Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het graf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het graf.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXII.

XII. {Slot: )

Reeds door de uitkomst van het drieledig onderzoek, dat voorafging, is alzoo het vraagstuk van het Chih'asme beslist. Dit drieledig resultaat was: i". dat de Christus slechts één rijk der heerlijkheid predikt, en wel zulk een, dat op het gericht volgt en er niet aan voorafgaat; dienovereenkomstig slechts één gelijktijdige opstanding van boozen en goeden kent; en tot op dien tijd toe voor zijn kerk op aarde het kruis profeteert en eerst daarboven de kroon. Ten 2". dat de Oud-Testamentische profetie, voorzoover ze in Christus' komst tot de wereld en de daarop gevolgde verwoesting van Jeruzalem nog niet vervuld is, naar den aard van den Dienst der Schaduwen, geen letterlijk, maar een typisch en symbolisch karakter draagt. En ten 3". dat (afgescheiden van de vraag, of de Joodsche natie als natie, in het nationale organisme der volkeren, niet ook eeuwiglijk een voorrang zal hebben) onder „het volk" of „Israël" na den ondergang der oude bedeeling niet meer de vleeschelijke afstammelingen van Abraham, maar de wereldkerk of de vergadering der geloovigen te verstaan is; dat „volk", hetwelk de Heere zich ten erfdeel heeft verkoren. Loammi, tot hetwelk Hij gezegd heelt Ammi. Een volk door den Middelaar verworven tot den prijs van zijn eigen bloed.

Alle denkbeeld van een duizendjarige heerschappij nog vóór het laatste oordeel, op den troon te Jeruzalem, in verbinding met de vooraf opgewekte, tot hem bekeerde Joden en Heidenen, moet dus ten eenemale, als met heel de huishouding der Heilige Schrift in strijd, verworpen, en door ernstige gestadige prediking en mannelijke, mits broederlijke bestrijding, met tak en wortel uit het hart der broederen uitgeroeid.

wortel uit het hart der broederen uitgeroeid. Er is voor zulk een denkbeeld geen oogenblik plaats in de toekomst, gelijk de Heilige Schrifc ons die voorspiegelt. Er is voor zulk een gedachte geen plaats in onze Belijdenis van den Christus. Er is voor zulk een voorstelling geen mogelijkheid van ruimte in wat de Profetie van Israël, naar luid der oeconomie van de Openbaring, beteekent.

Al wat ons rest is dus nog een opzettelijk woord over Openbarigen 20 : i—6, waarin, gelijk men beweert, desalniettemin dit Chiliasme zoo duidelijk geleerd woi'iit.

Om dit punt naar vereischte toe te lichten, zou heel wat meer noodig zijn, dan dit korte opstel geven kan. Het zou toch aankomen op een juiste ontleding van het wezen der Apocalyptiek (waartoe immers het boek der Openbaringen behoort) in haar onderscheiding van de Profetie. Daarna op een ampele bespreking vanheel het plan der Openbaring van Johannes en over de beteekenis van haar onderscheidene visioenen. En eindelijk op een breedvoerige uiteenzetting van de onderscheidene bestanddeelen, die in Openbaringen 20: i—6 verborgen liggen.

Nu dit, naar den aard dezer opstellen, niet kan, en we reeds breeder over dit onderwerp uitweidden, dan het perk van het geheel toelaat, mogen we volstaan met zooveel licht over deze raadselachtige zinsnede te spreiden, als noodig is om haar niet langer een steen des aanstoots te doen zijn. Dit spreekt toch vanzelf: stond hier werkelijk, wat de Chiliasten er in lezen, dan kon het boek der Openbaringen niet echt zijn, en zou de kerk nogmaals, gelijk Luther in de l6de eeuw deed, dit Boek onvoorwaardelijk hebben te verwerpen.

Maar bestaat hiertoe noodzaak? Naar onze innige overtuiging in het allerminst niet, mits men ook dit Boek slechts naar eisch van zijn eigen aard verklare. En dan sta op den voorgrond, dat er in hoofdzaak drieërlei poging is aangewend, om tot rechf* verstand van het Boek der Openbaringen te geraken.

De meest platte opvatting is, dat het Boek geen openbaring zou zijn, maar een kunststuk van vrome verdichting. Een vriend van Gods volk zou, in de dagen der bange vervolging, dit stuk hebben opgesteld, om op het gezag van den apostel Johannes aan zijn medebroederen en aan de kerk een brcede teekening voor te leggen, v/aarin van stukje tot beetje al de vervolgingen der eerste Christenen voorzegd stonden, en waaraan hij dan een profetie van een wrake der Christenen over de Heidenen en van Jezus' spoedige wederkomst zou hebben toegevoegd, om het volk des Heeren te troosten en te bemoedigen. Naar luid dezer exe^se eoU vöor ons het Boisk dus alle waarde verloren hebben, en zouden al de visioenen terugslaan op gebeurtenissen, die reeds in de eerste eeuwen van het bestaan der Christelijke kerk afliepen. Ook zou de verdere profetie dan voor ons waardeloos zijn, als niet door God ingegeven, maar verzonnen door een mensch. Natuurlijk houden we ons bij deze ongeloovige voorstelling geen oogenblik op, ea schrijden terstond voort tot de tweede, die vooral door Au|ustinus in zwang kwam; in onze kantteekenaren' een schoone en bezielde vertolking vond; en nog door de meeste rechtzinnige uitleggers is bijgehouden.

Naar deze tweede voorstelling bevat dit Boek echte, ontwijfelbare profetieën, en wel de profetieën van de lotgevallen der kerk, voorzoover die tusschen de verwoesting van Jeruzalem en de wederkomst des Heeren liggen. Niet enkel dus de wederkomst des Heeren en de onmiddellijk daaraan voorafgaande gebeurtenissen zijn dan in dit Boek geprofeteerd, maar het bevat een verkorte Kerkgeschiedenis in beeldrijke visioenenTïTr is dan in voorzegd alle ketterij die zou opkomen, alle vervolging die zou uitbreken, alle hiërarchie die de kerk verderven zou; en tevens, hoe, niettegenstaande deze ketterijen, vervolgingen en hiërarchische misvormingen, Christus toch zijn kerk in stand houden en door het laatste oordeel der eeuwige glorie zou tegenvoeren.

' ' Terwijl eindelijk een derde voorstelling noch van een pseudo apocalyps, noch van een korte kerkgeschiedenis in beelden weten wil, maar den idealen weg inslaat, en ons aanpredikt, hoe in*3jevisioenen der Openbaringen allerlei schilderijen ons in onderling verband worden voorgeschoven, die achtereenvolgens allerlei worstelingen en uitkomsten in schets brengen, waartoe de principieele strijd tusschen Christus en den Satan, tusschen den Middelaar en den Anti-Christus, zoo op aarde als in den hemel, zoo in de wereld der menschenkinderen als in die der geesten leiden zal; gevo'gd door een voorafschaduwing van de eindelijke ontknooping waar die reusachtige worsteling zal uitloopen.

< Toch kunnen we ook in deze twee laatste opvattingen, elk op zichzelve genomen, den richtigen weg niet erkennen. Wie onze kantteekening op het Boek der Openbaringen ooit met eenige studie volgde, zal zelf gemerkt hebben, hoe onzeker de uitkomsten zijn, waartoe Augustinus' wijze van verklaring leidt. Telkens leest ge, dat eenigen dit en anderen dat er in vinden. Bij allerlei figuren die optreden, verkeert de uitlegger in onzekerheid of er die of een ander koning, deze of een andere paus, de eerst aangeduide of een nog komende verdrukking en vervolging meê bedoeld zij. Ook stoort het de stichtelijke lezing, als ge telkens af wordt geleid naar allerlei geschiedkundige berekeningen en becijferingen van jaartallen, die als losse schijven heen en weer geschoven of op elkaar gestapeld worden, en in elk geval geheel buiten den gezichtskring van de vromen onder Gods volk liggen. Waar dan eindelijk nog bij komt, dat deze verklaringswijs gedurig tot andere resultaten geraakt, al naar gelang van den tijd, waarin de uitlegger leeft. Augustinus, die van de pauselijke hiërarchie nog niets wist, denkt vooral aan de eerste vervolgers der kerk en aan de eerste groote ketterijen, terwijl onze kantteekenaren, die opgroeiden in de worsteling met Rome, schier uitsluitend het oog vestigen op wat van Romes stoel tegen Gods bestel was uitgegaan. Op die wijs heerscht er dus onzekerheid en onvastheid. Het wordt een kunstig spel van vindingrijkheid. En als ge mannen als de vrome Bengel zelfs jaren van zijn leven ziet wijden aan de uitrekening dat de eindperiode in 1836 moest beginnen ; of ook beurtelings het einde der wereld ziet voorspellen op een jaarcijfer dat reeds lang achter ons ligt; dan voelt en tast ge toch, hoe zulk een uitlegging geen bevrediging kan schenken aan wat Gods kerk van zulk een stuk der Heilige Schrift verwacht.

^ Toch geven we ook niet gaarne aan de ideale uitlegging tegenover die van Augustinus gelijk. Wel stemmen we haar in zooverre ten volle toe, dat ze de vromen bevrijdt van de ijdele berekeningen en vragen der nieuwsgierigheid, om ze naar At^i\geestelijken\aha\i.d. derOpenbaring terug te voeren maar toch ook zij is op haar beurt te eenzijdig en miskent het alleszins ware bestanddeel dat in Augustinus' methode, die ook door onze kantteekenaren en meeste godgeleerden gevolgd is, ontwijfelbaar inzit.

é Veiliger gaat en verder komt men dan look, zoo men niet uit deze tweeërlei opfvatting kiest, maar het ware bestanddeel, dat [: in elk dezer beide zienswijzen schuilt, vereetiifft. M'ïil komt dnn tot e^ti i-t^i^uK^if dat we, in uiterst kort bestek, aldus zouden willen saamvatten.

i". Dit Boek is eeaij apocalyptisch boek. Nu is het verschil tusschen profetie en apocalypse hierin gelegen, dat de profetie u de toekomstige dingen toont gelijk ze bezig zijn uit hetgeen op aarde bestaat en reeds aanwezig is, voort te komen; terwijl omgekeerd de apocalypse u de beelden der toekomst niet uit de aarde laat opkomen, maar uit den hemel laat neerdalen, zonder te rekenen met het verband dat deze toekomstige dingen aan het heden verbindt. Gevolg hiervan is, dat in de profetie het bewustzijn van den profeet zelf sterk meewerkt, terwijl in de apocalypse alles, als vreemd bestanddeel, hem van biiten toekomt. En ook, dat de profetie in beelden voor ons treedt, die we uit de aardsche toestanden verklaren kunnen, terwijl omgekeerd de hemelsche visioenen der apocalypse in vormen zijn ingekleed, die ons bewustzijn vreemd aandoen.

Ten 2". Hoofddoel van deze Openbaring is de lijdende en strijdende kerk te vertroosten, en te bemoedigen door haar blik te richten op Christus, die eens als Koning van zijn kerk over al zijne en onze vijanden heerlijk triomfeeren zal. Maar overmits deze glorieuse einduitkomst zich reeds voorteekent in wat voorafgaat, Wortelt in heel de geschiedenis der kerk, en slechts de oplossing bieden zal van dien principieelen strijd der geesten, die van het Paradijs uitgegaan, en door de Vleeschwording des Woords tot het beslissend bestanddeel van heel de rijke geschiedenis der wereld, ja zelfs van het gansche heelal is gestempeld, worden u Jn dit Boek achtereenvolgens een reeks visioenen getoond, waarin de onderscheidene stukken van dien .strijd in afzonderlijk beeld zijn gebracht. Elk dezer schetsen of etsen is op zichzelf afgerond, maar staat toch weer met de overige visioenen in organisch verband, ea wordt saam met deze beheerscht door den Raad Gods over zijn kerk op aarde en in den kémel. Vandaar dat deze losse visioenen of etsen ons in een symbolische groepeering getoond worden. Zeven zegels, zeven bazuinen, zeven fiolen, en telkens een der nieuwe zevens na de zes die voorafgingen intredend. Een heerlijke ineenschakeling dus, daarom met het zevental aangeduid, omdat ze geschakeld ligt door Gads heiligen wil.

Ten 3". Deze visioenen, beelden of apocalyptische etsen zijn dioramatisch ineengezet. D. w. z. ze volgen niet op elkander in volgorde van een bepaalden tijd, waarop ze doelen zouden, maar duiden elk voor zich groepen of partijen uit de machtige worsteling aan, die wel verre van tot één tijd beperkt zijn, veeleer in elke periode terugkeeren, en de grondtypen zijn en blijven, waarin deze worsteling alle eeuwen door wordt afgeteekend.

Ten 4". De cijfers en aanduidingen van personen, die in dit Boek voorkomen, zijn geen eigenlijke cijfers, maar7? ^? ^2/r/^'^^getallen. Er waren meer kerken in Klein-Azië dan zeven. Het getal 144, 000 beduidt niet, dat dit op den kop af het getal der eerst gezaligden zal zijn. De 1600 stadiën van den bloedplas, die tot aan den toom der paarden reikt, is geen geographische bepaling. Al deze cijfers zijn symbolisch te verstaan, naar gelang ze of het heilige of het onheilige, de volheid of een gedeelte, de afbreking of de voltooiing van eenig proces aanduiden. .

Ten 5". Hieruit volgt, dat Augustinus en de Idealisten beiden \ ten deele gelijk hadden. De rdealisten hebben gelijk, in zooverre deze visioenen op algemeene typen uit de worsteling tusschen den Christus en den Antichrist doelen, en dus nooit uitsluitend op één bepaalde gebeurtenis zien. Maar ook Augustinus heeft gelijk, en gelijk hadden onze kantteekenaren, dat ook in de geschiedenis van het verleden, en in de geschiedenis der kerk en der volken, die we zelven beleven, deze grondtypen zich telkens herhalen en gedurig herkenbaar zijn.

ƒ Ten 6". De volle beteekenis der Apo-/calypse zal eerst "cfoorzien worden, „«/j het alles geschied is." Dan zal blijken, hoe volkomen juist en waarachtig in deze visioenen het grondkarakter van deze worstelingen geteekend was. Dan zal zijn uit te maken in welk deel der geschiedenis elk van deze grondtypen haar sterkste en zuiverste uitdrukking vond. En dan zal het tot glorie des Heeren duidelijk zijn, hoe ook de enkele trekken van deze visioenen veel scherper en juister gekozen waren, dan thans kan vermoed. Dit alles naar den regel dien Jezus zelf stelde: ii> Ik zeg het u, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij bekennen moogt dat ik het ben."

Een voorbeeld make duidelijk, in welken zin we dit bedoelen.

zin we dit bedoelen. Stel u voor dat iemand in een heldendicht de machtige worsteling teekenen wilde, die in 1870 tusschen de Duitsche en de Fransche natie is uitgevochten. Niet waar, dan zou het volstrekt niet vreemd zijn, zoo hij dit deed in den vorm van losse episoden, die ons achtereenvolgens de onderscheidene hoofdmomenten van deze worsteling in het paleis, op het slagveld, in de ambulance, in de raadzaal, in het verlaten en beroofde huisgezin, bij het beleg of de inneming van een stad, bij de vredesluiting en bij den glorieusen intocht van het overwinnend heir voor oogen stelden. Beurtelings zou u dan een tafereel uit elk dezer episoden worden voorgehouden. Siam zouden deze episoden in zekere volgorde bijeen worden gevoegd, en uit deze saamvoeging zou een geheel ontstaan, niet om nu uit te drukken dat er in elk gevecht juist, op den kop af, zóó en zooveel batterijen en regimenten optraden, en dat het tijdrekenkundig alzoo en alzoo verliep; maar om u in deze tafereelen en haar opeenvolging één qroot geheel voor oogen te stellen, waarvan de beschouwing een indruk bij u achterliet, die het zuiverst met de waarheid overeenkwam. Was nu deze dichter een deskundige, nauwkeurig met alle personen en feiten bekend, dan zou hij tevens zorg dragen, dat de enkele feiten en voorvallen zóó werden geteekend, dat de kenner er de juistheid tot in bijzonderheden van herkende. Maar als hij dan een ruitergevecht had geteekend, en men vroeg hem nu: „Op welk uur, door welke escadrons en met welke paarden is dit gevecht uitgestreden? " dan zou hij antwoorden: „Er is niet één, maar er zijn wel honderd ruitergevechten geleverd. Ik schreef geen kroniek, maar een epos. En daarom is het een beeld van al deze ruitergevechten saam, dat ik in mijn tableau weergaf".

Gunne men ons dit nu over te brengen op de samenstelling van het Boek der Openjbaringen. Ook dit Boek is één machtig fepos; alleen maar dat het ons zingt van een worsteling, die nog niet had plaatsgegrepen, maar nog te komen stond en eeuwen lang zou duren, tot ze in de laatste heftige uitbarsting tot een finale beslissing zou leiden. Daarom biedt ook dit episch-profetisch en daarom apocalyptisch Boek, ons een reeks episoden of tafereelen uit deze machtige, deze ontzettende worsteling. Het verplaatst ons beuffelings ïn het Paleis onzes Gods, waar het Boek met de zegelen ontsloten wordt, en beurtelings op aarde midden in de bange benarring van den strijd. Het stelt ons de woeling van den vijand voor oogen, in wat de Draak en het Beest en het Beeld en heel zijn aanhang machineerde. Het laat ons de verschrikkelijke uitwerking zien, die de openbaring van Gods toorn in haar onderscheidene momenten op aarde en in heel het zichtbare heelal uitwerkt. Het schildert ons de toestanden, die de kerke Gods onder deze worstelingen doorleeft. Het maakt ons getuige van het deel dat de gezaligden in den hemel in deze worsteling nemen. Het stelt ons tot onzen troost voor oogen met wat koninklijke majesteit de Christus, door zijn engelen omstuwd, in dezen strijd optrekt. Het schildert ons de verademing en vertroosting, die gedurig, reeds na gedeeltelijke

overwinning, Gods volk met zijn Koning smaakt, en de heerschappij die zij met hem uitoefenen. En eindelijk teekent het ons in machtige trekken, de eind-catastrophe, die in overweldigende majesteit al wat vooraf ging zal te boven gaan; tot eindelijk het hemelsch Jeruzalem neerdaalt en de belofte Gods voleind wordt.

Toch schildert het ons deze tafereelen niet bont dooreen, maar in een vaste orde en in een saamhang, die niet wilkeurig gekozen zijn, maar in het verloop en den aard van deze worsteling hun grond vinden. En ook het teekent ons die tafereelen niet bij wijze van vermoeden en op den gis af, maar met de juistheid van den kenner, die alles weet; zoodat van achteren eens heel de kerk zien zal, hoe elke trek in deze tafereelen volkomen juist en volledig was, (Maar als ge nu gaat vragen: »Wanneer is /precies dit en wanneer dat vervuld en wan-I neer zal dat komen V' en de cijfers op den tel gaat nemen, dan miskent ge op eenmaal den aard van deze Apocalypse en verwart ge haar met een vooruit opgemaakte kroniek,

En dat nu mogen we niet. Duidelijk zegt de apostel dat deze dingen terstond een aanvang nemen. Het zijn dingen y, die haastelijk moeten geschieden" (Openb. i: i). D. w, z. de machtige worsteling, die in deze profetische tafereelen geteekend wordt, zal niet eerst over honderden van jaren pas be. ttnne> ^, itmr vin? tf»r»tonH reeds in de eerst eeuw aan. Nog gaat die worsteling aldoor. * Misschien eerst eeuwen later zal die worsteling tot finale beslissing komen. Maar in al de perioden van deze reusachtige, eeuwen omvattende, worsteling, herhalen zich op telkens andere wijs en in telkens anderen vorm altoos weer dezelfde grondgedachten; met dien verstande, dat ze op niet één gebeurtenis uitsluitend zien, maar ons den grondtrek in al deze gelijksoortige, zich gedurig herhalende gebeurtenissen voor oogen stellen. En is dit zoo, dan mag uiteraard ook bij Openb. 20: i—6 niet aan één enkele gebeurtenis, juist in een bestek van duizend jaren, gedacht, maar is ons in dit tafereel met een symbolisch getal slechts aangeduid, hoe de bange worsteling gedurig afgebroken wordt door heerlijke perioden van overwinning, waarin Christus met zijn heiligen voor een tijdlang Satans macht gebroken en gebonden zal hebben, om hen nu reeds als bij voorsmaak die heerschappij te doen genieten, die straks wel weer verbroken wordt, maar die eens toch in volle heerlijkheid komt.

Naar deze wijze van uitlegging blijkt dus, dat Apoc. 20 : i—6 niet mag verstaan worden van een tijdvak dat juist tien eeuwen duren zou; dat er niet in geprofeteerd is een zekere gebeurtenis, die juist vlak aan de komst van Christus ten oordeel zou voorafgaan; en dat er ook bij dit visioen niet mag gedacht worden aan één enkel moment, waarin het letterlijk zoo zou toegaan als dit visioen het in beeld brengt. Er ligt in dit visioen dan alleen dit uitgesproken: i", dat tot de grondtype in deze worsteling tusschen Christus en den Antichrist ook dit behoort, dat er oasen in de woestijn zijn; dat soms de strijd wordt afgebroken dooroogenblikken van verademing; en dat reeds aan deze zijde van het graf de strijdende kerk op aarde soms oogenblikken van triomf kent. Ten 2". dat deze oogenblikken van triomf zulk een eeuwigen rijkdom in zich verbergen, dat ze niet anders dan door het volle cijfer van duizend symbolisch konden worden aangeduid. Ten 3". dat Augustinus en de kantteekenaren gelijk hadden, toen ze Apoc. XX ook duidden van de korte perioden van triomf, die de kerk te midden van haar worsteling reeds doorleefd heeft. Ten .4". dat toch deze profetie van triomf eenmaal een nog rijker vervulling verwacht, over wier karakter men eerst daarna zal kunnen oordeelen. En 5'. dat zich in deze profetie van triomf voor Christus' kerk inmengt eene machtsoefening van de triomfeerende kerk daarboven, die gezegd wordt in zulk een tijdperk van glorie met den Christus op aarde te heerschen.

Op deze wijs is uw geest voor altijd bevrijd van de afmattende foltering, om naar cijfers te gissen en jaartallen als een raadsel in uw geest te brengen. Ge zijt af van de ongeestelijke weetzucht, die thuis hoort bij de waarzeggers en droomuitleggers, en uw godvruchtigen zin van de practijk der godzaligheid afleidt naar allerlei onzekere gissingen. Ge neemt dan elk visioen op zich zelf als een vertroostend vergezicht, dat uw Heiland u ontsloot, en in dit vergezicht spitst ge uw blik niet op de symbolische figuur, maar op de geestelijke grondgedachte, die er in spreekt. Op die wijs wordt dan het Boek der Openbaringen weer een schrift vol vertroosting voorden gewonen Bijbellezer. Het ontsluit zijn rijken inhoud weer voor de Bediening des Woords. Het wordt u weer een gave der genade van den Trooster uwer ziele. En als ge, na in de Openbaringen gelezen te hebben, terugkeert tot wat de heilige apostel Paulus u op het hart drukt, vindt ge u niet meer bestraft door zijn ernstig vermaan, om „de dwaze vragen te wederstaan" en u „niet te begeven tot de fabelen en oneindelijke geslachtsrekeningen, welke, meer twistvragen voortbrengen, dan stichting Gods, die in het geloof is" (i Tim. i : 4).

Laat onze broederen, die dusver den door ons afgekeurden weg bewandelden, toch op hun hoede zijn. Een geleerd en overmoedig Duitsch opperrabbijn schreef onlangs aan iemand, die roemde op de bekeering van enkele Joden zijner parochie, dit:

„Deze bekrompen en kortzichtige Christenen geven zich moeite, ons hier en daar een ziel te ontrukken, en verheugen zich koninklijk, wanneer zij het gedaan hebben. Zij bemerken echter niet, dat wij ook Zendingswerk doen, en beter, geschikter en rijker in de gevolgen zijn dan zij, en dat wij op hun eigen gebied het sene terrein voor en het andere na veroveren. Nog korten tijd, en al wat waarlijk beschaafd is onder de Christenen, heeft Christus niet meer noodig, en kan evengoed als wij zonder Christus klaar komen. De tijd nadert dat de grooté ineerderheid der ChrinfeHfn

tot ons Godshe^riPy ons Monotheïsme, zal teruggekeerd zijn. De toekomst behoort ons. Wij bekeer en in massa en ongemerkt ^ Ligt in wat deze opperrabbijn schreef niet een ontzettende waarheid? Óns gelukt het soms enkele Joden tot onze kerk over te brengen, maar wie telt de duizenden en tienduizenden Christenenj die in alle deelen der wereld door den invloed van den Joodschen geest in de liberalistische dagbladpers, naar een leven zonder den Messias worden teruggeleid? En ook vergeet de vermaning niet, die onlangs uit Hamburg tot ons kwam en ons toeriep: „Zie toch toe, dat ge bij uw ijver om den Jood te kerstenen, niet zelven als Christen door den Jood verjoodscht wordt". Hoever Baumgarten hierin reeds verliep, bleek uit ons artikel over de Profetie. Doch niet hij alleen is de schuldige. Reeds nu is in tamelijk breeden kring het onderscheid en de tegenstelling tusschen den Dienst der Schaduwen en den Dienst der Vervulling in verwarring gebracht. En wat de Joden zelf betreft, o, we zouden aan al onze vrienden, die voor hun bekeering ijveren, wel willen toeroepen: „Spreekt toch niet meer van een zending oader Israël. Die is ondenkbaar. Een Jood is niet van Israël alvorens hij bekeerd is.

En zoodra hij Israël wierd is zending voor hem niet meer noodig". Ga uw zending onder de Joden uit. En wilt gij dit met uitzicht op zegen doen, begin dan niet met den vleeschelijken trots van den Jood te streelen. Ook voor hem toch geldt de regel, dat , ^alleen de nederige genade voor genade ontvangt". En terwijl ge al uw kracht inspant om een enkelen Jood te gewinnen, vergeet, vergeet de duizenden en tienduizenden niet, die onder uw gedoopte volkeren in het Jodendom terugvielen door af te gaan van hun Heere.

Over wat de Catechismus ons ten slotte nog voorspiegelt over de heerlijkheid die komt, als eens alle verkorenen „een volkomen zaligheid bezitten zullen, die geen oog gezien noch geen oor gehoord heeft noch in eenig raenschenhart is opgeklommen, " kunnen noch mogen we uitweiden.

Alle poging om den hemel en zijn heerlijkheid ons zóó voor oogen te stellen, dat we ons van die heerlijkheid een denkbeeld zouden kunnen vormen, is vooruit geoordeeld, doordien het „een zaligheid zijn zal, die in geens menschen hart is opgeklommen." Al wat de Schrift dan ook doet, is ons in rijke beelden van een bruiloft, van een hemelsch gastmaal, of van een stad met paarlen poorten een beeld voor oogen tooveren van onuitsprekelijke majesteit en heerlijkheid, maar zonder dat wij deswege eenig recht hebben, uit de enkele trekken van dit beeld tot den toestand gelijk die in werkelijkheid zijn zal te besluiten.

De Mahomedaan, die ja, is er op uit, om door zulk een tastbare beschrijving van de heerlijkheid des hemels de verkorenen te lokken tot een overgave van hun ziel aan Allah. Maar zoo doet de Christen niet.

Wel is dit een tijdlang onder de ziekelijke sentimenteele prediking gewoonte geweest, en wel poogt het Spiritisme ons ook thans weer denzelfden weg op te leiden, maar althans een Gereformeerd Christen blijft aan het begin van dien weg staan, en hij weigert dien af te loopen. Immers voor hem wordt de machtige aantrekkingskracht die van den hemel uitgaat, niet uitgeoefend door de weelde die hem beidt, noch door de engelen die hem omringen zullen, * noch zelfs door de ontslapenen die hij weer zal zien, maar door God en zijn Christus. Om dien en dien alleen is het hem te doen. Zonder dien zou de hemel hem een hel zijn, en alle glorie hem koud laten. Reeds op aarde heeft hij geleerd het Eeuwige Wezen als zijn hoogste goed en zijn eenig deel te bezitten, en hoe zou hij dan > op aarde buiten Hem niets bezitten", maar voor de eeuwigheid een vreugde buiten zijn God kennen ?

Slechts zooveel belijdt hij en dit is hem genoeg, dat de hemel een Vaderhuis is, d. w. z, een huis, waar hij den Vader bezitten zal; een Vaderhuis met vele woningen, waarin de verlatenheid die hem op aarde drukte, zijn hart niet meer beklemmen zal; en eindelijk een Vaderhuis, waar al Gods kinderen saam zijn, en waar het hem aan niets zal ontbreken.

Wat wil hij meer?

Als hij zijn God maar heeft en door geen ziekte noch lijden ooit meer gekweld wordt, ja, als hij weet dat er daarboven loon zijn zal, ook voor wat hij op aarde om Jezus' wil gestreden en geleden heeft, wat vraag der nieuwsgierigheid zou er in zijn hart dan nog oprijzen?

Dit immers is en blijft hem hoofdzaak: „De troon Gods en van het Lam zullen daarin zijn, en zijne dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen zijn aangezicht zien, en zijn naam zal op hunne voorhoofden zijn. En aldaar zal geen nacht wezen, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van noode hebben, want' de Heere God verlicht hen, en zij zullen als koningen heerschen in alle eeuwigheid. Amen, ja, Amen!".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Over het graf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1889

De Heraut | 4 Pagina's