Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebeurde in den jare 1834.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebeurde in den jare 1834.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DOOR Doc. WIELENGA.

Hoogst belangrijk zijn de opmerkingen, door Doe. Wielenga in £> e Bazuin over het gebeurde in den jare 1834 en daarna gegeven. Ze toonen klaar en duidelijk, dat ook toen in het hart der broederen slechts ééne gedachte leefde: Breken met het kerkbestuur^ blijven in de kerke Christi.

Ziehier zijn keurig historisch betoog:

Bij een onderzoek naar dit punt gaat het om de vraag, waarvoor de kerken, die in 1834 met het Synodaal Bestuur en kerkgenootschap braken, ziehzelve hielden. Of ze zich beschouwden als een nietnv genootschap^ een nieime enjpas gestichte kerk, dan wel als een v'.rnieuwde openbaring en dus voortzetting van de aloude Ger. kerken.

Naar het antwoord op die vraag behoeft niet lang te worden gezocht. De stemmen zijn in dezen van ondubbelzinnigen klank. De Acte, door kerkeraad en gemeente 13 Oct. 1834 te Ulrum onderteekend, draagt tot opschrift: Acte van afscheiding OF wederkeering. Niet: bloot afscheiding; ook niet: afscheiding en wederkeering ; maar : afscheiding or wederkeering. De beteekenis daarvan springt in het oog.

In de Acte zelve wordt verder na opsomming van verschillende feiten verklaard : »Daardoor heeft nu dit Nederlandsche kerkbestuur zich gelijkgesteld aan de door onze vaderen verworpene Paapsche kerk; " om in verband daarmee met een beroep op Gods woord het uit te spreken : »Uit dit alles tezamengenomen is het nu meer dan duidelijk geworden, dat de Nederlandsche Hervormde kerk niet de ware, maar de valsche kerk is volgens Gods woord en Art. 29 van onze Belijdenis; weshalve de ondergeteekenden met dezen verklaren : dat zij overeenkomstig het ambt aller geloovigen Art. 28 zich afscheiden van degenen, die niet van de kerk zijn en dus geen gemeenschap meer te willen hebben met de Nederlandsche Herv. kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren."

Wat hiermee wordt uitgesproken blijkt niet slechts uit wat zooeven van het Nederlandsch kerkbestuur en de Paapsche kerk verklaard is, maar inzonderheid uit een stuk, enkele dagen later i Nov. 1834 opgesteld, en getiteld: Toespraak en Uitnoodiging aan de geloovigen en ware gereformeerden in Nederland, 't Is onderteekend door Ds. de Cock en alle kerkeraadsleden.

Verklaring gevende van den stap, door hen gedaan, zeggen ze : »Wij hebben ons afgescheiden van de Synodale Hervormde kerk, om weder te keeren tot de gronden onzer vaderen."

En, blijkbaar om alle misverstand af te snijden, voegen ze er bij: »Wij hebben ons afgescheiden niet van de ware Gereformeerde kerk^ noch van de ware Gereformeerden." En we derom : »Wij scheiden ons slechts van onze Synodale kerk of gelijk ze ziehzelve noemen Liberale kerk.

En nogmaals : »Wij scheiden ons slechts van onze tegenwoordige Synodale Hervormde of Liberale kerk

Dezelfde toon, zoo mogelijk nog ondubbelzinniger en beslister, klinkt ons tegen uit een .\dres, door Ds. de Cock »Aan Z. M. den Koning der Nederlanden" gericht van uit den kerker te Groningen Dec. 1834, waar hij toen voor de eerste maal gevangen zat.

In aand«enlijke taal vraagt De Cock aan Z.M. handhaving van zijne en der gemeente richten, als Geref. gemeente van Ulrum. En op welken grond ? , »De kerkenraad en gemeente van Ulrum met uitzondering van slechts een zeer klein getal gemeenteleden, die uit ons zijn uitgegaan, omdat ze uit ons niet waren, hadden zich met hunnen wettigen van God gegeven en door zijn woord nimmer veroordeelden leeraar, bij openbare acte bereids van het tegenwoordig bestaand Hervormd kerkbestuur afgescheiden. Zij begrepen dus eenstemmig naar Gods woord en het recht, door onzer vaderen goed en bloed gekocht. Art. 28, regt te hebben op het gebruik der kerk (die steeds aan de Reformatie en niet aan het Liberalisme, Remonstrantisme of Socinianisme heeft toebehoord) als hun gemeenschappelijk in ei ^pitoebehoorende."

Terecht schrijft dan ook Docent de Cock in zijn uitnemend werk »Hendrik de Cock" enzi D. II p. 7 : »Niet slechts de leeraar, maar ook de kerkeraad en bijna geheel de Gemeente hadden zich afgescheiden van het Ned. Herv. kerkbestuur, zooals dat sedert 1816 bestond. Met de verwerping van het toen der kerk opgedrongen bestuur had men geen ander doel dan weder te keeren tot de leer, tucht en dienst der van ouds Geref. kerk. Aan di kerk nu behoorde het kerkgebouw en al de kerkelijke goederen van de gemeente te Ulrum." Het zij mij vergund even te wijzen op de zeer juiste onderscheiding, die hier, ook naar Art. 30 onzer Confessie ("daar •^middelen''' ge naamd) gemaakt wordt.

Doch genoeg van wat Ulrum ons in dezen biedt, hoewel het met tallooze aanhalingen, alle in denzelfden geest, zou kunnen vermeerderd worden.

Uit Genderen klinken de stemmen niet minder duidelijk en beslist.

Schier als een eenig man verklaren leeraar, kerkenraadsleden met de leden der gemeente : »En derhalve verklaren wij bij dezen, dat wi niet langer onder zulk een bestuur (hier klassikaal bestuur, straks in de kennisgeving aan den koning ook toegepast op - ^Het Nederl. Herv. kerkbestuur'^) willen leven en met hen die er zich aan onderwerpen, in kerkelijke gemeenschap verkeeren, maar, ons houdende aan Gods Woord en de daarmede in alles overeenkomende formulieren van eenigheid, als gereformeerde gemeente van hen afscheiden.'' In een bijgaand schrijven aan het Class. Bestuur heet het : »Wij zeggen onze gemeenschap met het tegenwoordig Nederl. Herv. kerkbestuur op ; " en : Als geref. gemeente hebben we ons van het Nederl, Herv. kerkbestuur afgescheiden." Des aanhalens zou hier geen einde zijn Men zie; »Compleete uitgave van de Officieele Stukken enz." In al de stukken en adressen laat de kerkeraad uitkomen, dat de gemeente •wa.s e bleef de Geref, gemeente van Getideren; dat ze gebroken had met het Nederl. Herv. kerkbestuur van 1816.

Geheel in overeenstemming hiermee luidde ook de afschiedingsacte, te Drogeham, door Ds. van Velzen c. s. geteekend 11 Dec. 1835. »De ondergeteekenden zijn vereenigd in de vreeze des Heeren met de ware Geref. kerk en hebben het bestuur IN de Nederl. Hers, kerk als anti-Christelijk verworpen, overeenkomstig art. 28 van onze geloofsbelijdenis " Nog dienzelfden avond werd door Ds. v. Velzen »Aan het klassicaal Bestuur van Dok kum" geschreven, waarin hij o. a. verklaarde: gt; Daarom is het, dat ik, overeenkomstig het bevel des Heeren, 2 Cor. 6 : 14-18, en voldoende aan het ambt der geloovigen, beschreven in Art 28, der Nederl. Geloofsbelijdenis, mij afscheid van het Ned. lierv. kerkbestuur en van allen, die zich daaraan onderwerpen ; zoodat ik van nu af aan, niet meer behoor tot het LIerv. kerkbestuur (zie Art 2 van het algem. reglement) en in geene vereeniging, hoe ook genaamd, meer ben of wil wezen, met het bestuur der Ned. Lierv. kerk, tenzij dan, dat het bekeerd worde van zijn booze handelingen. Ik blijf niettemin een dienstknecht Christi en leeraar in zijne Gemeente.

Uit Hattem vernemen we bij monde van Ds. Brummelkamp bijna letterlijk hetzelfde. In een schrijven aan het Prov. kerkbestuur van Gelderland, d.d. 22 Oct. 1885 verklaart hij, »dat het hem gebleken is, dat het bestuur der Ned. LLcrv. kerk als zoodanig niet tot de kerk van Christus behoort", na vooraf in den kerkenraad het te hebben uitgesproken, dat »zijn kerkelijke gemeenschap met het anti-gereformeerd bestuur ophield."

Kenschetsend is inzonderheid het antwoord, door Ds. Brummelkamp in zijn verhoor voor het Prov. kerkbestuur dd. 22 Sept. 1835 op een der tot hem gerichte vragen gegeven. «Erkent gij zelf niet hierdoor uwe verbindtenis met het Herv. LCerkgemotschap te hebben verbroken-?

«Nadat men verklaard had, (zoo verhaalt Brummelkamp »Officieele stukken" pag-318) door Herv. Kerkgenootschap de sedert en reeds vóór 1618 bestaande Geref. Kek te verstaan, antwoordde ik: Neen, maar juist het tegendeel, daar ik niet protesteer tegen het Gereformeerde, maar alleen tegen datgene wat anti-gereformeerd is."

Eer wij de officieele stemmen onzer Synodale vergaderingen laten hooren, nog een paar getuigenissen, die niet mogen ontbreken. Zij zijn uit den tijd der hevigste vervolging. Het eerste is • een »Adres aan Z. M. den Koning der Nederlanden enz. d.d. Juni 1835 door de geloovigen uit de Provinciën Groningen en Drenthe."

Zij vragen daarin handhaving hunner rechten als Gereformeerden. Met verontwaardiging verwerpen ze de beschuldiging, alsof zij »een nieuwe secte zouden uitmaken." »Wij hebben ons niet afgescheiden, Sire! van eene bestaande en bij de Grondwet bescherming toegezegde godsdienst, maar van een secte, niet door de Grondwet als een bestaande Godsdienst erkend." »Het is toch onloochenbaar, SIRE! dat de Gereformeerde godsdienst, welke alleen kan gekend worden aan hare Belijdenis, en welke belijdenis vervat is in de bovengemelde formulieren van eenheid, eene tijdens de opmaking der Grondwet bestaande, en dus bij dezelfde wet bescherming toegezegde Godsdienst is.

In zoo verre nu de Gereformeerde Kerk aan hare Belijdenis getrouw blijft, is en blijft de­ ­ zelve de bij de Grondwet gewaarborgde en bescherming toegezegde Kerk, doch in zoo verre dezelve van hare Belijdenis afwijkt, houdt dezelve op de gereformeerde Kerk te zijn, zij wordt eene nieuwe Secte, en kan dus geen aanspraak maken op de vrijheid en bescherming, welke aan de Gereformeerde Kerk bij de Grondwet is toegestaan.

Dit laatste is nu grootendeels met de Nederlandsche Hervormde Kerk in het algemeen en met die onzer Gemeenten in het bijzonder het geval, en de Leeraars vermeenen daartoe recht te hebben, door de invoering van een door de Synode van 1816 nieuw vastgesteld Eedformulier.

De Synode van 1816 is alzoo oorzaak geworden, dat de leeraars willekeurig kunnen prediken, en alzoo zich in zoo verre aan de formulieren van eenheid kunnen houden, als dezelve naar ieders bijzondere meening naar Gods Woord zouden overeenkomen, waardoor de deur tot het invoeren van alle valsche leeringen is opengezet, hetwelk dan ook ten gevolge heeft gehad, dat de ware Gereformeerde en zuivere vrije genadeleer, tot smart van alle ware Godzaligen van verreweg de meeste kansels niet meer gehoord, maar daarentegen eene leer verkondigd wordt, welke bij de formulieren van eenheid als ongegrond en niet met Gods Woord overeenkomend is veroordeeld, waardoor alzoo de aanhangers van deze nieuwe leer, als een gevolg der Synode van 1816, inderdaad en onwedersprekelijk eene nieuwe secte zijn geworden, welke op vrijheid en bescherming bij de Grondwet aan de bestaande Gezindheden verleend, geen aanspraak hebben, terwijl de Synode van 1816 niet door de Grondwet, daargesteld in 1813, bekrachtigd is kunnen worden, als toen nog niet bestaande, maar dat integendeel door de Grondwet bekrachtigd is, het ten tijde harer daarstelling met der daad bestaand oud-Kerk-e bestuur, met de verordeningen, reglementen en formulieren van eenheid, op de vroegere wettige Synode van 1618 en 1619 vastgesteld en goedgekeurd, en nimmer buiten werking gesteld, ten gevolge waarvan dan de Synode ­ van 1816 geen recht of macht heeft, of kan hebben of krijgen uit de Grondwet, om de ten tijde van de daarstelling der Grondwet bestaande verordeningen, reglementen en formulieren van eenheid te vernietigen, of in het minst te ontbinden en krachteloos te maken, hetgeen zij inderdaad gedaan heeft door de invoering van het bovengenoemde nieuw eedformulier, waarvan de afwijking van de ware Gereformeerde leer en het opkomen van een j nieuwe Secte het gevolg geworden is; en van welke nieuwe leer of Secte wij ons hebben afgescheiden.'"

Op dien grond vragen ze als Gereformeerden , met hunne kerken handhaving der rechten, hun bij de Grondwet van 1815 gewaarborgd. Dat die zouden zijn overgegaan op een genootschap of secte, later ontstaan en waarvan zelfs in de Grondwet geen sprake is, ontkennen ze ten sterkste. Zij beweren de Gereformeerde kerk te zijn, en zich slechts van het onwettig genootschap van 1816 te hebben afgescheiden. Een. volgende maal D. V. de andere getuigenissen.

Ook wij ontvangen uit deze getuigenissen geen anderen indruk, dan dat in 1834 even scherp als nu tusschen kerk en kerkbestuur onderscheiden wierd. n Men bleef wat men was. Alleen maar de besturen had men verwarpen.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Het gebeurde in den jare 1834.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's