Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„niet als menschen behangende.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„niet als menschen behangende.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzoo spr^lien wij, niet als nienschen behagende, maar Gode, die onze harten beproeft, (i Thess. 2 : 4).

Ge kunt te veel en ge kunt te weinig doen, 0111 menschen te behagen, en in beide kan verzaking der liefde; kan overheersching van zelfzucht; kan zonde zijn.

Nu wordt de éen meer door de zonde der pluimstrijkerij en de ander meer door de zonde der norschheid verlokt, en beiden gaan zoo door dat pluimstrijken als door dat norschzijn van hun God af; maar geen van beiden willen ze van nature hun zonde, die hierin steekt inzien, veel min erkennen.

Ja, wat nog erger is, beiden weten met voorliefde op zulk een wijs over de zonde van den ander te oordeelen, dat ze ongemerkt hun eigen zonde goedpraten. Beproef er uzelven maar op.

Bijaldien ge een vleienden, pluim strijk enden aard hebt, en er uw werk van maakt om den menschen lieve dingen te zeggen, die hun ijdelheid prikkelen en hun behaagzucht kittelen, dan zult ge er telkens op uit zijn, om uit de hoogte een ander te veroordeelen, die zich norsch aanstelt.

Ge zult het telkens druk hebben over de onvriendelijkheid van die stugge menschen. Er veel over spreken, dat toch die stugheid en norschheid geen aanbeveling voor een Cliristenmensch is. En ten leste er toe komen, om een hard oordeel te vellen over dat soort Christendom, waar alle vriendelijkheid en I)eminlijkheid uit weg is.

»Neen, ' hoort men dan zeggen en krijgt men te lezen, »dat kan het Christendom van onzen Heere Jezus Christus niet zijn. Hij was altoos voorkomend, altijd vriendelijk, nooit anders dan beminlijk. En daarom die stugge, stijve, harde lieden, ze ktmnen zijn verkorenen niet zijn. Wat ik bemin, en wat mij toelacht, wordt er dan gemeenlijk bijgevoegd, is een vriendelijk Christendom van zachten en innemenden toon!”

En natuurlijk, als zoo iemand, na dat gezegd te hebben, u dan op een zoeten, fluweelachtigen toon toesisreekt, en u prijst in uw aangezicht, en u allerlei lieve dingen zegt, die uw ik zoo wonder streelen, dan denkt hij bij zichzelf en zoekt hij u diets te maken, dat dit fiuweelachtig gevlei nu eigenlijk het ware Christendom van Jezus is.

Zoo praat hij over zijn eigen zonde. heen.

De splinter en de balk!

Maar kom nu bij den ander, en ge vindt het niet veel beter.

»Neen, ” zegt zulkeen, »van dat lieve, zoete, fluweelachtige Christendom moet ik niets hebben. De menschen kunnen mij niet schelen. Ik geef niets om menschen. Menschen, wier adem in hun neusgaten '•-. zijn in niets te achten. Ge moogt een mensch niet ontzien. Ge moogt niets om de menschen doen noch laten, en met al dat zoet gepraat begraaft ge onder bloemen den ernst des levens.”

En daarom haat zulkeen dan al die aanminnige taal, en past hij wel op, dat ze nooit over zijn lippen komt. Integendeel, de dingen bij hun naam te noemen, is zijn stelregel. Wat de menschen van hem denken, trekt hij zich niet aan.

Hij heeft het gelezen, hoe de Heere Jezus van adiergehroedsels heeft gesproken en een driewerf wee u! heeft uitgeroepen, en in dien toon acht hij daarom dat steeds getuigd moet worden.

Is het niet alzoo, dat alle menschen leugenaars zijn!

En met dat hij het zegt, ziet hij u straf en stroef uit zijn wrang gezicht aan. Zijn oog staat donker. Zijn stem is schril. Zijn toon afstootend.

Stugger en norscher is er niet.

En omdat hij nu zoo naar waarheid de zonde van den pluimstrijker gekapitteld heeft, komt het niet in hem op, dat er zonde óok in zijn norschheid kon wezen.

En zelfvoldaan, in stee van verootmoedigd, snijdt hij straks het gesprek met u af.

Waar ligt hier de gouden lijn der waarlieid ?

Uw heilige apostel biedt u die, als hij zegt: »Ik spreek - niet als menschen behagende, maar Gode die onze harten beproeft", en er aanstonds op volgen laat: » Wij zijn vriendelijk onder u geweest, gelijk als een voedster haar kinderen koestert."

God de Heere teekent hier zelfde scheidslijn.

Gij zult geen afgoden, maar God de'1 Heere dienen. En hiertegen nu zondigt zoowel de vleier, die een mensch, als ware hij een afgod, pluimstrijkt, als de stugge mensch, die ieder voor den afgod van zijn eigen hoogmoedig ik kruipen doet.

Gij zult God den Heere dienen. Hem alleen. Hem in lederen mensch. En als ge nu een mensch pluimstrijkt, of zoet en lief toespreekt om hem voor u in te nemen, om u in zijn gunst in te dringen, om zijn gratie te winnen; dan verkort ge de waarheid; dan zegt ge, wat ge niet meent; dan vergeet ge God den Heere, die dien mensch en u gemaakt heeft; en in uw hart staat ge voor uw God geoordeeld.

Maar ook als ge stug, norsch en stroef ieder mensch afbijt en wegwerpt, dan vergeet ge God den Heere, want die God heeft u geboden, dat gg uw naaste zult liefhebben als uzelven; en Hij heeft u een vriendelijken toon gegeven om te lokken, evenals een harden toon om te toornen; en het is tegen die liefde en tegen die beschikking, die God de Heere ook over onzen toon en onze stem moet hebben, dat ge in uw kriegelheid en norschheid u bezondigt.

Hier mag wel op gelet.

Heden ten dage vooral.

Want bij massa vindt ge er thans onder de Christenen, die, o, zoo inschikkelijk op het stuk der waarheid, en o, zoo toeschietelijk zijn in het heilige, en alles door de vingers zien, en op niets iets zeggen zullen, en schier op niets anders uit zijn, dan om maar te boek te staan, als een der lieve menschen.

Vooral onder de Ethischen is dat zoo.

Hunner is het aanminnig Christendom; het lieve (Christendom; het vriendelijke Christendom. En hieruit ontspruit, o, zoo groot gevaar voor prediker en leek, om al wat hard is te verzwijgen, al wat zeer doet të mijden, en door dien fluweelachtigen toon toc; li eigenlijk te begraven, wat de diepste ernst in uw geloof, in uw belijdenis, in 's Heeren profeten en apostelen, en niet het minst in de soms zoo straffe woorden van nw Heiland zelven is.

Maar ook de andere zonde komt zoo gedurig voor, en meest voor onder hen, die met de Gereformeerden meêgaan.

Deze toch staan wél op hun stuk. Ontzien geen mensch. Durven het voor de waarheid opnemen. Maar worden, helaas, door dien vaak hangen strijd zoo dikwijls verlokt tot voorbarig en hard oordeelen, en vervallen daardoor, o, zoo licht in dien barschen, norschen. wrangen toon, waarin geen liefdeadem meer'te bespeuren valt.

En ook dit mag niet.

Ook dit moet even beslist bestreden. En als ge dan andere Gereformeerden vindt, die op het stuk der waarheid evenmin iets zullen toegeven, en even onwrikbaar voor de eere van hun God staan, maar wien de stille nederigheid en ootmoedigheid uit eiken trek van het gelaat spreekt, en die met minzamen toon als worstelen om u iets van hun ernst in de ziel te planten, dan voelt toch ieder: Dat is het ware! Zoo moest het met ons allen zijn !

Zie op Jezus, zie op zijn apostelen maar.

Wie wierd door hen ooit ontzien?

Wat deed de Heere ooit om menschen te behagen?

Welk pluimstrijkend woord is van de apostolische lippen ooit gehoord?

Hoe kan de toorn des Heeren niet in het hoovaardig hart der hoogmoedigen donderen, en hoe schriklijk en ontzettend ernstig kan de Heere de zondaren niet overkomen met zijn doordringenden, harden toon!

Maar daarbij en daarnaast, welk een diepte der liefde en des ontferniens en des erbarmens !

Wat heilige deernis en wat goddelijlc mededoogen!

Wat engelentaal als op hemelmelodie vloeide van zijn lippen !

En dat waarom anders, dan omdat Hij God bedoelde én in zijn toornen én in zijn ontfermen? En daarom zij d^it ook uw maatstaf. Dat alleen!

Nooit een hard eere het eischt. woord, dan omdat Gods

En ook nooit een lief woord, dan om er Qod den Heere in te dienen.

Met dien regel, dan besterft den pluimstrijker de vleitaal op de lippen, en de bitse man wordt zacht van toon.

Liefde, en daarom ernstig, tot toornens toe.

Ernstig tot toornens toe, en daarom in liefde den broeder zoekend!

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„niet als menschen behangende.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1887

De Heraut | 4 Pagina's