Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het lijden des Doods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het lijden des Doods.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZESTIENDE ZONDAGSAFDEELING

Want Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat uw Heilige de verderving zie. Ps. i6: lo.

III.

ZESTIENDE ZONDAGSAFDEELING

Want Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat uw Heilige de verderving zie. Ps. i6: lo.

In onze Apostolische geloofsbelijdenis volgt op de vifoorden: „ Geleden onder Pontius Pilatus, gekruist, gestorven, " nog deze dubbele belijdenis: „en begraven, nedergedaald ter helle"; en eerst daarna: „ten derden dage. wederopgestaan uit de dooden." Tusschen het sterven en de opstanding plaatst alzoo de Apostolische geloofsbelijdenis nog tweeërlei: i". de begrafenis en 2*. de nederdaling ter helle in. Dit laat geen twijfel over, ot in de dagen toen deze Apostolische belijdenis wierd opgesteld, verkeerde men in de overtuiging, dat de nederdaling ter helle pas begonnen was, nadat Jezus in het graf wierd gelegd. De volgorde is zeer zeker ook tijdrekenkundig. Maar juist daarom is het te meer in den Catechismus te waardeeren, dat hij deze tijdrekenkundige volgorde heeft prijsgegeven; na het sterven alleen nog maar het nederdalen in de groeve bespreekt; en daarna terstond tot de vrucht van Jezus' lijden en sterven voor ons overgaat; om eerst in dit practische verband op de nederdaling ter helle te komen, een lijden dat naar zijn juiste voorstelling reeds lang vóór het sterven begon.

Ware Jezus alleen den tijdelijken dood voor ons en in onze plaats gestorven, dan zou er van nederdaling ter helle geen sprake kunnen zijn. Maar overmits wij veroordeeld waren niet slechts tot den tijdelijken, maar tot den tijdelijken en eeuwigen dood, zoo moest, zouden wij verlost zijn, ook deze eeuwige dood door onzen Borg gedragen worden.

En dit nu, dit dragen van den eeuwigen dood, dat is, gelijk ons een volgend maal blijken zal, wat voor Jezus de nederdaling ter helle was.

Thans echter moet, eer we daaraan toekomen, nog tweeërlei vraag te berde komen : t. w. Jezus' begrafenis en onze eigen tijdelijke dood.

Wat de begrafenis betreft is het antwoord van den Catechismus te kort en daardoor aanleiding gevende tot misverstand. De plaatsen der Heilige Schriftuur, waarnaar de Catechismus verwijst, zeggen dan ook niets anders, dan dat hij begraven wierd; ze stellen het feit vast; maar verklaren het niet.

De Catechismus zegt namelijk: „Christus is daarom begraven, opdat hij daarmede betuigen zou dat hij waarlijk gestorven was." Dit nu is te kort, te sober, te ondiep gezegd.

Komt men toch op de bewijzen voor het waarachtig gestorven zijn van den Heere Jezus, dan leert de Heilige Schrift duidelijk, dat het bewijs hiervoor in de speerwonde moet gezocht. Uit die speerwonde vloeide gescheiden bloed en wa­ter af, en uit. deze scheiding, * zoo zegt de heilige apostel, uit deze sdieiding bleek het onherroepelijk. Ook het nalaten van de beenbreking duidde den ontwijfelbaren dood aan. Van de begrafenis zelve daarentegen wordt nergens opzettelijk in een zin gesproken, alsof uit die begrafenis zijn dood bleek. Daargelaten nog, dat dit bewijs uiterst zwak zou geweest zijn, naardien het meer dan eens is voorgekomen, dat iemand twee of drie etmalen in het graf vertoefd heeft en toch bleek slechts schijndood te zijn. Bedenkt men nu dat de Heere Jezus Vrijdagavond pas begraven wierd en Zondagmorgen vroeg op-.stond, dan is hier slechts sprake van een verwijlen in het graf gedurende 36 uren; een tijdperk dat volstrekt niet lang genoeg is om bewijs tegen schijndood te leveren.

In de verklaring door Ursinus zelf op Vraag 41 gegeven, wordt deze leemte dan ook aangevuld, en als doel van Jezus' begrafenis aangeduid: i". het bewijs van zijn dood; 2". een diepere vernedering tot in den smaad van het graf; en 3". een heiliging van onze graven.

En toch heeft onze kerk niet verkeerdelijk gedaan, met het Antwoord zoo kort en sober en onaangevuld te laten staan. De zaak is namelijk deze:

Ons zondaren overkomt om onzer zonde wil:1°. het lijden, 2". het oordeel, 3". de dood, 4". het neerdalen in den kuil, en 5". de eeuwige rampzaligheid of het nederdalen in de hel. Eerst deze vijf zaken maken te zaam de volheid van den dood en van onze strafife uit, en Jezus als onze Borg heeft derhalve deze vijf volkomenlijk voor ons én in onze plaats moeten dragen. Maar, en dit mag nu nooit een oogenblik uit het oog verloren, bij Jezus ging dit dragen niet toe als bij ons. Dit kon niet, want wij hadden er eeuwig onder moeten verzinken. Bij hem moest alles in een spanne des tijds voleind zijn. Vandaar dat de volgorde der momenten een andere wierd, en dat met name hetgeen bij ons zijn zou de eeuwige rampzaligheid door hem reeds voor zijn dood en in zijn dood geleden is. Denk aan het Lama, Lama Sabachtani.

Was dus de Catechismus een geleerd, wetenschappelijk handboek, dan zou deze volgorde ook anders moeten genomen zijn. Maar dat is de Catechismus niet., evenmin als de Apostolische geloofsbelijdenis. Beide zijn practische leerboeken voor het volk. En nu komt de zaak zoo te staan, dat de zondaar weet, ik moet lijden, maar Christus heeft geleden voor mij; ik moet in het oordeel en onder den vloek, maar Christus heeft oordeel en vloek voor mij gedragen; ik moet den dood sterven, maar Christus stierf den dood in mijn plaats; ik moet in den kuil van het graf, maar Christus is in het graf nedergedaald om mijnentwil; en eindelijk, ik moet in de eeuwige ranipzaligheid indalen, maar Christus is ter helle nedergedaald voor mij.

Aan de practische vrucht voor ons is dus de volgorde ontleend. Zooals het in een bepaalde reeks voor ons te volbrengen was, zoo wordt het achtereenvolgens te berde gebracht; en nu achter elk punt de kwijting aangegeven. Ook dat is \ voor u volbracht door uw Heer l

En zoo. des'.Heereni

Het graf is somber, schrikt af en vervult met huivering. En terecht, want begraven worden, is terugkeeren tot het stof der aarde, waaruit we genomen zijn. Onze diepste vernedering. In dat lage, nauwelijks meetellende leem van den bodem onder onzen voet, waar de worm en het insect zijn huishouding heeft, en waaruit wij zijn opgetrokken, waarboven wegeheel verheven waren, waar we als menschen alleen met de zool van onzen schoen aanraakten, in dat lage en chaotische leven doet het graf ons Avederkeeren. We worden er in ontbonden. Alles wat het onze was bederft en verweert er en wordt afzichtelijk. En eindelijk gaat de ontbinding en afslijting zooverre, dat soms ternauwernood nog een knekel of doodskop van ons te vinden is.

Zeer natuurlijk schrikten de ouden oudtijds dan ook bitter bang voor dit indalen in den kuil terug. Het is zoo tegennatuurlijk ! Het is als een eerste afdalen van de bovenste sporten van de ladder, wier uiteinde onderaan de diepte der hel raakt. Zooals de glans des hemels ons naar boven trekt en wenkt, zoo doet een eeuwenlang besef ons de hel en haar gruwelen altoos beneden zoeken. Niemand spreekt van de diepte des hemels, en niemand van de hooge sferen der hel. Neen, maar van de diepte der helle beneden, en van het geducht paleis onzes Gods in het Jeruzalem dat boven is, onzer aller moeder.

Het graf is alzoo een rechtvaardige wrake Gods over onze zonde. Het Js een deel van dien gedreigden dood, toan God sprak : „Gij zult den dood sterven." En na den zondeval sprak de Heere h^? | 4^n ook vitdi-nkkelijk uit: „Gij., zult wcerkeeren tot de aarde waaruit gij genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij weerkeeren." Er is dus geen quaestie van of het indalen in het graf is een deel van de straf voor onze zonde, en het spreekt dus vanzelf, dat Christus voor ons geen volkomen Yerlosser zou zijn, indien er op het borgtochtelijk lijden en sterven, ook niet een indalen in het graf voor ons gevolgd was. Reeds de profeet had het dan ook in Psalm 16 en Jesaja 53 voorzegd, zoowel dat hij in den kuil zou neerdalen, als dat men sijn graf bij de goddeloozen gesteld heeft. En Christus zelf had er reeds voor zijn lijden herhaaldelijk op gewezen, dat het zijn van Joha in den buik van den walvisch, met al de verschrikking en het afgrijzen, die aan deze bangheid hing, ook aan hem zoii vervuld worde. Jonas was in den buik van het zeemonster met zijn bewustheid, want hij heeft uit het ingewand van den visch tot God gebeden. En zooals nu Jona in het ingewand van een zeemonster zich omklemd en besloten gevoelde, zoo is ook voor ons de aarde, als de grafmond zich opent, een soort van bange macht die ons opslokt en inzwelgt, en in het ingewand der aarde wordt de begravene omklemd en als ware het langzaam verslonden. En déX begraven worden nu, ddt is het wat Jezus ook voor ons droeg. Hij heeft de aarde haar mond laten opendoen om hem in te zwelgen in haar ingewand, en wonderbaar heeft God Almachtig hem uit dat ingewand der aarde op den derden öag vrij laten uitgaan. Juist zooals Jona.

Denke dus niemand dat de Heere Jezus van yona in dit verband slechts bij manier van vergelijking heeft gesproken. Omgekeerd, juist het gebeurde met Jona is voor ons de duidelijke en schilderachtige aanduiding van wat het graf voor Immanuël was. Waarlijk niet een ruste, gelijk valsche zangers en dichters u hebben voorgesteld, o, Gewisselijk, voor ons kan het graf een plaats der ruste zijn, dank zij het graf van Jezus. Maar waar hij inging was het graf dat wij door onze zonden verdiend hadden. Jezus' graf heeft zijn teekening en schets in Gen. 3 : 19 en Jona i : 17 en 2 : i—10.

Wel weten we, dat er van oudsher neiging bestond, ook onder Gereformeerde theologen, om het graf reeds tot de verhooging des Heeren te rekenen, en de vernedering bij den kruisdood te laten eindigen, en we weten ook, hoe dit gevoelen vooral steun zocht in den uitroep: ., Het is volbracht." Maar toch dit gevoelen is niet houdbaar. Van tweeën één toch: f toen de Heere riep: Het is volbracht" was op datzelfde oogenblik alles uit; maar dan had hij cok van het kruis kunnen afkomen, en niet behoeven te sterven; óf wel, hij moest nog sterven; het ergste moest nog komen; maar dan was zijn uitroep: ., Het is volbracht" ook slechts de aanduiding, dat het nu ten einde liep. En wat b.et graf zelf aangaat, dit komt heel de Schrift door steeds voor als een deel van den vloek en het oordeel dat we droegen; en 't zij men Jesaja S3» Psalm 16 of Matth. 12 : 40 raadpleegt, het is en blijft onmogelijk er iets anders dan een dragen van den smaad en de vernedering des grals om onzentwii in te zien. Onze belijdenis drukt dit in art. 19 aldus uit, dat hetgeen hij stervende in de handen zijns Vaders bevolen heeft een ware menschelijke geest was, die uit zijn lichaam scheidde, maar dat intusschen de goddelijke natuur altijd vereenigd bleef met de menschelijke ook als hij in het graf lag.

Dit nu is juist hetzelfde als bij Jona. Jezus heefl geweten dat hij in het graf ging. In het graf liggende heeft hij de bangheid van het graf gevoeld, gepeild, gedragen, niettegenstaande zijn gescheiden menschelijke geest in het Paradijs was. En als hij uitkomt op den derden morgen, is het niet een ontwaken zonder te weten wat er met hem geschied was in dien tusschentijd; maar een bewust uittreden uit het ingewand der aarde, gelijk Jona uitkwam uit het ingewand van den visch. Een zeer begrijpelijke vraag, door den Catechismus vlak hierop gedaan, heldert dit nog nader op.

Als toch Christus borgtochtelijk in onze plaats voor ons lijdt, sterft, het oordeel en den smaad van het graf draagt, dan is dit zoo goed alsof wij zelven dat lijden, dien dood, dat oordeel en dien smaad, dat graf in eigen persoon gedragen hadden. Zoo Christus het voor ons en in onze plaats droeg, zijn wij er af. Goed. Maar indien dit nu zoo is, en Christus ook den dood en het GRAF voor ons en in onze plaats droeg, dan moest het ook eigenlijk zoo zijn, dat een wedergeborene niet meer stierf en niet meer in de groeve behoefde af te dalen., Men zou dan, yerwachten, da^ de ongeloovigen in den dood en in het graf gingen, maar de geloovigen niet meer. Zij konden ten hemel varen, gelijk Henoch en Elia, want immers hun dood en hun graf is in den dood en in het graf van Jezus betaald. En daarom vraagt de Catechismus: „Z? < ? dan Christus voor ons gestorven is, hoe komt het dat wij ook moeten stervenF' En hierop antwoordt hij: „Onze dood is geen betaling voor onze zonde., maar een af sterving van de.zonde en een doorgang tot het eeuwig leven."

Een antwoord even schoon als juist. Er is namelijk in den dood velerlei in, en tot den vollen inhoud van den dood behoort ook ons tijdelijk sterven; datgene wat we het sterven zonder nieer, het verscheiden van deze aarde noemen. Deze tijdelijke dood is lang niet al de dood, niet de heele dood. o. Neen, in den vollen dood zit veel, veel meer in. En deze tijdelijke dood is er maar een klein stukske van. Maar hoe klein stukske ook, het is dan toch een deel van den in het Paradijs gedreigden vollen eeuwigen dood.

Zoo komt het dat ons tijdelijk sterven tweeërlei in zich sluit. Vooreerst de breking met dit aardsche bestaan, dat we hier gehad hebben. En ten andere een ontzaglijke verschrikking die van den toorn Gods in den dood en in het graf ons overkomt.

Wat nu Christus borgtochtelijk voor ons droeg, is die toorn Gods, is dievreeslijke verschrikking, is dat bange oordeel, is die kankerende vloek die in den dood en in het graf zich aan den zondaar maakt. En daardoor komt het dan nu, dat voor een kind van God en een verloste des Heeren dat bange van den dood en dat gruwzame van het grüi af is, en Ci voor een verkorene en geborene ten leven geen zweem, geen schijnsel van schrik of afgrijzen in dood of graf overblijft, maar dat hij integendeel nu reeds van verre den dood en het graf toeroept: „< ? , Dood, waar is uw prikkel, o, graf, waar is uw overwinning!"

Maar nu was de dood, gelijk we zagen, nóg iets. Behalve deze vreeslijke betaling voor de zonde, die er bij den Christen geheel af is, was de dood ook het breken met dit aardsche bestaan, om over te gaan in een hemelsch aanzijn.

En hoe zou dit nu ooit door den borgtocht van Jezus van ons genomen zijn.'' Ware dit zoo, dan zou óf ons aanzijn hier eeuwig 61 elks heengaan een hemelvaart moeten zijn. En zeker dit laatste kon. Niet door een eenvoudig opgenomen worden ten hemel; want dit „lichaam der zonde'' zou ons in den hemel hinderen en ons in voortdurend contact met de zonde doen blijven.

En als er dan ook door den heiligen apostel van gesproken wordt, dat bij Jezus' wederkomst enkelen, die dan leven, zonder sterven zullen ingaan, staat er wel uitdrukkelijk bij, dat ze onder de hand plotseling zullen veranderd worden. EnalsPaulus in 2 Cor. V voor zijn eigen persoon dieper in deze zaak indringt, spreekt hij wel terdege van een ontkleed en overklezd worden.

Op zichzelve ware dit dus denkbaar geweest, maar alzoo is niet Gods welbehagen. Hij wilde dat de afsnijding van het lichaam des doods nog in het sterven zelf zou plaats

hebben, en dat op deze wijs eiken dag en eiken nacht tot aan de wederkomst des Heeren door zijn verlosten over den Dood aou worden getriumfeerd.

En dat geschiedt dan nu ook.

Want wie zijn gezichtskring ruim en breed kan nemen, en denkt aan al het volk des Heeren op den ganschen aardbodem verspreid, die weet ook hoe er geen nacht omgaat of er geen dag voorbijgaat, dat er niet hier of ginds een vroom kind Gods juichende ingaat tot de schare daarboven, die niemand tellen kan; een vrijgemaakte voor wien de dood geen banden, het grat geen verschrikking meer heeft; een gekochte door het bloed des Lams, die wetende dat zijn Heiland voor hem gestorven en voor hem begraven is, nu zonder verschrikking, al jubelende in de eeuwigheid ingaat, om in te wonen bij zijn Hecre.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Het lijden des Doods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's