Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Omtrent de Kerkelijke

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Omtrent de Kerkelijke

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Omtrent de Kerkelijke Kas worden, natuurlijk te goeder trouw, geruchten uitgestrooid, waarvan eenvoudige inzage der Statuten en Huishoudelijke regelingen het onware toont.

Zoo zegt men : Het is een vereeniging van contribuabelen. Dit is niet zoo. Al wie tot de gemeente behoort, ook al betaalt hij niets, kan op de vergaderingen komen en staat met den hoogsten contribuant in rechten gelijk; terwijl wie niet tot de gemeente behoort nooit lid is, al betaalde hij een ton 'sjaars.

Men zegt: ' De Kerkelijke Kas schuift zich in de plaats van de Diaconieën. Dit is niet zoo. Diakenen innen en geven uit, en doen rekening aan den Kerkeraad en geven alleen van hun eindcijfers kennis aan de Kerkelijke Kas; en wel dit laatste nog alleen, als de Kerkeraad het zoo besluit. Men zegt: De Kerkelijke Kas is de vorm om het bestuur der gemeente als kerk bij de Overheid te lafen erkennen. Dit is niet zoo. Alle gemeenten, waar een Kerkelijke Kas is opgericht, hebben door heur Kerkeraad aan de Overheid kennis gegeven van heur verandering der statuten als kerk. Neen, niets van dit alles is waar. De eenige waarheid is deze, dat er sommige zaken zijn, die ge niet zelf in eigen persoon kunt doen, en waarvoor ge dus een ander persoon of een andere vereeniging gebruikt.

Ge kunt niet zelf in rechten handelen. Daarom neemt ge voor zulk een geval een procuretcr. Ge kunt niet zelf goed verhypothekeeren. En daarom gebruikt ge daarvoor een notaris.

Zoo gebruikt ieder persoon en elke vereeniging en elke kerk voor wat ze niet zelve doen kan, een hulpe. En zoo nu ook hebben de kerken, omdat deze zelve vooralsnog geen burgerrechtelijke daden als kerken kunnen verrichten, uitsluitend daarvoor eene Vereeniging de Kerkelijke Kas in het leven geroepen. Zóó is het.

Wie het anders zegt, weet het niet. En wie het wel weet en het toch anders zegt, spreekt laster. Heel deze Kerkelijke Kas is de meest gewone, eenvoudige en klare zaak ter vi^ereld.

Er steekt niets geheimzinnigs in. Ze is een hulpe, waarvan men gebruik maakt, om, zoolang men zelfop eigen naam als kerk geen burgerrechtelijke daden kan verrichten, die te doen door haar intermediair.

De zaak is deze. Zij, die over de Kerkelijke Kas vallen, zijn hun Kerkhistorie vergeten. Ze zouden anders geweten hebben, dat de kerk van Christus reeds in de dagen K der Apostelen, en'eeuwen daarna, doleerende v optrad, eenvoudig omdat ook destijds de v Roomsche keizerstaat weigerde haar als de Rkerk van Christus in de sfeer van het Staatsrecht te erkennen.

Maar natuurlijk, ook destijds had men niettemin behoefte aan lokalen en scholen en allerlei gereedschap voor den eeredienst. Die lokalen en scholen en dat gereedschap moest foch burgerrechtelijk een eigenaar hebben.

En wat hebben toen de kerken van Christus in die eerste eeuwen van hun geestelijke glorie gedaan.' Niets dan dit: Gedoleerd en een Kerkelijke Kas opgericht. Die Kerkelijke Kas droeg toen den naam van Collegium Funeraticium. Ze richtten namelijk, om zulk een Vereeniging te hebben, een Begrafenis vereeniging der kerk op, en op naam van die Vereeniging werden al de eigendommen ingeschreven.'

Doch laat de jurist Meurer, privaat-docent te Breslau, zelf spreken, die deze aangelegenheid 200 keurig uiteenzette. Men vindt zijn uiteenzetting in zijn geschrift, dat ten titel voert: Der Begrifund Eigenthümer der heiligen Sachen, von Dr. phil. et utr. iur. Christian Meurer, Privatdocent an der Universitat Breelau. I. Band. Die Rechtsgebiets, Begrifs-und allgemeine Eigenthumslehre. Düsseldorf. 1886 Verslag von Felix Ba^el, waar wij op blz. 148 lezen:

Wanneer nu echter eenerzijds vaststaat, dat de kerken in den tijd vóór Constantijn persoonlijk eigendom bezaten en wannger nu anderzijds de rechtspersoonlijkheid der kerken vóór dien tijd in twijfel moet worden getrokken, dan kan men slechts aannemen, dat de Christenen het kerkelijk vermogen hebben bezeten als een in de oogen van den Staat wereldlijke en alzoo erkende vereeniging. En zoo is het: Zulke vereenigingen waren de oude Christelijke collegia funeraticia, tenuiorum oifratrtmi., een soort Begrafenisgenootschappen.

Deze, die aan van Savigny CSystemll. 259) nog niet voldoende bekend zijn, en dienaar Mommsen, in Rome met de tolpachters-en ambtenaarsvereenigingen, de eenige corporation waren, hadden door haar godsdienstig karakter en haar altijd frissche aanwervingen uit de proletariërs - een te grooter uitbreiding, naarmate zij naar verschillende doeleinden, o. a. ook ondersteuning, streefden. Deze begrafeniscorporatiën, die in den Romeinschen staat werden opgericht, om elkaêr een behoorlijke begrafenis te waarborgen, vormden zich uit lieden van allerlei stand en beroep, en waren veelal nog bijzonder verbonden door den band eener gemeenschappelijke atgodsvereering. Deze Broederschappen deelden wegens het groote nut van hun streven zó ózeer in de gunst des keizers, dat, toen b. v. Trajanus de hetaeriae i) verbood, hij ten gunste der collegia iemnorvm een uitzondering maakte.

Dat de Christelijke naastenliefde, vooral der rijken, zich met deze begrafenis-voorzorgen bemoeide, en dat zij langzamerhand tot goed geregelde corporatiën werden gevormd, kan niet betwijfeld worden. Waar zoo de voorzichtigheid der eerste Christenen zich in den vorm van een bijzondere vereeniging het recht verwierf voor de vrije uitoefening van hun godsdienst, daar lijdt het geen twijfel, ja wordt het door Tertullianus erkend, dat zij ook onder dezen vorm het bezit van kerkelijk vermogen beproefden.

Dat het vermogen van de Christelijke Begrafenisvereenigingen in juridischen zin, kerkelijk goed was, is duidelijk. Eigendoms subject is een kerkelijke corporatie; en dat de Staat van het kerkelijk karakter dezer vereenigingen geen kennis had of zich althans zoo hield, verandert aan de zaak niets. Dit eigendomsrecht werd— in den regel tenminste — niet alleen geduld, maar ook wettelijk gewaarborgd.

Deze uiteenzetting strekke ten bewijze, hoe de erkenning van een burgerrechtelijke rechtsbevoegdheid van oudsher als het recht van den Staat en niet als een plicht werd aangemerkt en hoe de Kerk, wier oorspronkelijk staatsrechterlijk karakter door het winnen of verliezen eener privaatrechterlijke[rechtsbevoegdheid de kunst verstond, zelfs onder de ongunstigste rechtsregeling, zich te redden.

1) Hoogstwaarschijnlijk vereenigingen, die zicli met de openbare aangelegenheden bemoeiden en daarom te duchten waren, of die onder voorwending van godsdienstige beweegredenen zicli allerlei afwijkingen veroorloofden.

2) Wenn nun aber auf der einen Seite dnrch das Mailander Edict feststeht, dass die Kirchen in der vorconstantinischen Zeit corporatives Eigenthum besassen, und wenn anderen Theils der Charakter der Kirchen als Personen für diese Zeit in Abrede gestellt werden muss, so ist nur die eine Annahme denkbar, dass die Christenen das kirchliche Vermogen als ein in den Augen des Staates weltliclier und deshalb anerkannter Verein besessen haben. Und so ist es: solche Vereine waren die altchristliclien collegia funeraticia tenuiorum ode frairum, Sterbegilden oder Begrabnissgenossenschaften.

Diese Sterbegilden, über welche Ev. Savigny (System II. 259) sich noch nicht besonders unterrichtet zeigt, und welche in Rom mit den Publicanengesellschaften und den Beambtenvereinen nach Mommsen die einzigen Vereine waren, liatten wegen ilires religiösen Charakters und ihrer immer friszchen proletarischen Recrutirung eine ebenso grozse Verbreitung, als sie eine selbstandige, die verschiedensten, namentlich auch Unterstützungszwecke verfolgende Entwicklnng nahmen. Diese FuneralcoUegien, welclie im römischen Staate erstanden, um sich untereinander ein anstandiges Begrabnisz zu sichern (daher waren in der Regel nur Aerraere, tenuiores, Mitglieder), setztea sich aus den verschiedensten Standen und Gewerben zusammen und waren nicht selten noch durch das gemeinsame Band einer bestimmten Gottesverehrung (cultores Jovis, Apollinis eic.") beso ders verbunden. Diese Con fraternitaten hatten wegen ihrer gememnützigeu Tendenz so sehr die kaiserliche Gunst, dasz, als z. B. Trajan die hetaeriae verbot, er zu Gunsten der collegia tenuiorum eine Ausnahme machte yiPermittitur tenuioribus stipemmenstruam conferred tarnen semel in mcnse coeant." Dass sich die christlic Nachstenliebe, besonders der Reichen, dieser funeralen Obsorge zuwandte, und dass diese auch eine formaltechnise Ausbildung erfuhr, darf mit Rücksicht auf die Darstellung des Tertullian, welche mit der oben citirten Digestenstelle zu vergleichen ist, nicht bezweifelt werden. Wie so die Klugheit der ersten Christenen unterder Form eines besonderen genossenschaftlichen Lebens den Rechtstitel fand für die freie Bethatigung der Religion, so unteriiegt es keinem Zweifel, ja, wird durch Tertullian geradezu bestatigt, dass jene unter dieser Forra auch den Besilz von kirldichem Vermogen versuchten. Dass das von den christlichen Sterbe­ J gilden besessene Vermogen Kirchengut im juristischen Sinn war, ist Idar: Eigenthumssubjekt ist eine kirchliche Corporation, und dass der Staat von der Kirchlichkeit dieser Tragerschaft keine Kenntnils hatte oder sie ignorirte, andert an der Sache nichts.

Dieses Eigenthum war - wenigstens der Regel nach - nicht biosz geduldet, sondern auch rechtlich geschützt. Diese Darlegung mag beweisen, wie die Anerkennung einer civilistischen Rechtsfahigkeit von jeher als das Recht des Staates und dabei keineswegs als seine unbedingte Pflicht angesehen wurde, und wie es die irche, deren dogmatischer und originiir-publicistischer Charakter durch den Gewinn oder Verlust einer priatrechtlichen Befugniszsphare gar nicht berührt wird, erstanden hat, selbst mit der ihr übelwollendsten echtsordnung au5, ; ukommen.

Hier ziet men het nu. Letterlijk zegt Meurer van de Christenen der eerste eeuwen, wat nu de Doleerenden doen:

Waar zoo de voorzichtigheid der eerste Christenen zich in den vorm van een bijzondere vereeniging het recht verwierf voor de vrije uitoefening van hun godsdienst, daar lijdt het geen twijfel, ja wordt het door Tertullianus erkend, dat zij ook onder dezen vorm het bezit van kerkelijk vermogen beproefden. Dat het vermogen van de Christelijke Begraf enisvereenigingen in juridischen zin kerkelijk goed was, is duidelijk. Eigendomssubject is een kerkelijke corporatie en dat de Staat van het kerkelijk karakter dezer vereenigingen geen kennis had of zich althans zoo hield, verandert aan de zaak niets. Dit eigendomsrecht werd — in den regel tenminste — niet alleen geduld, maar ook wettelijk gewaarborgd.

Als de Irenischen zich dan ook vroolijk maken over onze Kerkelijke Kas, mogen ze ons ten goede houden, dat wij ons bedroeven over hun onbekendheid met de kerkhistorie en hun wetenschappelijke achterlijkheid. Of bedoelen ze soms ook de Christelijke kerken der eerste eetiwen te smaden.''

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's

Omtrent de Kerkelijke

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's