Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Den derden één.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Den derden één.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En den eenen gaf hij vijf talenten, en den anderen twee, en den derden één, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond. Matth. 25 : 15.

Onze taak op aarde verschilt zoo hemelsbreed. In éénzelfden nacht zal God de Heere in eenzelfde stad twee kinderen doen geboren worden, en het ééne bestemt Hij, om straks als koning op den troon te heerschen en over heel het land en al het volk macht en majesteit te bezitten, terwijl het andere in de wieg is gelegd, om als opperman steenen op de ladder te dragen of keien te kloppen in de straat.

Toch viel er tusschen die kinderen toen ze geboren werden, nauwlijks verschil te ontdekken. Naakt kwamen ze bei uit moeders schoot. En zoo al het ééne kindeke kloeker en forscher dan het andere was, gebeurt het niet zelden dat juist het koningskind het voor het kind van den opperman in welgeschapenheid en welgedaanheid aflegt.

Is dit nu recht, dat er tusschen die twee kinderen zulk een onderscheid wordt gemaakt? En zou het niet billijker zijn, zoo voor het ééne een wat minder hooge en voor het andere een wat minder lage taak ware weggelegd? Stuit u die ongelijkheid niet in de bedeeling van het lot?

En aarzel dan bij die vraag niet, maar spreek het rond uit: »Ja, gewisselijk, voor ons besef moest het anders zijn. En als er geen verschil was en er geen onderscheid wierd gemaakt, maar voor alle kinderen die geboren worden ware eenzelfde lot en eenzelfde taak weggelegd, dan eerst zou het besef van ons natuurlijk hart voldaan zijn."

Beluister de gesprekken onder uw kinderen maar, hoe ze altoos uitgaan van den stelregel, dat er tusschen kind en kind geen onderscheid mag gemaakt.

Nu een eeuw geleden hebben de wilde volksmassa's te Parijs het in heur revolutionaire koorts wel geweten: » Vrijheid., gelijkheid, en op dien grond broederschap!''' is voor ons natuurlijk hart het ideaal dat ons het warmst toespreekt.

Alleen Jezus koesterde dat ideaal nooit.

Zijn ideaal was nooit een spel der verbeelding, maar was gegrepen uit de goddelijke realiteit.

En hoe was die goddelijke realiteit? Alle plant een ceder, en alle vogel een fazant, en alle steen een jaspis, en alle star een zon?

Maar immers aan den voet van den ceder deed God het grassprietje uitspruiten, en de muschjes fladderen door de takken waar de fazant overheen vHegt, en de kiezelsteen heeft naast den jaspis zijn waarde, en aan de maan is een rang en taak gegeven naast het werk der zon.

En niet anders dan de natuur spreekt, spreekt ook het leven der menschenkinderen. Er is man en vrouw, er is rijk en arm, er zijn wijzen en er zijn kinderkens in het verstand. Alle talent is ongelijk uitgedeeld. Vijf de een, twee de ander, de_ derde één talent. Zelfs in het genadeleven is de gave en is het sieraad der genade zoo schier eindeloos uiteealoopend. Er zijn er onder Gods kinderen, die als leliën des velds in het koninkrijk bloeien, maar er is in de kerke Christi ook de hyzop, ook de dille en de komijn.

Wat zullen we dan zeggen: dat ons natuurijk hart het rechte ideaal en het ideaal van het recht greep, en dat Jezus mistastte?

Ja, zegt daarop uw booze natuur, maar het geloof doet u aan Jezus' voeten nederknielen: Spreek Heere, uw knecht, uw dienstmaagd hoort. En als dan zijn goddelijke taal ons in de ziel dreunt, dan zwicht het opstandig woelen in ons, en de ^gelijkheid der lotsbedeeling is ons lief geworden.

In een groot huis is gouden vaatwerk en zilveren vaatwerk en vaatwerk van aarde, en als Jezus ons zijn liefde maar in de ziel fluistert, dan wil het aarden vat geen gouden vat meer zijn, maar is stil in het Godsbestel, en vindt in die goddelijke beschikking zijn zielsvermaak.

Toch telle men de worsteling der ziel, eer ze daartoe komt, niet te licht; en telkens zult ge er uw hart op betrappen, dat het toch weer morren wil.

Want, denk er wel aan, als gij de man van de sa*^ talenten zijt, kost het u geen strijd, om Gods vrijmacht in het kiezen en uitdeelen bewonderend te eeren. Ook voor den man van de twee talenten gaat het nog. Maar, o, voor dien derde, die maar één talent ontving, is de strijd soms zoo bitter zwaar. Te zwaarder naarmate juist dat ééne talent ook zwak in kracht is om de verzoeking te weerstaan.

En dan denkt de vrouw zoo licht: Waarom heb ik geen rijker taak in het leven gelijk mijn man? Dat kalme leven thuis is zoo stil, zoo onbeduidend, zoo eentonig, zoo weinig verheffend voor het hart? En de ongetrouwde denkt: Waarom wierd ook mij geen weelde voor het hart, en niet de eere van het gezin en niet de vreugde der moeder geschonken? En wie dienen moet om loon denkt: Waarom mocht ik niet hooger opgaan en anderen hebben die mij dienen ? En wie vlas spint, denkt Waarom spin ik geen zij ? En wie op de lagere sport in de maatschappij arbeidt: Waarom mocht ik den top van de ladder niet beklimmen? En wie tobt om het brood: Waarom baad ook ik mij niet in weelde ? En zoo geestelijk, wie klein van kennis is: Waarom ben ik geen wijze ? en wie zwaar ter tale is: Waarom opent God mijn lippen niet? en wie klein in genade bleef: Waarom ben ook ik niet van de allerheiligsten op aard?

En toch al dat vragen komt niet te pas. Het is wel natuurlijk, omdat onze natuur tegen God ingaat. Maar het mag voor God den Heere niet. Hij, die den leeuw schiep, schiep ook het lam. Hij, de Heere uw God, is de Vrijmachtige, die met alle schepsel der aarde doet naar zijn welbehagen. En al uw morren, en al uw ontevredenheid, en al die koorts in u, om iets anders te worden, is niets dan het booze bedenken in u, dat gij Gode de wet woudt stellen, in stede van God de wet te laten stellen over u.

En wat wint ge er mee ?

Als de veldbloem niet bloeien wil, omdat ze geen lehe wierd, wordt ze daardoor ooit een lelie ? Als de maan niet schijnen wilde, omdat ze de zon niet is, wordt ze daardoor aan de zon gelijk?

Immers juist omgekeerd, door te hunkeren naar wat God niet voor u bestemde, verliest ge slechts wat Hij u schonk.

Als ik maar niet de pracht en majesteit van den leeuw zie, dan is het lam op zichzelf genomen, in zijn eigen wereld, rijk en nuttig en schoon. Als ik maar niet de zon er naast stel, is de maan in haar diep en zuiver glanzen dan niet even schoon in haar eigen sfeer ?

En zoo ook in uw leven, als de vrouw maar geen man wil zijn, is dan haar eigen wereld, mits ge die ontsluit en er met uw hart bij zijt en er met uw ziel ingaat, niet overrijk aan weelde en heilige beduidenis ?

Diamanten schitteren, maar is de gewone baksteen, waar men onze huizen van bouwt, daarom minder nuttig en bruikbaar ? Perziken zijn eêle vruchten, maar is de gansch gewone taiwe daarom minder rijk in vrucht voor het leven ?

Ontleent dan ook in ons menschelijk leven niet alles zijn waardij aan Gods wil en bestemming? En als gij, in den stilsten, nederigsten werkkring dien wil en die bestemming moogt uitwerken, zijt gij dan niet evengoed een dienstknecht en dienstmaagd des Heeren, als de keizer op zijn rijkstroon of de machtige koning in zijn paleis ?

Ja, meer nog!

Merkt en weet ge dan niet, dat de wijzen en verstandigen, de rijken en grooten, de machtigen en geweldigen op aarde van het Koninkrijk der hemelen meestal zooveel minder ontvangen ?

„Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard!" > Eer een kernel door het oog eener naald, dan een rijke ingaande in het Koninkrijk der hemelen!" »Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.”

Ook al ontvingt ge slechts één talent, is het toch niet altoos nog een talent, dat God u gaf?

Het is zoo opmerkelijk, Jezus zegt niet dat die derde slechts één penning ontving, neen ook hij ontving nog een talent; en een talent was een som van meer dan twee duizend, bijna drie duizend gulden.

En is het dan niet, alsof de Heere ook dien derde, die slechts het ééne talent ontving, juist in dat woord, in die uitdrukking van talent, een lichtstraal over zijn eigen schat deed opgaan ?

Ge ontvingt slechts één talent, het is zoo, maar een talent dan toch.

En één talent zelfs is nog altoos een schat van zoo uitnemende waardij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Den derden één.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's