Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de hand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de hand

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de hand des heeren Dr. Kleyn is, naar aanleiding van de tweede uitgave van Rechtsbevoegdheid.! een nieuwe pennevrucht verschenen onder den titel van: Algemeene kerk of plaatselijke gemeente, Dordrecht bij C. Morks Jhz.

Dit werk, ruim 300 bladzijden groot, is niet een repliek op wat de hoogleeraren De Savornin Lohman en Rutgers ter nadere staving van hun gevoelens en beweringen ten beste gaven, maar een theoretische uiteenzetting van Dr. Kleyns eigen stelsel; voor zooveel dit kon historisch toegelicht. Dit verplicht ons tot dank aan den geachten schrijver.

Polemiek over detaüpunten kon ons hier geen stap verder brengen. Reeds lang liet zich vermoeden, dat zich in den kring van de Synodale orthodoxen een begrip, een denkbeeld van kerk had vastgezet, dat, eenmaal principieel aanvaard, met noodwendigheid tot een geheel eigen stelsel van kerkrecht, en daarmee saamhangend tot een eigen voorstelling omtrent de onder-.scheidene rechtsverhoudingen moest leiden.

Zoolang men nu dit stelsel niet anders kende dan uit enkele onsaamhangende uitlatiiigen, viel hier geen oordeel over te vellen, en kende men zijn vijand niet.

Nu echter Dr. Kleyn zich de moeite gunde, om wat velen zijner geestverwanten reeds lang voor den geest zweefde, maar wat geen hunner nog in behoorlijken vorm uitbracht, in meestal duidelijke taal, aan zijn lezers voor oogen te stellen, weet men wat het kwaad is, waartegen het geneesmiddel gezocht moet; en is - alzoo een geregelde diagnose en thetapie, die op kennis van feiten steunt, gemakkelijk gemaakt.

Wel doet het ons leed, dat Dr. Kleyn ook bij deze tVietische uiteenzetting niet in den wetenschappelijken toon is gebleven; en noodigen we hem dringend uit, zoo hij weer naar de pen grijpt, - voorgoed en Voor altoos af te zien van het wapen der dechneering; maar zijn verontschuldiging heeft hij.

Dr. Kleyn is namelijk.een rusteloos onderzoeker van de polemische geschriften van voor drie eeuwen; en wie genoodzaakt was met de litteratuur uit die dagen kennis te maken, weet hoe fel én scherp zelfs de edelste karakters uit dien tijd ge­ woon waren zich over hun tegenstanders uit te laten.

Wie thans gewend is, aan minder ruwe, aan beschaafder, aan meer waardéerende, en daardoor tegelijk meer humane en Christelijke vormen, kan zich soms moeilijk verklaren, hoe nog geen drie eeuwen geleden, de beste en nobelste mannen uit dien tijd elkaar derwijs in het haar vlogen.

Niet allen maakten het even erg. Sr was ook in die dagen bij den een zeker maat houden, bij den ander buitensporigheid. Maar voor het overige geven ze wat de keuze van den vorm betreft elkaar niets lot. Arminianen en Contra-Remonstranten volgen één zelfde model.

Is het nu in een jeugdig geleerde niet verklaarbaar, dat hij, in zulk een lectuur gevormd, er meer dan hij ververmoedde zelfden invloed van onderging, en thans nog, midden in onze 19e eeuw, verviel in een toon jegens zijn tegenstanders, die in de i6e eeuv/ normaal, thans zich zelven als jiors d'oeuvre oordeelt.

Van zijn tegenstanders had hij beter kunnen leeren. Zij, de ouderen in jaren, hebben hun jeugdiger bestrijder steeds op de humaanste wijz-i bejegend.

Het is te betreuren, dat hij die les niet heeft verstaan.

Toch stappen v.re hierover heen. Het is bijzaak in een strijd, die door de bondige uiteenzetting", die Dr. Kleyn thans van zijn eigen denkbeelden geeft, in beter vorm kan v/orden voortgezet. Iets wat te meer klemt, , zoo men Iet op den bijval, dien Dr. Kleyns uiteenzetting nu reeds, zoo bij Modernen en Groningers, als bij Ethischen en Irenischen vinden mocht.

Het is hem blijkbaar gelukt de diepere gedachte van wat thans onze Synodalen drijft, in v/elgelijkend beeld te brengen.

De guerilla neemt hiermee een einde, en de geregelde belegering een aanvang. Een worsteling, waarbij eenerzijds het Gereformeerde stelsel dat naar den Woprde Gods is, en anderzijds het stelsel onzer Synodalisten zich zal doen gelden.

Een zuivere tegenstelling, die Dr. Kleyn daardoor te helderder deed uitkomen, doordien hij deri eerlijken moed had, om te erkennen, dat hij tegen Yoetins overstaat.

Zoo is het wel!

Dr. Kleyn maakt zich los van Marnix van St.-Aldegonde (pag. 313), en los van Voetius (pag, 315 v.v.), en los van Groen van Prinsterer (pag. 226).

Hij heeft den moed te erkennen, dat hij tegenover deze getuigen zijn stelsel niet vol kan houden.

Zijn medestanders zijn de heeren Gooszen, Cesar Segers e. a.

Eft zoo komt het dus te staan: De Gereformeerde partij met Marnix, Voetius en Groen, en de Synodalistischepartij met Kleyn, Gooszen, Segers.

Niet, dit versta men wel, alsof ook Dr. Kleyn niet meenen zou in de historie der Reformatie getuigen op zijn hand te hebben. Integendeel, hij heeft de'lofwaardige po-, ging aangewend, om ook voor zijn stelsel steun en aanknoopingspunt in de oude archieven en bij gezaghebbende schrijvers te vinden.

Maar dit bewijst natuurlijk niets. Nog nooit is er een ketterij in de kerk van Christus opgekomen, of ze heeft altoos de poging gevifaagd, oih zich te legitiméeren als de echt-historische.

Zelfs Scholten heeft op. die wijs zijn Modernisme bepleit, en Gunning hield zelfs staande dat zijn Ethisch-Arminianisme den echten geest van Calvijn ademde.

Dit kon dus ook nu niet anders.

Want, en hiermee geven we de signatuur, die dit boek draagt, weder: In dit geschrift van Dr. Kleyn is een nieuive ketterij aan het woord gekomen; eeii ketterij in het leerstuk van de kerk.

Dit droeve feit, dat we bij Dr. Kleyn zeer bepaaldelijk met een ketterij in aanraking treden, biedt ons tevens de verklaring tot nog een ander vesschijnsel, dat in elk ander geval alle verklaring weigeren zou. , Immers reeds bij Dr. Kleyns eerste geschrift vroeg de ernstige lezer zich onwillekeurig af: „Vanwaar toch, dat deze pas optredende jonge man een zoo buiten alle evenredigheid hooqen toon aanslaat.'"

Bescheiden nederigheid is anders ook voor zulk een geschrift toch een aanbevelingsbrief van zoo hooge waardij. En ook waar de innerlijke worsteling op jeugdiger leeftijd die vrucht der nederigheid nog niet afwierp, pleegt toch de pennevrucht van kundige jeugdige geleerden, in wier midden we Dr. Kleyn reeds voor vier jaren een plaats der eere gunden, zich te kenmerken door meer schuchterheid. Een verwachting, die men vooral verwachten kon, dat bi> Dr. Kleyn niet zou worden teleurgesteld, daar geheel zijn optreden en de persoonlijke indruk bij ontmoeting alle vermoeden zelfs van aanmatiging uitsluit.

Bij Feiten of Verzinsels? waande men dan ook dit min lieflijk aandoende verschijnsel minder uit den wil des schrijvers, maar meer uit prikkel en aandrift van buiten te moeten verklaren. Feiten of Verzinssels? maakte al den indruk van geschreven te zijn onder de inspiratie van een doorzettenden, op vernieling van anderer goeden naam bedachten geest, die in de prikkeling van het conflict Dr. Kleyns karabijn geladen had en hem gedrongen om er maar op los te vuren.

Na lezing-echter van het breedere werk dat Dr. Kleyn ons thans biedt, mng betwijfeld of deze onderstelling wel de juiste was, en komt men op het spoor van een geheel andere oorzaak, waaruit dit droef verschijnsel van geheel onevenredige en bijna ongeëvenaarde hoogheid van toon is af te, leiden. '

Gelijk men weet, deed zich zielkundig bij alle woordvoerders van een nieuwe ketterij; ook al was die ketterij, gelijk hier,

van kleinen omvang; steeds het feit voor, dat er in hun optreden bovenmatige arrogatitk sprak.

Dit kon niet anders.

Deze arrogantie bij den apostel eener nieuwe ketterij is geen gewone zelfverheffing noch ook onedele pedanterie. Ze heeft veel dieper oorzaak.. Tegenover de indrukwekkende macht der dusver geldende waarheid, staat zulk een met zijn fonkelnieuwe opinie verlegen. Zoo onvast. Zoo wankel. Dit besef van zwakheid doet tasten naar een stut, een steun. Men vindt dien nauwlijks. En daar men toch (hoezeer dan ook in dwaling) zijn kettersche opinie voor waarheid .. houdt en in verband zette met zijn innerlijk zielsleven, en langs dien geleiddraad weer met de eere Gods, — voelt men dan drang en roeping in zich opwaken, om door te hooger> toon en te forscher woord, kon het zijn, ook aan anderen dat vertrouwen in te boezemen, dat men zelf zoo onvoorwaardelijk in zijn eigen voorstelling bezit.

Het is nog niet de dweper die aan het woord is. Die wordt pas geboren als men de publieke opinie tegen zich krijgt, en TiU in hei. wild romaneske zwieren een lokaas voor de menigte en balsem voor eigen wonde zoekt.

Neen, het is nog in eigenlijken zin de heresiarch'); de man die met'onwankelbare overtuiging, en toegerust met talent en kennis, op een of ander stuk van het geloof een kettersche opinie systematiseert.

En uit dat oogpunt bezien, begrijpen we dezen hoogen toon ook bij Dr. Kleyn. Een toon, die anders belachelijk zou wezen, wordt nu bij hem^ tragisch-ernstig.

Als Arminius optreedt, hebben een Augustinus, een Thomas, een Calvijn in zijn schatting minder dan niets te beduiden. En dat niet omdat hij zelf zoo höoge inbeelding van zich zelven koestert. Neen, maar omdat die Augustinus, die Thomas, die Calvijn wei; moeten of zijn doel wordt niet bereikt. Daarom neemt hij de toevlucht tot de inbeelding, dat deze Augustinus, die Thomas, die Calvijn eigenlijk niets te beduiden hadden, tlun reputatie geüsurpeerd ! Eén zonderlinge vergissing. En na zelf in die voorstelling te zijn ingegaan zoekt hij diezelfde voorstelling nu ook bij anderen post te doen vatten.

En zoo nu ook hier.

Marnix, Voetius, Groen van Prinsterer, — om nu van De Savornin Lohman en Rutgers, Kuyper en dergelijke nietswetende miniatuur-dwergjes nóg niet te spreken, staan natuurlijk aan Dr. Kleyns ideaal en systeem in den weg. En nu is er maar één middel om deze |» sta-in-den-wegs" wef te krijgen, en dat is: er over heeii kijken. Om dat te kannen doen, moet men dan hoog gaan staan; zoo hoog dat uw voeten ongeveer hun plaats vinden, waar het woord dier anderen uit hun mond uitging. En dan is men er.

Dit hoosde' in den toon bij Dr. Kleyn, heeft ons daarom evenmin als de trap^ dien hij hier en daar aan zijn tegenstanders geeft, in het minst gehinderd.

Dat doet niet Dr. Kleyn, maar zijn heresiarchische demon.

Zelfs kunt ge er staat op maken, dat zonder de kalme persoonlijkheid en de degelijke studie van Dr. Kleyn, deze toon en dit vertreden van zijn tegenstanders nog heel anders zouden zijii.

Slechts bekruipt u bij het lezen soms de vrees, of dit van elk systematiseeren eener nieuwe ketterij geheel onlosmakelijk; ziekteverschijnsel, niet ook bij Dr. Kkyn bestemd is, om hem op te schuiven naar de grens van het Fanatisme!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Van de hand

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1888

De Heraut | 4 Pagina's