Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een glazen zee, krisl\tal gelijk!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een glazen zee, krisl\tal gelijk!”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En voor den troon was eene glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons, en rondom den troon, vier dieren, zijnde vol oogen van voren en van achteren. Openb. 4 : 6.

Voor den troon des Almachtigen zag Johannes, toen hij op Pathmos in den geest kwam, een glazen zee; een zee als van kristal; en in kapittel zeventien leert de Apocalypse ons, dat deze wateren volken verbeelden, de volken en natiën als één machtige bruisende oceaan genomen, waarin elke inwoner der aarde als een druppel is en elke natie een golf; de gansch groote menigte van de heirscharen der menschen.

Het beeld is uit den Psouter bekend. Immers, ook in Psalm 65 heet het:

’t Gebruisch der zee doet Gij bedaren, Daar Gij heur golven stilt, 't Rumoer der volkeren als de baren, Betoomt Gij waar Gij wilt.

De zee is er dus niet om niet. Ook zg heeft geestelijke beduidenis. En zoo ge aan den afgrond onder de zeeën en heur onpeilbare diepte; aan de schrikkelijke monsters op haar bodem en aan de zweeping der orkanen op haar golven denkt; denkt aan haar schittering in het licht der zon en aan haar onheilspellend grauw en donker, als het zwerk op storm en onweer drijft; denkt aan den rijkdom dien ze in haar schort bergt, en aan de verraderlijkheid waarmee ze zich als een graf om den schipbreukeling opent, — zeg zelf heeft dat alles dan niet een sprake van-Gods weg, een zinrijke volheid van gedachten, om u het schoon en het ijslijk van het leven der wereld te vertolken.

o. Die zee, het is zoo, velen glijden over haar spiegelvlak en God brengt ze in de haven der behoudenis! Maar ook hoeveel duizenden en tienduizenden die op die wereldzee, die zee der volkeren, hun levenshandel dreven, en die den dood, den eeuwigen dood, vonden in de diepte harer golven.

Maar hoor nu hoe het in den hemel is.

Daar is ook die volkerenzee; eene groote schare die niemand tellen kan; en er gaat over die zee een stemme uit, als het gedruisch veler wateren; maar die zee is voor Gods troon.

Niet God woont bij die zee, maar die zee der volken uit alle natiën en tongen woont bij God.

Zoo als wij een vischvijver uitgraven bij onze zomerhut, zoo heeft God een zee voor zich uitgedolven bij zijn doorlucht paleis, en die zee der volkeren is er óm Hem. Niet opdat Hij zich over die zee bewegen zou, noch ook opdat die zee Hem haar schat zou uitgeven, maar alleen om het schoon van Gods Huis te verhoogen.

Want merk het op, die zee is als een glazen zee, een zee van glas, ja, zoo gezien in haar schittering lijkt die zee der volken voor Gods troon wel van kristal te zijn.

Wat is dit glas, wat beduidt dit kristal?

Maar wat anders dan het onderscheid tusschen water dat gansch helder en dat troebel, tusschen een diepte der wateren die grauw en een diepte van wateren die tot op den bodem doorzichtig is; tusschen een water dat doodsch is en als met een schim overtogen, dof blijft bij de zomerzon, en een ander water dat in perelende droppen opspattend, in eiken golfkop duizend zonnestralen opvangt en terugkaatst met verblindende glinstering.

En zoo nu wil de ziener zeggen, zoo is en wordt die volkenzee, als ze eens tot haar einddoel voor den troon des Almachtigen zal gekomen zijn.

Nu is het leven der volken grauw, en donker getint en ondoorzichtig en dof, — en al schijnt de Zonne der gerechtigheid er eiken morgen nieuw in, toch geeft ze nauwelijks een zwakken weerschijn van haar glans.

Maar dan zal het alles schittering, dan alles glinstering zijn, elk persoon in die machtige volkenzee als een diamant die voor God flonkert. En Hij de Heere zijn glans bij stroomen werpend op die zee der volken, opdat die gansch groote schaar als met duizend kristalflikkeringen die heerlijkheid weerkaatsen zou.

Wat roeping voor de volkeren! wat roeping ook voor ons volk! En hoe bang en ijslijk toont het ons de diepe gezonkenheid van ons nationale leven!

Elk man, elke vrouw, elk kind ook ten onzent moest als een heldere kristaldrop wezen, waarin de majesteit Gods haar stralen f uitschoot; en waar vindt ge een kind, een man, een vrouw, die niet de Heerlijkheid des Heeren van zich afweert?

Ik zeg niet, dat er geen prachtige glans, geen kristal ook in de zee van óns volksleven sluimert.

o, God is koninklijk machtig. En wat ook tegenwoelt, Hij zet door. En zoo heeft Hij er altoos en overal, kristallen die Hij zelf uit louter genade met veel kruis eri veel lijden sleep; en die nu heerlijk glanzen en soms betooverend lieflijk, als een star die uit den hooge flonkert, iets in het oog afkaatsen van de liefde en de ontfermingen onzes Gods.

Maar helaas, hoe zijn ze niet zeldzaam geworden!

Niet alsof er niet nog meer kristal zou zijn, o, God zij lof, ons volk is nog rijk gesierd met weigeslepen diamanten. Maar hoe zeldzaam is het diamant, dat men uits-talt in den glans der Zonne van Gods majesteit, en hoe telkens, merkt ge niet, dat de diamanten pas schitteren gaan, waar Gods licht onderging en de menssh zijn eigen kunstlicht ontstak.

o, Dat vooral is het diep pijnlijke, het zoo bange teeken van achteruitgang.

Er schittert nog talent, er blinkt nog zooveel zielenadel. Kristal is er.

Maar het ligt niet meer voor den troon van God, maar voor den troon van de eigen grootheid des menschen.

Och, mocht ’s Heeren volk dan ten minste zijn roeping in die zee van ons volksleven maar beter bekennen.

Onder dat volk toch wandelt niemand oprechtelijk of hij is zulk een door God geslepen diamant. Een diamant die wel ruw en hard was, en waartoe om hem te slijpen almogende genade moest aangewend, maar bij elk kind van God kwam het er toe, en gaat dat al fijner slijpen nog steeds door.

En ook er is geen kind van God of zijn diamant heeft in de Zonne der gerechtigheid gelegen. Er zijn oogenblikken geweest dat hij voor den troon des Heeren heeft geblonken.

Maar hoe overkomt u niet schaamte, als ge indenkt hoe zeldzaam die oogenblikken zijn; indenkt hoe bijna een ieder van het volk soms voor zich zelf met zijn diamant loopt te pronken; hoe men ze wegbergt als ze schitteren moesten en er meê voor den dag komt, als er wolken aan den hemel staan.

o. Mannen broeders, ook het kristal van Gods kinderen wordt zoo vaak misbruikt.

Want weet ge het geheim van dit kristal, is dat ge het niet bezit, maar zelf zulk een kristal zijf, en nu ongemerkt en zonder het zelf te weten uw God in zijn goddelijk oog terugstraalt wat goddelijk mededoogen u schonk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„Een glazen zee, krisl\tal gelijk!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1887

De Heraut | 4 Pagina's