Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zoonschap Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zoonschap Gods

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Want die Hij tevoien gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat hij.de eerstgeborene zij onder vele broederen. Rom. 8_ • 29.

Bij dit Nummer behoort een BIJVOEGSEL.

DERTIENDE ZONDAGSAFDEELIWG.

II.

Want die Hij tevoien gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat hij.de eerstgeborene zij onder vele broederen. Rom. 8_ • 29.

Laat het Sion des Heeren in deze landen toch op zijn hoede zijn tegen den strik van het Pantheïsme l Ook wij, Nederlanders, zijn uit Japhet, en het Pantheïsme is Japhets oude zonde. Onze herkomst is uit Aziës hoogland, misschien wel van achter den Himmalaya in Voor-Indië. Daarvandaan zijn ook onze stamvaderen eens langs den Caucasus Europa binnengetogen, en aan die volksverhuizing dankt ook onze Nederlandsche natie haar later ontstaan.

Van die voorouders nu is het bekend, dat ze in ouden tijd, toen ze nog in Azië woonden, onverbeterlijke Pantheïsten waren. Hun' toenmalig Pantheïsme ligt nu nog in hun oude priesterboeken voor ons; en alle studie van dit onderwerp stelt in steeds helderder licht, hoe de zonde van het Pantheïsme van oudsher aan heel den stam, waaruit ook ons volk ontsproot, in merg en nieren zat. Dat er allerlei andere afgoderij meê onderdoorliep, weten we wel, maar de eigenlijke afgoderij van heel den stam, waaruit de volkeren der volksverhuizing voortkwamen, is toch altoos het Pantheïsme zelf geweest. Daar waren ze meê sa^mgegroeid; die was uit hun natuur en inborst opgekomen; daar leefden ze in en voelden ze zich in thuis.

Nu is dit Pantheïsme van de Germaansche en andere volken gestuit en gebroken bij hun komst in Europa. Toen toch traden aanstonds de zendelingen der kerk van Christus op hen toe, en wisten de meesten hunner te winnen voor de belijdenis van het Evangelie. En hiermee onderging geheel hun godsdienstig bestaan een ontzettende verandering.

Immers, het Evangelie kwam uit Senis tente, en het Pantheïsme was door Japhet uitgebroed. Het was in Sems tente aan Israel beschoren geweest, om de ontzettende tegenstelling tusschen den Schepper en het schepsel én in zijn Almachtigheid éa in zijn Heiligheid én in zijn Ontferming, aan het licht te brengen, en hiermee was in Sems tente het tegengif aanwezig, waardoor later ook Japhets volken van hun Pantheïsme konden genezen worden. Onder de leiding van Gods genade is d't in de vierde, vijfde en volgende eeuwen onzer jaartelling dan ook metterdaad geschied. Bij hun komst in Europa hebben bijna alle deze volkeren, die voorgoed van Aziës hoogland en de bakermat hunner denkbeelden in Indië afgesneden waren, het Pantheïsme laten varen, en uit de hand van Sem.s kinderen, van Israel en van de Christelijke kerk de belijdenis van hetTheïsme overgenomen.'*'Japhet ging bij het komen van deze volkeren in Europa metterdaad in Sems tente in.

Toch was hiermee het Pantheïsme nog niet voorgoed overwonnen. De bekeering van deze volkeren was daartoe te haastig en te oppervlakkig. Ja, dat niet alleen; maar ook, ze ontvingen het Theïsme ^) uit te troebele bron, t. w. door Rome, in welks optreden reeds toentertijd iets bedenkelijks lag.

i) Theïeme noemt men de belijdenis over God Almachtig als zelfbewust Schepper en Onderhouder der wereld, in tegenstelling met het Atheïsme, Pantheïsme en Deïsme.

Hoe beslist en streng tegen de afgoderij van het Pantheïsme moet gewaarschuwd, toch dient men evenzeer op zijn hoede te zijn, om het Theïsme als een tegenstelling tusschen God en mensch zonder verband op te vatten.

Het gevaar, om in deze dwaling te vervallen, lag voor de hand. Naar de Pantheïst wil, is er nergens een absolute grens tusschen God en het schepsel en vloeien beiden ineen. Is er nergens een absolute grens tusschen tijd ^'o. eeuwigheid, maar vloeit het een in en uit het ander. Is er nergens een absolute grens tusschen heiligheid en zonde, maar toont u het zedelijk leven slechts een afloopende en oploopende reeks van ontwikkeling. Kortom, volgens den Pantheïst valt zelfs de grens tusschen bestaan en niet-bestaan weg, en is het terugkeeren in het Niet de ware voortzetting van ons eigenlijk wezen.

Daartegenover nu belijdt de Theïst (gelijk men den Israëliet en den Christen om zijn tegenovergestelde belijdenis noemt), dat er overal v/el terdege absolute grenzen liggen. Dat God en het schepsel, dat tijd en eeuwigheid, dat heiiigheid en zonde, dat ziel en lichaam, en zooveel meer, wel terdege absolute tegenstellingen vormen; dat beider terrein doo/ een zeer scherpe grens afgebakend is; en dat er nooit of nimmer overvloeiing van het een in het ander bestaan kan, of denkbaar is. Hieruit ontstaat nu echter de vraag: Is deze tegenstelling, is deze grens zóó bedoeld, dat tegelijk alle verband is afgesneden.' En dan antwoordt Israel, dan belijdt de Christenheid: Neen, niet alle verband [^ontbreekt. Integen(3eel, de mensch is naar den beelde Gods geschapen. De zonde is het omgekeerde van de heiligheid en vervolgt in' het negatieve de trekken van haar beeld. In den tijd klopt de polsslag der eeuwigheid. Ook ons lichaam is op onze ziel aangelegd en er organisch meê verknocht.

Hiervoor echter had de Christenheid, die Romes aiouden invloed ondergaan had (we bedoelen het heidensche Rome) geen genoegzaam oog. In het heidensche Rome was door de scherpe rechtsontwikkeling wel ontleed en uit elkaèr genomen, maar niet genoeg ineengezet en gelet op het verband. En het was onder dezen invloed, dat in het Theïsme, waarmee onze vaderen bij hun komst in Europa kennis maakten, metterdaad een leemte viel aan te wijzen. Er was in dit Christendom iets te werktuiglijks, iets te uitwendigs. Soms stond er wel mystieke innigheid naast, maar ze drong er niet in. De belijdenis zelve, dia men aan deze volkeren bracht, was te dualistisch.

Uit deze omstandigheid nu verklaart zich de Reformatie. De Reformatie toch is in den grond niets anders geweest dan een protest der Germaansche volkeren tegen deze miskenning van het verband, dat de Heilige Schrift ook bij het trekken van de diepste grenzen, altoos erkend en aangewezen had. De mystiek, die onder Rome naast de kerkpractijk stond en veelszins pantheïstisch, is door de Hervorming weer in de belijdenis ingedragen. Luther zelf droeg ze van het gemoed over in de conscientie, en Calvijn veel meer nog dan hij uit de conscientie I in de belijdenis van den Christus. Inzooverre was dus de Reformatie een groote schrede vooruit. De tegenstelling ' tusschen God en het schepsel, tusschen tijd en eeuwigheid, tusschen zonde en heiligheid, tusschen den Verlosser en de verlcsten, tusschen ziel en lichaam en zooveel meer bleef gehandhaafd en wierd zelfs verscherpt, maar de band, die beide verbond, wierd nogmaals blootgelegd, en eindelijk door de mystieke unie van Christus en zijn geloovigen met klare bewustheid nedergelegd in de belijdenis. En toch, zuiver was ook de Reformatie nog niet.

De Hervorming is uit de Germaansche volken opgekomen, die van huis uit, gelijk we zagen. Pantheïstische philosofen waren. Vandaar, dat ge in de dagen der Hervorming zeer duidelijk tweeërlei beginsel ziet werken: ten eerste het beginsel der Schrift bij de geloovigen, om den band weer bloot te leggen, die het creatuurlijke met den Schepper verbindt; maar ook ten tweede het beginsel van de heidensche philosophie, om weer op ouden Pantheïstischen trant de grens uit te wisschen en het al ineen te doen vloeien. Men weet dan ook, hoe naast de Reformatoren van meet af de Humanisten stonden, en hoe deze laatsten, o, zooveel verdierven wat de Reformatie begon op te bouwen.

Vooral in de Luthersche Reformatie m.engde zich dit kwaad op veelbeduidende wijze, en het is Calvijns eere dat bijvoor de Gereformeerde volken dit kwaad veel sterker uitdreef. Luther in zijn eerste periode stond wel zuiverder, maar in zijn tweede periode sloeg hij bedenkelijke paden in, en toen eindelijk bij den Sacramentenstrijd heel de tegenstelling tusschen Wittenberg en de Gereformeerden zich saamtrok in de vraag, of Christus in het brood des Avondmaais zóó in was, dat hetgeen men zag tegelijk én brood én de Christus was. stond men tastbaar voor precies dezelfc'e tegenstelling tusschen Pantheïsme en Theïsme, tusschen Japhet en Sem, tusschen ineen vloeiing en onderscheiding waarvoor we ook nu nog staan. En toen, Luther nu voor de ineenvloeiïng koos, en ixx de Luthersche belijdenis van den Christus Eutyches' dwaling herleefde, mengde zich metterdaad het oude Germaansche Pantheïsme weer in de Christelijke belijdenis, en was het Calvijns groote verdienste, dat hij de Gereformeerde volken voor dit euvel bewaard heeft. Zwingli ging toen te ver en sloeg in het andere uiterste over, en nam met name uit het Sacrament het verband weg, om alleen de tegenstelling over te houden. Maar Calvijn heeft toen én de tegenstelling én het verband gehandhaafd. Zwingli verviel in Dualisme, Luthers volgelingen slopen weer den weg van het Pantheïsme op, en Calvijn alleen bleef waarlijk Theïst naar de Heilige Schrift.

Gevolg hiervan nu is geweest, dat met name in Duitschland deze aloude Pantheïstische zuurdeesem allengs weer aan het gisten is geraakt. De Hernhutters dreven dit Pantheïsme op mystieke wijs, de bekende Theosofen dropen het in de verklaring van het wezen der dingen, de Luthersche godgeleerden verdedigden het in hun Ubiqu.eïteitsleer dogmatisch, en de groote wijsgeeren Fichte, Schelling en Hegel voerden het wetenschappelijk door. Totdat toen eindelijk Schleicrmacher is opgestaan, die Hernhutter van opvoeding, Theosoof naar neiging, Luthersch naar levenskring en wijsgeer naar aanleg, alle deze Pantheïstische bestanddeelen in één stelsel vermengd heeft, dat, o, zooveel schoons en bekoorlijks be^at en waardoor destijds schier heel de Luthersche kerk is verleid.

Uit Duitschland is toen van lieverlee in allerlei geleerde geschriften dit Pantheïstisch gekleurde Christendom ook in de Ge­

reformeerdelanden ingedrongen, en heeft in Zwitserland, in Frankrijk, in Engeland en in ons land de denkende geesten op een dwaalspoor geleid. Ten onzent zag men dit het eerst in de < Jw; «> ^^? -godgeleerden, daarna in de Modernen, en straks iaóeEthischen, gelijk nu wéét in de volgelingen van Ritschl. De pantheïstische trek is in al deze richtingen de kenmerkende. Nergens een grens meer. Alles ineenvloeiïng. Uitgewischt de grens tusschen den goddelijken en den menschelijken factor in de Heilige Schrift.

Uitgewischt de grens tusschen den Schepper en het schepsel in de leer van een eeuwige schepping. Uitgewischt de grens tusschen God en mensch in de valsche uitlegging van het Beeld Gods. Uitgewischt de grens tusschen tijd en eeuwigheid, door de leer van een bekeering na den dood.

Uitgewischt de grens tusschen ziel en lichaam, in de leer van de Geistleiblichkeit. Uitgewischt de grens tusschen het natuurlijke en het genadeleven, door het loochenen eener absolute wedergeboorte. Uitgewischt de grens tusschen Israel en de heidenwereld, door een naturalistisch proces van alle godsdiensten.

Uitgewischt de grens tusschen kerk en wereld, door de leer van een volkskerk, waarin nagist wat in het volk gist. Uitgewischt de grens tusschen een „wijsheid Gods" en „de wijsheid" der menschen, door een kwansuis „geloovige wetenschaj'." Uitgewischt de grens tusschen het zedelijke en verstandelijke leven, door het ijveren voor een verzedelijking (ethisirung) der waarheid.

En zoo nu ook uitgewischt de grens tusschen den Christus en zijn verlosten, door het vermenschelijken van het goddelijk subject in den Middelaar. Dat kwaad, waaronder de kerk van Christus thans zoo bitter lijdt, en waarop in ons vorig artikel reeds gewezen wierd, moest hier in samenhang kortelijk uiteengezet, om de beteekenis van deze 33ste vraag inden Catechismus te vatten.

Het is toch bij deze Catechismusvraag'volstrekt niet de plaats, om breedvoerig de Godheid des Zoons te gaan bewijzen, maar uitsluitend om de grenslijn zuiver te houden, waardoor ons kindschap van het Zoonschap des Zoons gescheiden ligt. Daarvan alleen handelt de persoon die in den Catechismus antwoordt, en hij trekt die grenslijn zeer juist zóó, dat hij den Middelaar toekent het natuurlijke, eeuwige Zoonschap en voor ons slechts het aangenomen kindschap, het kindschap door aanneming overlaat.

En daar nu de godgeleerden onzer dagen, op het voetspoor der Duitsche Pantheïsten, ook ten onzent deze grenslijn uitwisschen door feitelijk het Zoonschap van den Middelaar en ons kindschap ineen te doen vloeien, was het hier juist de plaatsomde diepe wonde, die door het Pantheïsme aan onze kerk is toegebracht, bloot te leggen. Of we al tegen Arianen, Adoptianen en Socinianen ijveren, maar zonder een helder geopend oog voor de diepgaande hedendaagsche ketterij e, dat brengt ons niet verder. Ook zegge niemand, dat dit schoolsche geleerdheden zijn. Integendeel, dit Pantheïschgetinte Christendom wordt heden ten dage aan alle hoogescholen onderwezen, komt van deze hoogescholen op duizend kansels, dringt in onze stichtelijke litteratuur in, sluipt als git in onze catechisatiën, en ondermijnt, door de autoriteit der Heilige Schrift los te maken, alle Christelijk geloof. Het is volstrekt niet meer dezelfde Schrift, niet meer dezelfde Christus, niet meer hetzelfde Kruis, ja, zelfs niet meer dezelfde God en Vader, die u door deze godgeleerden ^predikt wordt.

Uit Sion moet ons het licht opgaan, en het schitterend geflikker waarmee zij de oogen verblinden, komt uit het hart van het Buddhisme; niet van de Jordaan, maar van den Ganges; niet van Golgotha, maar uit de scholen der philosofen.

Dit is het doodelijk gevaar waarin de kerk thans verkeert, en het is met name de Gereformeerde belijdenis, die thans de roeping heeft, om tegen deze overstrooming der Pantheïstische afgeleide beekjes een dam op te werpen en de waarheid, gelijk ze uit Sion is, te verdedigen. En dit nu kan ze alleen, niet door zich in zichzelve op te sluiten, maar door op de bestudeering der Arische godsdienstvormen, op de ontwikkeling der Philosophie, en op het retort in het laboratorium der Vermittelungstheologen een scherp wakend oog te houden. En voorts, door hiertegenover tweeërlei te doen : 1°. de tegenstelling tusschen het Goddelijke en menschelijke, het oneindige en eindige door zuivere grens af te bakenen; en 2". door na deze tegenstelling te hebben geconstateerd, het verband tusschen beide te zoeken niet in het Wezen Gods, maar in zijn Wil. En zoo nu komt het er ook hier op aan, om, na bestrijding der hedendaagsche ketterij, een duidelijk antwoord op twee vragen te geven : i". Waarin is het Zoonschap van den Middelaar van ons kindschap onderscheiden .•" en 2". Welke band bindt beid saam.?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's

Het zoonschap Gods

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's