer weinig het karakter van doleantie vertoont, zoo dit losmaken van het bestaande kerkverband door den Kerkeraad zelven geschiedt.

En metterdaad dit is ook zeer afwijkend, en heeft allen schijn, alsof het eer simpele reformatie ware.

Niet ten onrechte wees hij er dan ook op, hoe meer dan eene kerk, die thans in doleantie kwam, zich niet op het voorbeeld der vaderen in de 17e, maar wel op dat der vaderen in de i6e eeuw had beroepen.

Tegenover Rome nu, dit stemt ieder toe, zijn onze vaderen later niet in staat van doleantie opgetreden, maar als kerken wier actie van reformatie juist in heur naam van Gereformeerde kerken wierd uitgedrukt.

Toch schijnt ook hier de tegenstelling grooter dan ze is, en gaat het niet aan, deze onderscheidene actiën der kerken in tegenstelling met elkander te plaatsen.

Immers toen onze vaderen in de i6e eeuw tegenover Rome optraden, begonnen ook zij wel terdege met in staat van doleantie te verkeeren; maar er was tweeërlei waardoor hieraan weldra een einde wierd gemaakt. Het eerste was de terstond uitbrekende vervolging van de Overheid, en het tweede de ommekeer van de Overheid toen deze haar bijviel. Zoolang Spanjes vorsten hier het hoog gezag hielden, verkeerden onze toenmalige kerken in staat van vervolging en wierden dus «kerken onder het kruys zittende, " of „ballingen-kerken" buitenaf. En toen later het hoog gezag hier te lande zich tegen Spanje keerde, hielden ze wel op kerken „onder het kruys" te zijn, maar keerden ze evenmin tot den staat van doleantie terug, omdat de Overheid nu zelve zich tot de Gereformeerde religie bekende en hiermee alle oorzaak van doleantie verviel.

Doch stel eens, er waren in de i6de eeuw geene vervolging uitgebroken; men had de Geuzen stil laten geworden; doch zoo dat men gelijk nu, zijdelings de Roomsche kerk de hand boven het hoofd hield, en haar als vruchtbruikster van de gebouwen en goederen en inkomsten was blijven erkennen, wat anders, zoo vragen we, zouden onze vaderen dan hiertegenover gevormd hebben dan doleerende kerken ?

Ook zij braken met het bestaande kerkverband; ook zij traden, soms onder de leiding van de plaatselijke Opzieners, uit de Roomsche Hiërarchie uit; en . ook zij pretendeerden hiermee geen nieuwe kerken te stichten, maar eenvoudig de voortzetting der aloude kerken Christi te zijn.

Want dat ze Rome de svalsche kerk" noemden, dit zag volstrekt niet op de plaatselijke kerken; daar Calvijn, nog in zijn latere periode zelfs, uitdrukkelijk verklaarde wel terdege in de plaatselijke kerken, ook al waren ze nog onder Rome, tot op zekere hoogte kerken van den Heere Christus te zien. Neen, dit zag alleen op de Hiërarchie in de kerken ge­ ­wrocht en tot stand gebracht had. En dit alles namen ze er weer uit, gelijk ze de Hiërarchie zelve op zij zett'en, maar de kerken bleven de kerken vanouds.

Wanneer derhalve thans op geheel gelijke manier, de Overheid eerst begon met Ons te bannen of in te kerkeren, zoo zou ook nu de doleantie terstond in een toestand van vervolging overgaan, en we wierden „kerken onder het kruys." En zoo daarna de Overheid, evenals in de i6de eeuw, omsloeg, en de Hiërarchische Synodale factie op zij wierp, om ons als publieke kerk te erkennen, zou er ook nu van verdere doleantie geen sprake kunnen zijn.

Ja, om er dit nog bij te voegen, zoo in de 17e eeuw, te midden der Remonstrantsche troebelen, de Loevensteinsche factie haar opzet had kunnen doordrijven, en men ook toen tot generale vervolging en uitbanning ware overgegaan, zouden onze eerst doleerende kerken onmiddellijk kruiskerken zijn geworden, gelijk ze nu, na erkenning door de Overheid, weer onverwijld uit haar doleantie uitgingen en als pubheke kerken optraden.

Uit een en ander blijkt dus, zoo we wel zien, dat de kerk zelve, voor wat haar aangaat, bij elke daad van reformatie, die tegen den zin der kerkelijke machthebbers ingaat, altoos begint en niet anders kan beginnen dan met in staat van doleantie te gaan, en dat de vraag of men hierin voorloopig blijven zal, dan wel „Iferk onder het kruis" of „weer erkende kerk" zal worden, geheel onafhankelijk van haar bedoelen, wordt uitgemaakt door de houding van de Overheid.

En geheel hetzelfde geldt, meenen we, van de verhouding tegenover het kerkbestuur. Bleef het kerkbestuur, in zijn formatie althans, trouw aan de Gereformeerde beginselen, dan behoeft op dat punt ten minste niet gereformeerd te worden; behoeft men dus niet met het generale kerkverband te breken; en belet de doleantie de gemeenschap met de kerken van goeden wille volstrekt niet. In die omstandigheid kan dus ook geen kerk met haar kerkeraad aan het hoofd gaan doleeren, eenvoudig omdat het hoogerop in orde is, en er dus tegen hetgeen hoogerop is, niet te doleeren valt.

Maar anders wordt het natuurlijk, zoo ook het kerkbestuur in zijn formatie onklaar wierd, en men met terzijzetting van de Schriftuurlijke beginselen, een soort Hiërarchie over de gezamenlijke kerken optrok. Dan tocht raakt de quaestie van reformatie allereerst dat stelsel van hoogere Besturen, En in die combinatie nu kan het zijn, dat een kerkeraad zelf den plicht tot reformatie wel voelt, maar, hierin door het Hiërarchisch net verhinderd, alsnu eerst dat net moet afwerpen, om tot zijn doel te kunnen geraken. Hierbij vervalt dan tevens de mogelijkheid voor al de ontkomene kerken, om met de Classis of Synode nog gemeenschap te onderhouden; vooreerst omdat deze zelve vervalscht zijn; en ten andere omdat de Hiërarchie niet zou toelaten dat eenige andere kerk met een doleerende kerk in gemeenschap trad.

Dat heeft Rome belet in de i6de eeuw. Dat belet de Synodale Hiërarchie evenzoo thans.

Doch ook dit alles raakt weer het wezen en beginsel der doleantie niet, eenvoudig omdat het geheel onafhankelijk is van den wil en het bedoelen der tot reformatie gezinde plaatselijke kerk. Anderen beslissen dit voor haar en doen haar dit aan; en zij heeft dus, naar gelang van den toestand, die haar geschapen wordt, te handelen.

Ware reformatie thans mogelijk geweest, zonder breken met het kerkverband, men zou het niet verbroken hebben. Eerst heeft men dit zelfs beproefd; jarenlang, te lang beproefd; en zich gehouden aan den regel, om, zonder omzien rechts of links, allengs in eigen boezem zich naar den eisch van Gods Woord in te richten.

En eerst toen dit onmogelijk bleek, eenvoudig omdat de machthebbende Hiërarchie het niet verkoos en het niet duldde, en het in een lang en stipt gevoerd proces gebleken was, dat men op die wijs niet reformeeren kon, eerst toen is men er toe overgegaan om met de Synodale Hiërarchie te breken.

Dat breken stond niet op den voorgrond; was geen op zichzelf begeerde weg; eer een weg die zoo lang mogelijk is gemeden.

Het was het verbreken van het koord om den hals, niet alsof men nu juist in het doorsnijden van die koorde op zichzelf zulk een lust had, maar omdat men zag dat er anders het leven meê gemoeid was.

Feitelijk is er dus geen verschil, of het moest in dè opvatting van de »valsche kerk" zijn.

En toch ook daarin kunnen we geen verschil ontwaren.

Want het is wel waar, wat sommigen opmerkten, dat de omschrijving van de „valsche kerk" in onze Confessie niet volkomen past op den tegenwoordigen toestand; maar dat komt alleen daarvandaan dat Satan te veel verdriet beleefde van zijn eerste manier om een valsche kerk op te richten, en het daarom nu op een nog veel sluwere manier heeft aangelegd.

Zijn eerste toeleg, in de Roomsche periode, was, om in de belijdenis zelve ongemerkt valsche bestanddeelen in te mengen, en de eerbiediging van deze vervalschte belijdenis als onverbiddelijken eisch van kerkelijke eenheid aan allen en een iegelijk op te leggen. Zóó zoudt ge gelooven of u trof het anathema.

Nu hij daarentegen gemerkt heeft, hoe dit doorzetten van de valsche belijdenis juist middel en instrument is geworden, om met ongelooflijke kracht de ware belijdenis van het Evangelie te doen doorbreken, nu heeft hij die oude tactiek laten varen; en nu volgt hij het geheel andere stelsel, om kerkelijk de ware belijnis niet meer te verbieden, maar te maken dat ze geen kerhelijke belijdenis meer zij. En dit doel, men weet het, jaagt Satan thans na door doodeenvoudig de kerken belijdenisloos te maken, leervrijheid voor allerlei dwaling te decreteeren, en in de kerk gelijk recht te geven aan de leugen en aan de waarheid bei.

Een „valsche kerk" in dien zin, dat ze met geweld u dwingen zou een valsche leer te omhelzen, is nu uit den smaak.

Maar daarom is de valsche kerk de wereld niet uit.

Deze „valsche kerk" heeft velerlei gestalten die ze kan aannemen.

En een der gevaarlijkste vormen, en waarin thans de zielen meest gevangen worden, is dat ze alle belijdenis voor on­ erschillig verklaart, en, daardoor feitelijk e kerk in haar wortel vernietigend, ze schijnaar door het ophouden van haar doode chors staan laat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Een volkomen juiste opmerking

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's