Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de verdienstelijkheid der goede Werken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de verdienstelijkheid der goede Werken.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONOAGSAFDEEHJÏCi XXIV.

II.

Want het is God, die in u werkt beide het willen en het werken, naar zijn welbehagen. Filipp 2:13.

Beide klippen, zoo die van het Semi-Pelagianisme als van het Antinomianismè, ontzeilt de belijdenis van den Calvinist door de Verbondsleer. Wat toch is de diepste gedachte, die aan het Werkverbond ten grondslag ligt.' Deze immers, dat het recht op loon den mensch, zoo hij Gods wet volbrengt, niet toekomt krachtens een ordinantie, waaraan God zelf onderworpen zou zijn, maar ingevolge een Verbondsbepaling, die God de Heere eigener beweging heeft vastgesteld.

Trek ik de lijn van onze zedelijke verantwoordelijkheid, en dus ook van de verdienste en van het loon, ten einde toe door, dan blijft de mensch tea einde toe als eischer tegen God overstaan. Hij, mensch, heeft dan de wet volbracht; hierdoor is zóó en zooveel verdienste ontstaan; en die verdienste heeft recht op zóó en zooveel loon. Zoolang God de Heere den mensch dit loon nog niet naar zijn verdienste heeft uitbetaald, blijft God dus, het zij met allen eerbied gesproken, 's menschen schuldenaar. Aldoor blijven God en mensch tot den einde toe dualistisch tegenover elkander staan. Eerst heeft God van den mensch te eischen; maar als de mensch aan dien eisch voldaan heeft, komt de beurt aan den mensch om van zijn God te eischen. En als nu de mensch de wst volbracht heeft, en God heeft dezen mensch zijn loon uitbetaald, dan is het contract afgeloopen . en is alle vordering uit.

Een koude, stuitende voorstelling; maar die ge u toch even getroosten moet, om tot de kern der zaak door te dringen; want zoo ge niet met woorden speelt, maar aan de woorden hun volle beteekenis laat, ligt dit stuitende metterdaad in deze opvatting van de zedelijke verantwoordelijkheid in. Het „zedelijk goed" wordt dan een wettig betaalmiddel, waarmee gij esn uitivendig gotd koopt. Ge maakt er uzelven door tot een verfijnd Epicureër. Want wel zijt ge braaf en vroom, maar uw braafheid en vrome zin is u slechts middel, om er een staat van uitwendige heerlijkheid mee te verwerven. Zoo verlaagt deze geheele voorstelling u lot een persoon, die de deugd misbruikt om er genot door te verwerven. En is er dan eenmaal zooveel deugd of goed werk bij u in voorraad, dat ge er een overvloed van geluk mee kunt koopen, dan vervalt ook alle prikkel voor u, om het goede te doen. Waartoe toch zoudt ge nog meer kapitaal aan deugd opleggen? Gelukkiger dan volkomen gelukkig kunt ge toch immers niet zijn? En al stelt ge een oogenblik met Rome, dat deze overtollige goede werken (een voor u zelf onbruikbaar kapitaal) dan aan uv/ geestelijk armer broederen ten goede komen, dan hebt ge, het is zoo, voor een tijdlang nog een plaatsing voor dit deugdenkapitaal gevonden, maar toch helpt u dit slechts voor een tijd. Eens toch zijn allen zalig, die zalig worden zullen, en als aller nood dan vervuld is, valt voor u elke gelegenheid, om uw deugd in geluk om te zetten weg, en is er geen oorzaak meer om goed te doen. Denk nu intusschen niet, dat de Roomsche schrijvers dit stuitende standpunt ten einde toe blijven innemen. Integendeel, ook in hun geschriften vindt ge zeer schoone lofprijzingen van het goed als in zichzelf beminlijk, als met God zelf één zijnde; en in dsn volzaligen gelukstaat hiernamaals houden ook zij u als hoogste geluk voor, het van alle zonde en onreinheid ontslagen en ontdaan zijn, om eeniglijk te leven in smettelooze zuiverheden. Dit ontneemt echter niets aan de klem van wat gezegd is. Al is het toch, dat de beste en vroomste Roomsche scribenten naderhand de mystiek door de achterdeur inlaten, om het machinale, uitwendige en eudaemon'sche uit hun zedeleer weg te nemen, hiermee is hua Semi-Pelagiaansche leer van de goede werken, als verdienend middel om bij God loon te verwerven, nog geenszins goedgepraat. Er is toch nergens een punt, waar zij dit Semi-Pelagianisme, na het eenmaal aanvaard te hebben, op wettige wijze kunnen kwijt raksn, en, tot in de eeuwigheid doorgetrokken, loopt het, gelijk we zagen, metterdaad op prijsgeving van alle deugd en alle zedelijk goed uit. De deugd is dan middel ter doelsbereiking, en verliest, zoodra dit doel bereikt is, haar waardij.

Ja, er is meer, want immers dit Semi-Pelagianisme stelt een macht boven God en vernietigt alaoo Gods souvereine onafhankelijkheid. Is het toch waar, dat God gehouden en verplicht is, otn mij voor volbrachte deugd loon te schenken, en vloe't deze verplichting niet uit een vrijwillig door God aangegaan verbond voort, dan moet deze verplichting van elders aan God zijn opgelegd. Want wat men gemeenlijk hierop antwoordt, dat deze noodzakelijkheid uit Gods eigen Wezen geboren wordt, houdt geen steek. Immers uit Gods eigen Wezen kan wel een noodwendigheid voor God, maar nooit een recht voor u voortvloeien. Zal er voor u een recht bestaan, om voor volbrachte deugd, loon van God te eischen, en verklaart ge dit niet uit het Werkverbond, dan moet er wel een macht buiten God door u gedacht worden, die u recht op dezen eisch tegenover God heeit toegekend. Zoo komt men er dan toe, om, evenals de heidenen, zekere noodwendigheid van zedelijke orde boven het Eeuwige Wezen te denken, waaraan én God én gij saam onderworpen zijt.

En wat nog het ergste is, op dit Semi-Pelagiaansche standpunt is op een zondaar, en zelfs op den Sitan, eigenlijk niets aan te merken. Het is zoo, ze hadden loon kunnen verwerven, maar stond het niet aan hen, of ze dit wilden of niet? Zijn zij nu eenmaal niet op eeuwige gelukzaligheid gesteld, dan moeten zij dit immers zelt weten. Zij plegen dan geen deugd, en God is hun dus ook geen loon schuldig, maar hierin waren zij vrij. Indien ze dit zelven eenmaal zoo verkozen, is hier niets op aan te merken, en kan hun geen enkel verw!< t v/orden gedaan.

Want wel komt de theuiie van de straf hier onverklaarbaar tusschenbeide, maar ook daarmee komt ge tot hetzelfde resultaat. Eigenlijk, dit springt in het oog, is er voor straf op dit Semi-Pelagiaansche standpunt geen plaats. Voor elk goed.werk zóó en zooveel loon wegens zóó en zooveel verdienste; maar dan moet ik ook vrij zijn, om het te doen of niet te doen, en komt geen straf te pas. De Overheid straft moord, maar beloont u niet, zoo ge niet moordt, of zelfs de hongerigen die sterven voedt. Straf komt eigenlijk slechts tepas, waar ge gehouden zijt tot plichtsbetrachting, zonder eenig uitzicht op het loon. Voor gedaan werk krijgt de arbeider loon, maar hij is dan ook niet strafbaar zoo hij het niet werkt. Door te erkennen dat God rechtvaardiglijk elke overtreding straft, is dus eigenlijk de geheele theorie van het „goede werk, dat loon verdient", reeds omvergeworpen. Straf onderstelt dat ge doen moet wat u is opgelegd, ook ajs; ezien van etke belooning. En komt er in zulk een geval van belooning sprake, zooais ook de Overheid soms aan zeer uitnemende burgers een bewijs van gunste biedt, dan wordt die eere belooning verleend, niet om verdienste te betalen, maar ter aanmoediging en als blijk van waardeering. Maar, dit nu daargelaten, als metterdaad de straf een afweging van schuld is, welnu dan moet de zondaar en de Satan het ook zelf maar weten, of zij tegen deze straf al dan niet opzien, en iadien de fierheid en overmoed, om tegen God in verzet te komen, hun die straf wel waard is, welnu, dan ondergaan ze die straf en is hun voorts niets te verwijten. Het ondergaan van die straf bewijst dan nog niet, dat ze slecht zijn. Evenmin als b. v, het beklimmen van den brandstapel door een martelaar uitmaakt dat hij slecht is geweest; eer integendeel blijk kan zijn van veel uitnemendheid.

Zoo ziet men, hoe metterdaad, van welken kant men het ook beziet, door dit Semi-Pelagianisme de wortel van alle echte godzaligheid wordt doorgesneden, 's Menschen believen treedt er door op den voorgrond. Hij zelf moet weten wat hij wil of niet wil. En slechts dit ééne blijkt, dat hij door zich te conformeeren naar het gebod een gelukstaat tegengaat, en door het niet te volbrengen straf beloopt; maar wat van deze twee wezenlijk te verkiezen is, staat ter beslissing aan hem zelf. Zoo zijn de fundamenten losgewoeld. Er is geen zedelijke vastigheid

Daarom nu legden onze vaderen zulk een nadruk op de Verbondsg& 6a.züX.Q, die ons in de Heilige Schrift telkens en telkens geopenbaard wordt. Hierdoor toch wordt dt geheele loontheorie slechts een ingeschoven genadedaad en is ze niet meer de grondslag van heel onze zedeleer. Nu toch komt de zaak zoo te staan, dat de mensch als een schepsel in Gods hand is en tegeaover God als zijn aimachtigen Schepper geen enkel recht kan doen gelden; ja, dat hij omgekeerd tot de meest volstrekte gehoorzaam­ heid aan zijn God gehouden is, ook al beliefde het God hem eeuwiglijk van alle hooger geluk te versteken. De vraag, of er in God zeii geea drang van zijn We? en is, waardoor Hij onmogelijk, wat waarachtig goed is, in eeuwigen jammer kan laten, ligt geheel hierbuiten. Dit toch raakt eene verplichting van God jegens zichzelven, en niet zijn gehoudenheid tegenover u. Watu aangaat is Hij volstrekt vrij en vrijmachtig, en zoolang Hij u geen recht tegenover zichzelven geeft, kunt gij nooit of nimmer eenig recht tegenover Hem doen gelden. Hierdoor verwerft ge dus reeds hetgroote voordeel, dat de verplichting om Gods wet te volbrengen, absoluut voor u vaststaat, ook zonder dat er nog van eenig loon of straf sprake is. Gods wet niet te volbrengen, is in u altoos slecht, en in u altoos onrecht, omdat God als uw Schepper, afgezien van alle verdere gevolgen voor u, recht op uw volkomen liefde en volstrekte gehoorzaamheid heeft. Al wat ge hierin te kort schiet, is dus op zich zelf rechtskrenking; uw God onthouden wat Hem toekomt; en in zedelijken zin u zelf verlagen. Het maakt u, ook afgezien van alle straf, in hoogeren zin eerloos.

Doch nu komt het Werkverband tusschenbeide. Maar hoe.' Als een verbond of contract tusschen twee vrije personen of onafhankelijke machten.' In het minste niet. Diezelfde Adam, aan wien God zijn Werkverbond gaf, was ook zonder dit verbond toch in volstrekten zin gehouden, om Gods Wet te volbrengen en te volbrengen uit liefde. Er ontstaat dus door het Verbond geen enkele verplichting, die niet reeds aanwezig was; maar al wat er geschiedt, is dat er aan de bestaande verplichting zekere voorwaarde-vioxdx verbonden. Waar de volstrekte verplichting allicht niet sterk genoeg zou geprikkeld hebben, voegt God de Heere er in zijn Werkverbond een nieuwen prikkel aan toe. En nu komt de aanbieding aan den mensch van het loon, maar van een loon dat in niets anders bestaan zal dan in een eeuwige zalige gemeenschap met zijn God. Geen loon dus dat als uitwendig voordeel van zijn God aftrekt, maar hem juist op de genieting van zijn God richt. Het is dan ook geen gesloten, maar een aangeboden Verbond. Geen overeenkomst, waarover beiderzijds onderhandeld is, maar een declaratie van Gods zijde, waaruit alsnu voor den mensch een recht ontstaat.

Edoch zulk een recht, dat daarom in niets aan Gods Souvereiniteit te kort doet, omdat God geheel vrijwillig dit recht toekent; onverkort zijn goddelijk recht handhaaft; om ook afgezien van alle loon, van ons zuivere wetsbetrachting te eischen, en in zijn Raad het middel gereed heeft, om, als dit verbond geen doel trefr, de zijnen toch ter zaligheid te geleiden.

Nu is dit Werkverbond nooit, gelijk sommigen het voorstellen, afgeschaft. Het Veibond dat oud, verouderd en nabij der verdwijning is, zooais de brief aan de Hebreefin zegt, was niet het Werkverbond, maar het Genadeverbond in zijn bedeeling der schaduwen. Dat viel weg toen het Genadeverbond in de bedeeling der ver­ vulling overging. Maar het Werkverbond staat nóg eeuwiglijk. Slechts dit is ten aanzien van het Werkverbond geschied: Terwijl de mensch zich inbeeldde dat er maar één wijs en manier was, ' * om het Werkverbond na te komen, en wel daardoor dat hij het zelf in eigen persoon volbracht, had God een heel andere manier besteld, en wel organisch door den Middelaar. Dit wierd niet pas zoo in Christus, maar het was reeds zoo in ons Hoofd Adam. Daarom heet het niet een Contract, als tusschen twee personen, maareen Verbond, als tusschen twee Vorsten t. w. tusschen God, den Heere des hemels en der aarde, en Adam, den Vorst van het menschelijk geslacht. Het was dus niet bedoeld als een verbond tusschen God en u persoonlijk, maar tusschen God en heel uw geslacht onder zijn wettig Hoofd. Adams val was daarom verbreking van het verbond voor heel uw geslacht en in dat geslacht ook voor u. Maar dan ook was het mogelijk, dat dit uw geslacht een ander Hoofd kreeg, dat dit nieuwe Hoofd dat verbond wel nakwam, en dat het in dit nieuwe Hoofd volbracht wierd ook voor u en voor een iegelijk, die met dit nieuwe Hoofd in organisch levensverband kwam te staan.

Welnu, dit nieuwe Hoofd is in Christus aan ons geslacht gegeven. Dit nieuwe Hoofd heeft de wet volbracht en alle condition, die God voor het Werkverbond gesteld had, vervuld, en dientengevolge is ook het loon hem wettig toegekomen. Het eeuwige leven is verworven, en een iegelijk, die organisch met dit nieuwe Verbondshoofd in betrekking komt te staan, heeft op dat eeuwige leven recht. Recht, niet alsof eenig schepsel ooit een eigen recht tegenover God kon doen gelden, maar omdat God de Heere bij de declaratie van dit Werkverbond hem dit recht had toegekend. Het Genadeverbond toch staat niet tegen het Werkverbond over, maar is een redmiddel door God besteld, om het Werkverbond, dat onzerzijds gebroken lag, zijnerzijds toch te handhaven en waar te maken.

Daarom is het zoo noodzakelijk om niet alleen op de lijdelijke, maar ook op de daadwerkelijke gehoorzaamheid van den Middelaar nadruk te leggen. Hij toch heeft niet alleen onze schuld gedragen en onze straf geboet, maar ook de wet Gods voor ons en in onze plaats volbracht; niet om als persoon met ons persoonlijk de rollen om te wisselen; maar om als Vorst en Hoofd van ons geslacht in den wortel van onzer aller leven te volbrengen, wat alleen in dien wortel kon worden volbracht.

Doch daarmee is dan ook de zaak der verdienste en van het loon, evenals de zaak van schuld en straf uit, voorzoover deze uit het Werkverbond voortvloeiden. Er kan nu krachtens het Werkverbond geen schuld meer bestaan, want Christus nam ze op sich. Er kan geen straf meet geleden, want Christus heeft ze geboet. Maar dan ook kan er geen werk meer krachtens het Werkverbond verricht, want , ^het is volbracht". Er kan geen verdienste meer aan Christus' verdienste toegevoegd, want zijn verdienste is I volkomen. En dus kan er ook geen loon meer

naar recht geëischt, want hem is het volkomen loon voor hem en de zijnen toegekend.

En het eenige wat nu overblijft is, dat er waarborg geboden worde, dat Christus zoo machtig op de zijnen inwerke, dat zij metterdaad krachtens den organischen levensband waarin ze met hem staan, zijner heiligheid en zijner zaligheid deelachtig worden.

Zoo was het in omgekeerden zin bij Adam.

Tusschen dit ons eerste Hoofd en ons bestond deze dwingende samenhang, dat Adam door staande te blijven ons allen zou hebben opgehouden, en dus ook door te vallen ons allen in zijn val meesleepte en ons allen zijner ^«heiligheid en rampzaligheid deelachtig maakte. En daarop nu komt ook de mystieke unie tusschen Christus, ons nieuwe Hoofd, en de zijnen te rusten. Een mystieke unie waardoor we één plante met hem worden, en krachtens deze saamhoorigheid zoowel naar zijn beeld veranderd worden, als deel erlangen in zijn eeuwige gelukzaligheid. Hoe dit toegaat, is elders bij het geloof en de rechtvaardigmaking verklaard, en komt later nog ter sprake. Hier mogen we ons van de hoofdzaak niet laten afleiden, en die hoofdzaak is: i". dat God zijn Werkverbond niet had behoeven te geven, omdat we ook zonder dat als schepselen verplicht en gehouden waren Hem eeuwiglijk te dienen, lief te hebben en te gehoorzamen ; 2". dat Hij zijn Werkverbond gegeven heeft als goddelijke declaratie om ons Ie prikkelen en wel zóó gegeven, dat ons Hoofd over ons wel of wee zou beschikken, en wijkrachtensonzen organischen saamhang met ons Hoofd in het wel of wee van ons Hoofd zouden daelen; 3". dat ons eerste Hoofd Adam dit Verbond geschonden heeft, en daardoor ons in zijn onheiligheid en rampzaligheid had meegesleept; 4''. dat daarop God de Heere ons een nieuw Hoofd in Christus schonk, welk Hoofd al onze schuld gedragen, al onze straf geboet, al ons werk gewerkt, al onze verdienste verdiend en al ons loon verworven heeft; S". dat wij, die met dit nieuwe Hoofd in organisch verband staan, alzoo door Hem bewerkt worden, dat we nu zijner heiligheid en gelukzaligheid deelachtig worden; en 6". dat er voor ons derhalve noch van schuld noch van straf, en zoo ook evenmin van verdienste als van loon sprake kan zijn.

Vloeit hieruit nu voort, dat er voor ons geen verplichting meer bestaat.' Hoe kunt ge het vragen! Want immers die verplichting zou voor ons mei meer bestaan, zoo onze verplichting Jegens God eerst door het Werkverbond ontstaan ware. Maar nu dit niet zoo is, nu onze gehoudenheid om God te dienen, lief te hebben en te gehoorzamen reeds vóór het Werkverbond, krachtens ons creatuurlijk bestaan tegenover den Schepper, bestond en eeuwiglijk bl^ft voortduren, nu volgt hieruit rechtstreeks, dat nooit of nimmer eenige macht in hemel of op aarde ons ontslaan kan van onze verplichting om Gode te leven. Slechts dit is het verschil, dat terwijl dit Gode leven, eertijds, hoe vaak ook beproefd, ons ondoenlijk bleek, het ons nu in toenemende mate door onzen Middelaar mogelijk wordt gemaakt. Dat dit nog slechts ten deele het geval is, is booze nawerking van ons zondig verleden, en eerst als we van deze zondige wereld geheel zullen afgescheiden zijn, zal dit „Gode leven" ons volkomen mogelijk zijn. En nu is dit ons zeker tot schuld voor onze conscientie, maar niet meer als een verdoemende schuld van het Werkverbond; we worden er voor gestraft in onze conscientie, maar niet meer met de uitwendige aardsche of eeuwige verdoemenis. En het zalige van Gods kind is, dat het zich nu aangespannen voelt aan de zegekar van Christus, en ziet en tast hoe hij door Christus tot eeuwigen triomf wordt geleid. Zoo is dan de eeuwige verdoemenis weg, en de straf op aarde is kastijding geworden. En vraagt ge of er dan nu nog goede werken te doen zijn, dan moet geantwoord : Krachtens het Werkverbond, om verdiensten te verwerven, en het loon van het Werkverbond te erlangen, niet één enkel meer.

Dat kan niet. Wat Christus volbracht kunt gij niet nogmaals volbrengen. Wat Christus verwierf is en blijft verworven.

Het loon des eeuwigen levens is u verzekerd in Christus en kan u niet nogmaals verzekerd worden.

Alleen maar daarmee is de quaestie van andere goede werken en van ander loon niet uit. Doch hierover in een volgend artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Van de verdienstelijkheid der goede Werken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

De Heraut | 4 Pagina's