Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

(3.) De laatste tien stellingen, door Dr.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

(3.) De laatste tien stellingen, door Dr.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Ronkel opgezet, zijn van veel ondergeschikter belang dan de voorafgaande.

Zelfs mist men weinig, zoo men stelling 16—20 geheel overslaat, en uitsluitend let op stelling 21—26, waarin Dr. Van Ronkels vernuft zijn spel drijft met de kerk als moeder.

Immers de reeks 16—20 strekt alleen om de ï Christelijke Gereformeerde kerk" te brandmerken en de „Nederduitsch Hervormde kerk" te lauweren. Daartoe doet dan het denkbeeld van crystallisatie dienst, dat als ontleend aan het anorganisch leven, hier zeer vreemd inschuift in stellingen, die voor de kerk van Christus niet anders dan organische levensuitingen toelieten. Nu snijdt toch zeker, ook Dr. Van Ronkel de Christelijke Gereformeerden niet van de kerk van Christus af. Maar eilieve, waar blijft dan uw hoog opgeven van het organisch levensverband? En had Dr. Van Ronkel den droeven moed, om te zeggen: Ze zijn afgesneden, dan springt het terstond in het oog, dat een afgesneden twijg zich niet crystaïliseert, maar verdort en vermolmt.

Maar, gelijk gezegd, over deze ter zake niet doende stellingen glijden we heen. Om toch het verschil tusschen kerk en genootschap vast te stellen, zijn ze volstrekt onvoldoende. En de zelfverheerlijking van het Synodaal Genootschap bij monde van dezen Doctor Theologiae schrijven we op rekening van die bekende mildheid in vriendelijken lof, waarin Dr. Van Ronkel "als zijn hart zich ontsluit, vaak zoo overgul is.

Bepalen we ons daarom in dit laatste gedeelte van onze critisk uitsluitend tot de zes stellingen, waarmee Dr. Van Ronkel zijn reeks besluit, en waarin hij speelt met het begrip van moederkerk.

ZQ luiden aldus:

XXI. De Kerk is er vóór de Gemeenten.

XXI. De Kerk is er vóór de Gemeenten. XXII. De Gemeenten bestaan slechts door en om de Kerk.

XXIII. De Kerk, die geboren wordt uit de samenvoeging of aaneensluiting der Gemeenten, is als eene moeder, die geboren wordt uit hare dochters. Dat ongerijmd is.

XXIV. De Kerk is als eene moeder, die herboren wordt in haar dochters.

XXV. De dochters staan met de moeder in organisch verband; daarvan is heur recht van bestaan afhankelijk; omdat zij ook aan haar mede het ontstaan danken.

XXVI. Oorsprong, stand en bestand hangen op het innigst samen, al zijn de beide laatste ook menigmalen van andere, uitwendige oorzaken afhankelijk.

Het spelend vernuft herkent men hier aan het „ontstaan, staan en bestaan"; aan dat herboren worden van de moeder in de dochters; en ook aan dat exabsurdoaxgumenteeren in stellingen uit een verward gegrepen beeld.

Reeds op zichzelf mag in stellini; en, die strekken om de juiste lijn van onderscheiding voor de bepaling van een begrip te vinden, het argumenteeren uit een beeld nooit toegelaten. Wie zulks doet, versterkt zijn stellingen voor de oppervlakkigen, maar verzwakt ze ongemeen in het oog van wie in stellingen thuis is. Bij wijze van vergelijking kan zulk gebruik van beelden gedoogd, gelijk in stelling 12 de verwijzing naar de plant en het dier; maar nooit mag er, gelijk in stelling 23, een conclusie uit getrokken.

Maar Dr. Van Ronkel maakt het nog erger. Niet alleen toch, dat hij de onverschoonlijke fout begaat, om in stellingen uit een beeldspraak te argumenteeren; maar wat de zaak nog bedenkelijker maakt, hij leidt het beeld waaruit hij argumenteert op verwarde wijze in.

Gelijk men toch weet, wordt het beeld van de moeder op de kerk in tweeërlei manier toegepast. Vooreerst wanneer men, gelijk Calvijn in navolging der oude kerkvaders deed, de kerk de moeder der „geloovigen" noemt, gelijk God hun Vader is, overmits ze uit de ingewanden der kerk geboren worden ten eeuwigen leven. Maar ook ten tweede, wanneer men, gelijk de Roomsche canonici deden, de zichtbare kerken in de groote steden de moederkerken noemde van de kerken op de omliggende dorpen, omdat de stichting dezer kerken van deze groote kerken was uitgegaan. De naam van Metropolitaan-kerk drukt dit nóg uit. Immers dit beduidt niets anders dan een kerk, die de moeder is van andere kleinere kerken,

Aan dit tweeërlei gebruik van het woord moeder in verband met het begrip kerk is men gewend. Wat doet nu echter Dr. Van Ronkel? Zonder eenige waarschuwing voert hij plotseling een spiksplinternieuw gebruik van dit beeld in, en gaat nu onder de kerk als ; «ö^(^^r verstaan, een landskerk, die de moeder is van de plaatselijke kerken in dit land.

Dit nu moet verwarring te weeg brengen, waar het de roeping van alle stellingen juist is, om helderheid in de voorstelling te brengen. Het kan toch niet anders, of tien van de twaalf lezers, als ze de kerk als moeder hooren voorstellen, roepen aanstonds voor hun geest het eeuwenoud gebruik, dat steeds van deze beeldspraak, hetzij dogmatisch als moeder der geloovigen, hetzij canonisch als moederkerk der omliggende kerken gemaakt is. En onderwijl nu de geest nog in de overdenking van deze bekende beeldspraak gewikkeld is, schuift nu Dr. Van Ronkel ongemerkt een derde gebruik van deze beeldspraak in zijn stellingen, die den lezer tot conclusiën leidt, over wier juistheid alle oordeel hem ontgaat.

De uitkomst toont dan ook, dat stellingen, wier formeeleinkleeding derwijs tegen den eisch van goede stellingen zondigt, voor juiste begripsbepaling slechts verschrompelde vrucht leveren.

Stelling 21 zegt: De kerk is er vóór de gemeenten; maar eer ik hierover oord eel en kan, dien ik toch te weten, wat onder „kerk" te verstaan zij. Bedoelt Dr. Van Ronkel: „Het mystieke lichaam van Christus op aarde", natuurlijk dan stemt ieder zijn stelling toe. Immers dat mystieke Lichaam van Christus openbaart zich in de geloovigen, en geen gemeente of plaa.tséliike kerk kan geïnstitueerd tenzij er geloovigen tot geloofsbewustzijn en belijdenis zijn gekomen. Bedoelde Dr. Van Ronkel daarentegen een landskcrk of volkskerk in haar geïnstitueerden vorm, dan zou er natuurlijk van heel deze stelling geen woord waar zijn, want in elk land komen er eerst geloovigen, daarna komt in eenige stad of eenig dorp de eerste kerk, en eerst als er kerken in meerdere steden of dorpen kwamen, kan er uitwendig van het formeeren van een landskerk als instituut sprake zijn. Hetzelfde geldt van stelling 22, Zeer zeker vinden de plaatselijke kerken den grond van haar bestaan alleen in de kerk van Christus, zoo ge hieronder dan ook het Lichaam des Heeren verstaat.

Maar ook van deze stelling is weer geen woord waar, zoo ge onder kerk begrijpt: het instituut der landskerk. Immers we wezen er reeds vroeger op. In Galatië bestonden tal van kerken in Paulus' dagen, zonder dat Paulus nog van een landskerk afweet. Hij schrijft nog aan de kerken van Galatië. En het onding van een geïnstitueerde landskerk is eerst later bij afdeling van de eenvoudigheid des Evangelies ontstaan.

En wat nu in de volgende stellingen het moederbeeld betreft, zoo-leert de historie: i". dat in elk land eerst zendelingen zijn gekomen, die begonnen zijn met in eenig dorp of in eenige stad bekeerlingen te winnen en te doopen en te dier plaatse een kerk te planten; 2". dat zoodra deze planting zich ook elders herhaald had, tusschen deze vele kerken een verband gelegd is; 3". dat men in meer dan één land van deze vele kerken door afwijking van het Evangelisch spoor één landskerk of provinciale of diocesale kerk heeft gemaakt; en 4*'. dat daarna door deze diocesale, provinciale of landskerk in dorpen of steden, die nog braak lagen, kerken geplant zijn.

Hieruit volgt dat het moederbeeld hier ontoepasselijk is, tenzij in tweeërlei opzicht.

ontoepasselijk is, tenzij in tweeërlei opzicht. Men kan zeggen dat de eerste hier geplante kerken dochterkerken waren van de kerken op de Britsche eilanden en van de kerk van Rome, omdat door deze kerken zendelingen herwaarts waren gezonden. En men kan ook zeggen, dat de valschelijk geformeerde diocesale of provinciale of landskerk de moeder was van die kerken die daarna door haar in nog braak liggende steden of dorpen geplant zijn. Maar men kan niet zeggen wat Dr. Van Ronkel beweert, dat hier eerst de landskerk was, en dat alle kerken in onze steden en dorpen van deze landskerk de dochters zijn.

Spaak loopt de geachte schrijver dezer stellingen dan ook met zijn 24e stelling, - Een moeder wordt in haar dochters herboren, omdat zij zelve straks wegsterft en haar dochters haar plaats innemen en op haar beurt moeder worden. Maar dit gaat, zelfs in Dr. Van Ronkels gedachtenlijn, bij de kerk niet door. Immers zijn „kerk" gaat niet weg, en zijn „dochters" worden nooit moeder. Juist in datgene wat de moeder tot »«£'^d? ^/'maakt vindt dit herboren worden in haar dochters niet plaats, In stelling 25 komt weer de verkeerde voorstelling van het organisch leven aan het licht. Het recht van bestaan voor een dochter zegt Dr. Van Ronkel iS afhankelijk van haar staan in organisch verband met de moeder. Feitelijk mist dus elke dochter, volgens Dr. Van Ronkel, het recht van best: iah zoodra zij geboren is.

recht van best: iah zoodra zij geboren is. Dan toch wordt de streng die moeder en dochter organisch verbond, doorgesneden.

En zegt Dr. Van Ronkel, dat hij niet het physiek, maar moreel organisch verband bedoelde in het huisgezin, dan raakt hij toch in moeite bij het huwelijk. Dan toch moet ook de dochter haar moeder verlaten en haar man aankleven. En houdt hij aan, en beweert hij, dat er toch ook dan nog een organisch-moreel verband doorgaat, dan zijn we dit hartelijk met hem eens, mits hij dan maar zijn eigen physieke voorstelling van het organisme verlaat, en de onze, die de bewuste werkzaamheid van den mensch opneemt, toelaat.

En hierop bestaat hoop.

Immers in zijn 26^ stelling toont Dr.

Van Ronkel zelf toch ten slotte de zwakheid van het opgezette kaartenhuisje gevoeld te hebben, en wijst hijzelf op andere, uitwendige oorsaken.

Welnu, een grondig onderzoek naar die andere, uitwendige oorzaken zij den schranderen dialecticus zeer aanbevolen.

Dan komt hij vanzelf waar hij zijn moet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1889

De Heraut | 4 Pagina's

(3.) De laatste tien stellingen, door Dr.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1889

De Heraut | 4 Pagina's