Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXV.

Uw Woord is eene lamp voor mijnen voet, en een licht op mijn pad. Ps. 119:105.

IV.

Om misverstand te voorkomen, moet wel onderscheiden tusschen het Woord Gods'va. volstrekten zin, en het Woord Gods gelijk het ons geopenbaard en aan de kerk in de Heilige Schrift gegeven is.

In volstrekten zin genomen, verstaan vi^e onder het Woord Gods zijn raad bestellend en scheppend spreken. Er ging een Woord Gods uit toen God sprak: Daar zij licht!" en daar licht was. Er valt een Woord Gods te beluisteren „als Hij roept de dingen die niet zijn alsof ze waren" (Rom. 4 : 17). „Door het Woord des Heeren, " zegtj de psalmist, „zijn de hemelen gemaakt". Even ditzelfde Woord Gods is werkend in de instandhouding en de leiding der geschapene dingen. Zoo heet het van den orkaan die over de zeeën loeit: Gij stormwind die zijn Woord doet l" (Ps. 148:8). Zijn Woord doet het ijs smelten. „Hij werpt zijn ijs henen als stukken, wie zou bestaan voor zijne koude.' Hij zendt zijn Woord en doet ze smelten" (Ps. 147 : 17, 18). Als Hij over Israël een raad beschikt en dien uitvoert, heet het „dat de Hcere een Woord heeft gezonden in Israel" (Jesaia 9 : 7). En in gelijken zin lezen we in Jesaia 55:11, dat, gelijk de sneeuw en de regen in stilte hun verborgen werking doen „alzoo zal mijn Woord dat uit mijnen mond uitgaat, ook zijn. Het zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zende." Iets wat dan wordt toegepast op Israels verlossing en op, de inysterieuse herschepping van een distel in een mirteboom.

Geheel op gelijke wijze vinden we in het Nieuwe Testament herhaaldelijk gewag gemaakt van het Woord Gods, zonder dat er ook maar van verre aan de Heilige Schrift te denken valt. Zoo b.v. in Matth. 4 : 4, waar Christus tot den duivel zegt: dat de mensch niet alleen bij brood zal leven, maar bij alle Woord dat uit den mond Gods uitgaat." Gelijk toch uit Deut. 8:3, waarnaar de Heere hier verwijst, duidelijk blijkt, bedoelt dit zeggen, dat brood op zichzelf geen voedende kracht bezit, maar die eerst ontvangt van den zegen, dien de Heere er toe spreekt. Zoo heet het in Hebr. 1:3: Die alle dingen draagt door het Woord zijner kracht, " In Hebr, ir" : 3: dat de wereld door het Woord Gods is toebereide En in gelijken zin heet het in Hebr. 4 : 12 van het albesturend en allesdoordringend bestel in Gods zedelijke wereldorde: /Het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnij dender dan een tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeeling der aele en des geestes en der samenvoegselen en des mergs en is een oordeeler der gedachten en der overleggingen des harten." Evenmin mag onder Woord Gods de Heilige Schrift verstaan, als we in i Petr, i : 23 lezen: Gij, die wedergeboren zijt niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God"; waar kennelijk gedoeld wordt op de innerlijke, geestelijke roeping, waardoor Hij een zondaar wederbaai t. Gelijk het ook in Jacobus 1 : 18 heet: Naar zijn wil heeft Hij ons wedergebaard, door het V/oord der waarheid, opdat wij zouden zijn als eerstelingen zijner schepping.”

In al deze uitspraken mag niet in de eerste plaats aan de Heilige Schrift gedacht, maar moet de ziel zich ophefïen tot die, naar Gods raad, met ondoorgrondelijke wijsheid uitgaande, eeuwige en almogende kracht des Heeren, waardoor Hij schept en herschept, doodt en levend maakt, in stand houdt en verderft.

De Heilige Schrift gaat eens weg. Als eens het einde aller dingen zal bereikt zijn, en de elementen brandende zullen bevonden worden, zal ook de Heilige Schrift met heel deze aarde te niet gaan. Vandaar dan ook dat we onlangs schreven, dat de Heilige Schrift op zichzelf dood is, hiermede bedoelende het boek als boek, waar dat levende Woord Gods doorheen ruischt, hetwelk door den Heiligen Geest levend aan onze harten wordt gemaakt. Hierop moet nadruk gelegd tegenover het beweren van sommige Lutherschen, alsof in de Heilige Schrift als boek zekere magische kracht besloten was, die als zoodanig, ook zonder de inwerking van den Heiligen Geest, reeds zijn werking deed. Dit nu is niet alzoo. Het boek als boek is een verzameling papier met letters. Wat daarin kracht bezit is alleen het Woord Gods dat er doorheen ruischt, en dit Woord Gods wordt voor ons alleen kennelijk door de verlichtende en verzekerende werking van den Heiligen Geest.

Wanneer we dus van de Heilige Schrift als Woord Gods spreken, is tiermee niet het gansche Woord Gods bedoeld. B. v. niet het Woord Gods waardoor Hij de wereld schiep, of den stormwind doet bedaren, of het ijs smelt, of u den zegen bij uw brood geeft, of ook u wederbaart, daar alle deze werkingen uit de Heilige Schrift, als zoodanig, en zonder meer, niet voortvloeien.

Neen, als we van de Heilige Schrift als Woord Gods spreken, bedoelen we één bepaald Woord Gods, en wel dat Woord Gods, waardoor Hij zijn genade of zijn Evangelie heeft geopenbaard, met al de kennisse, die voor het recht verstand van dat Evangelie of het inzicht in die genadebedeeling noodzakelijk is. Vandaar ons sterk protest tegen het voorgeven, als zou er wel in de Heilige Schrift een Woord Gods, maar niet die Heilige Schrift zelve Gods Woord zijn. Dit is onzin. Want wel ziet ieder bij den eersten oogopslag, dat er op onderscheidene plaatsen in de Heilige Schrift uitspraken, woorden, betuigingen en beloften Gods voorkomen, en dat daarnaast allerlei verhalen van gebeurde zaken en soms zeer booze betuigingen en verklaringen van menschen of Satan staan; en erkennen we dus ten volle, dat er in de Heilige Schrift een menigte verzen en soms heele kapittelen staan, waarin geen opzettelijke woorden Gods voorkomen. Maar dit heeft niets te maken met onze belijdenis dat de Heilige Schrift gelijk Gods Woord is. Deze belijdenis toch houdt in, dat God Almachtig het Woord zijner genade' in een Heilige Schriftuur aan zijn kerk heeft geschonken; en dat Hij, om hiermee zijn kerk te verrijken, een kunstig in elkander geweven boek aan zijn volk heeft geschonken, hetwelk onder het vermelden van allerlei feiten, verhalen en ge­ beurtenissen, en onder het mededeelen van allerlei uitspraken Gods en uitspraken des menschen, één zoodanig, '-iieel oplevert, dat juist al zulk licht en al zulke schaduw bevat, als wij behoeven, om dit ééne machtige Woord van zijn genade te verstaan. Al blijft dus wat de mensch sprak een woord^eens menschen, en wat Satan sprak een woord van Satan, toch strekt dit alles, om bij tegenstellingen als in schaduw, ons het ééne Woord van Gods genade in zijn rijkdom, in zijn tegenstelling en in zijn werking op ons hart te leeren verstaan. En overmits nu die geheele Schrift als de Heilige Schriftuur ons van Godswege geschonken is, als drager, instrument en geieiddraad, om dat volle, rijke, machtige Woord van Gods genade in de kerk en tot onze zielen te doen doordreunen, daarom mogen we niet aflaten van de belijdenis, dat deze Heilige Schrift zelve, en als zoodanig, Gods Woord is. Een uitdrukking, die dan nog sterker aangebonden wordt door de goddelijke ingeving der Heilige Schrift, overmits deze goddelijke ingeving, ook zelfs waar het woorden • van Satan of van den mensch geldt, ons den waarb; rg biedt, dat metterdaad alzoo de uitspraak van Satan of van dien mensch was.

Vat men nu aldus de Heilige Schrift, dan voelt men tevens in hoeverre de uitdrukkingen, die we straks over het „levende en eeuwig blijvende" Woord Gods vonden, •wel en in hoeverre ze niet op de Heilige Schrift toepasselijk zijn. Wanneer de apostel Petrus in i Petr, 1:25 zegt: Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen, maar het Woord des Heeren blijft in eeuwigheid, en dit is het Woord dat onder u verkondigd is", dan bedoelde hij hiermee de prediking van het vervulde Evangelie, die destijds in het Nieuwe Testament nog niet haar schriftuurlijken vorm ontvangen had, maar nog pas bezig was dien te krijgen; terwijl voor ons die schriftuurlijke vorm in het Nieuwe Testament reeds gegeven is. Juist hieruit échter blijkt, dat hetgeen geloof wekt, wederbaart, levend en eeuwig blijvend is, niet is het boek der Schriftuur als zoodanig, maar wel het Woord van almachtige genade, dat het tot onze wetenschap en te onzer kennisse brengt. Wie de Heilige Schrifc, als ze op zijn tafel ligt, ook maar één oogenblik zich los denkt van den levenden God, voor dien hield ze op Gods Woord te zijn. Voor een iegelijk daarentegen, die als hij de Heilige Schrift openslaat, deze in rechtstreeksch verband met den levenden God weet, zoodat het niet Mozes of Jesaia, niet Petrus of Paulus, maar God zelf is, die hem deze verhalen verhaalt, deze zielsbevindingen meedeelt en deze beloften en openbaringen brengt, voor dien leeft die Schrift, voor dien tintelt ze van heerlijken glans, dien is ze een lamp voor zijn voet ei) een licht op zijn pad.

Natuurlijk kon God de Heere voortgegaan zijn tot een iegelijk onzer afzonderlijk te spreken, gelijk Hij het eens deed tot Noach en Abraham; maar Hij heeft goedgevonden dit niet te doen. Het heelt Hem beliefd, een geschiedenis van het Genadeverbond in het leven te roepen, en deze geschiedenis van het Genadeverbond voor ons in photographic te brengen op het blad der Heilige Schriftuur. Het is dus ijdel pogen en reageeren tegen het doen Gods, indien thans de mensch nog langs den evoelsweg eigen openbaringen van God oekt te erlangen, of erger nog door het oproepen van dooden kennis poogt te erlangen van de dingen aan de overzijde van het graf. De Heilige Schriftuur snijdt dit alles af en sluit het uit. Niet alsof er geen persoonlijke openbaring meer van den Heiligen Geest in het hart van Gods kinderen zou zijn; maar deze werking van den Heiligen Geest is thans nooit anders dan ontdekkend, verzoenend en vertroostend, en het heil, waarvan de Schrift getuigt, in al zijn omvang, toepassend. Nooit is dié werking thans los van de Heilige Schrift; altoos veronderstelt ze die Heilige Schrift; nooit gaat ze boven die Heilige Schrift uit; of voegt er iets aan toe. Het zou dus gruwelijk zijn, zoo er ooit voorwerpelijke leeraars opstonden, die het werk van de toeëigening en de toepassing van den Heiligen Geest niet in. al zijn rijkdom naspeurden, en tot troost der geloovigen wisten uit te leggen. Maar ook het zou een onderstbovenkeering van Gods ordinantiën zijn, indien er mystieke stroomingen opkwamen, die eea werk des Heiligen Geestes voorgaven buiten de Heilige Schrift om en boven de Heilige Schrift uitgaande. Bevinding is voor Gods kind onmisbaar. Ze moet er zijn. Ze moet er rijk en volheerlijk wezen. Maar nooit mag de bevinding iets anders zijn, dan bevinding van datgene wat in de Schrift wordt geopenbaard. Zoodra ze ontaardt in een dusgenaamde bevinding, die iets naast of buiten of boven ds Schrift zou worden, zou ze geen werk van den Heiligen Geest meer zijn, maar product van eigen inbeelding.

Immers in de Heilige Schrift heeft God de Heere ons thans een verzameling van boeken gegeven, die saam één schitterend geheel uitmaken, en die, gelijk ze daar liggen, een kunstproduct van Gods heilig kunstwerk zijn, om aan de kerk van alle eeuwen en alle natiën, voor alle standen en leeftijden, in alle nooden en toestanden, zulk een volheid en rijkdom van zijn openbaring te verzekeren dat, onder de verlichting en toepassing van den Heiligen Geest, dit goddelijk kunstwerk voor alle eeuwen en natiën, voor alle standen en leeftijden, voor alle nooden en toestanden, juist datgene biedt wat de kerk noodig heeft.

Juist daarom echter is het zoo volstrekt onmogelijk, om tot het geloof aan de Heilige Schrift ooit door menschelijke redeneering te geraken. Tegen al wat men tot prijs van die Heilige Schrift met opzicht tot haar teederheid, waarheid, majesteit en verhevenheid zegt, zal de ongeloovigealtoos duizend bedenkingen hebben over te stellen. Dat de wereld door schepping moet ontstaan zijn, is zoo klaar als de dag voor wie geboft, len toch hebben de ongeloovigen van alle eeuw liever den mensch wegvagende verzinselen uitgedacht, dan deze eenvoudige waarheid toe te geven. Dit kon niet anders. Een goddelijk werk kan nooit rusten op menschelijke redeneering, en juist omdat in de Heilige Schrift evenals in de Schepping een goddelijk kunstwerk voor ons ligt, moet elk ongeloovige er aan tornen, en al naar de gelegenheden zijn, ze openlijk of bedekteüjk verwerpen. Onze vaderen hebben er daarom steeds nadruk op gelegd, dat alleen het Testimonium Spiritus Sancti i) ons de verzekering van de waarachtigheid der Heilige Schrift kan geven. En zoo is het. Alleen dezelfde Heilige Geest die de Heilige Schrift deed ontstaan, en ze alle eeuwen door begeleidt, uitlegt en werken doet, is machtig voor zijn eigen werk getuigenis in onze ziel af te leggen.

Het is daarom zoo dwaas wat velen aanvingen, om tegen alle bedenkingen en bezwaren van het ongeloof hun verdediging van de Heilige Schrift te willen overstellen. Immers, dit doende, maakte men die ongeloovige tegensprekers tot rechters, die natuurlijk nooit met uw verdediging voldaan waren, en, na u eenmaal op dit pad gelokt te hebben, u al verder van uw Christelijke belijdenis afvoerden.

Duizenderlei zijn de bedenkingen, die tegen de Heilige Schrift in haar saamstelling, in haar wijze van uitdrukking, in haar volgorde enz. zijn ingebracht. Men is nu reeds zoover, dat wie nog aan de echtheid van eenig stuk van Mozes of eenigen brief van Paulus gelooft, een achterblijver heet. De tegenspraak rust niet en kan niet rusten, eer heel de Schrift onécht is verklaard, en er ten slotte blijkt, hoe de Heilige Schrift het minst vertrouwbare van alle boeken ter wereld is.

Daartegenover nu heeft de Christen de roeping, om zichzelf af te vragen of hij het getuigenis des Heiligen Geestes in zijn hart ontving, dat de Heilige Schrift hem van zijn God is toegekomen, met den eisch dat hij er zich aan zal onderwerpen. Zegt hij neen, dan moet hij niet gaan trachten allerlei bedenkingen te weerleggen, maar wel om de gemeenschap van den Heiligen Geest te zoeken, opdat die hem leide. En zegt hij ja, dan moet hij ook den heiligen moed grijpen, om dit goddelijk getuigenis wel waarlijk kloek en kras tegen alle wijsheid der wereld over te stellen. Niet half^ < maar heel. Niet met gedempte stem, maar luidkeels. Niet in schijn, maar in der waarheid !

En is op die wijs de levenskring her-i wonnen, waarin waarachtiglijk de goddelijke autoriteit der Heilige Schrift vaststaat, en keert er dan een tijd van betrekkelijke ruste weder, waarin de studiën van de Heilige Schrift weer kunnen worden opgenomen, laat men dan ook de tegenspraak der Schriftbestrijders beantwoorden, niet als bedelende om hun toestemming, maar als getuigenis gevende, omdat men gelooft.

Onderscheidt nu een iegelijk mensch wel tusschen de herschepping van zijn leven uit den dood en de verwekking zijner ziel tot geloof, dan zal hij inzien, hoe God de Heere een ziel uit den dood ten leven wederbaart door zijn Heiligen Geest; rechtstreeks en onmiddellijk, gelijk Hij dit doet bij elk klein kind, dat wegsterft eer het tot bewustheid kwam, en toch geroepen is tot zaligheid. Maar ook hoe het geloof, d. i. de bewustheid van dit heil in ons riooit kan uitbreken, dan door het Woord, Wel schept Hij ons het vermogen om te kunnen gelooven in de wedergeboorte in, gelijk hij een kind het vermogen om te kunnen spreken inschiep toen het het levenslicht zag. Maar het gebruik en de aanwending van dit vermogen, zoodat ge nu gaat gelooven en metterdaad gelooft, werkt God de Heere alleen door het Woord; altoos onder de leiding en bezieling van den Heiligen Geest.

En nu zouden wij wel wenschen, dat God de Heilige Geest de verklaring en de

i) Het getuigenis van den Heiligen Geest.

toelichting van dat Woord op onfeilbare . wijze gaf, gelijk Rome beweert die verklaring en toelichting te bezitten; maar i". geeft de Schrift ons nergens de toezegging van zulk een onfeilbare uitlegging; 2". toont de historie dat Rome zelf oudtijds op allerlei punten geaarzeld heelt; en 3^. dat Romes uitlegging «iet naar de Schrift toe, maar van de Schrift afvoert, zóó zelfs dat bij Rome alle geloof in een geloof aan de kerk is overgegaan. En daarom nu belijden de Gereformeerden, dat wel waarlijk de Heilige Geest in de kerk de uitlegging der Heilige Schrift geeft; en hechten ze daarom wel terdege, aan wat de Heilige Geest in den loop der eeuwen als het pad der waarheid heeft aangewezen; maar ze erkennen niettemin volmondig, dat deze leiding des Heiligen Geestes door allerlei strijd en worsteling is doorgegaan en nóg doorgaat, en dat alleen een innerlijke leiding van dienzelfden Geest ons kan doen erkennen, wat de waarheid zij.

Geen oogenblik nemen we dus de Heilige Schrift als los van den Heiligen Geest en als op zichzelf staande. Het is de Heilige Geest die haar voortbracht; de Heilige Geest die ons van haar goddelijkheid verzekert; de Heilige Geest die haar in den loop der eeuwen heeft uitgelegd en tegen allerlei dwaling verdedigt; en diezelfde Heilige Geest, die nu nog aan elk kind van God de geestelijke aanwijzing biedt van wat in die uitlegging, die wordt rondverteld, goddelijk waar en menschelijk leugenachtig is.

Welke roeping hierbij nu de Dienst des Woords heeft kan eerst bij de Sleutelen des hemelrijks besproken. Na het Woord volge thans het tweede genademiddel van het Sacrament.

KüYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's