Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gelijk een lelie onder de doornen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gelijk een lelie onder de doornen.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk eene lelie onder de doornen, alzoo is mijne vrien din onder de dochteren. Hoogl. 2 t 2.

Er is in de wereld van Gods bloemen en struiken al geen sprekender tegenstelling dan de »lelie der dalen", die in, blanke reinheid haar bloemkelk aan haar stengel omhoog heft, en de wilde doornstruik, die wel geurt met wilden bloesem, maar prikt en steekt naar allen kant, om elk gewas dat ze treffen kan te ontbladeren en te vernielen.

Het is dan ook begrijpelijk, hoe „een lelie onder de doornen", dat prachtige beeld uit het Hooglied, voor menige kerk in dagen van onderdrukking en benauwdheid het zinbeeld wierd van haar eigen bestaan.

Zooals die »Ielie onder de doornen" de blanke onnoo'zelheid vertoonde te midden van een macht die haar wilde dooddrukken, zoo ook stond zulk een kerk van Christus met haar oprecht en haar onnoozel bedoelen om haar Heere en Koning te dienen te midden van een wereld, die van allen kant de doornen gereed hield, om haar bloesem te wonden en haar blad te doen verdorren aan den stengel.

En wierd nu die lelie te midden der doornen toch gespaard, en wierd ze wel gewond maar niet doodgedrukt, dan dankte ze dit immers niet aan eigen kracht noch aan eigen verweer? Wat toch zou de lelie tegen die doornen vermogen? Maar dan dankte ze dat eeniglijk aan den hovenier, die de doornen besnoeid en de doornen uitgerukt had, en aan de lelie leven en bloei had verzekerd.

En zoo nu immers stond ook zulk een kerk van Christus, die haar bloemkelk omhoog mocht heffen. Ook zij had niet zelve de doornen afgeweerd, noch macht bezeten om tegen de doornen in te groeien. Neen, »een lelie onder de doornen" was een zinbeeld, dat haar sprake bracht van een hoogere liefde; van één die ook over haar leven had gewaakt; ^ook voor haar de doornen met het snoeimes getemd had; en omdat Hij lust aan haar had, haar liet tieren en liet bloeien.

En toch is niet in dien zin het beeld in het Hooglied gemeend.

Het Hooglied biedt u een vergelijking: «Gelijk een lelie onder de doornen alzoo is mijne vriendin onder de dochteren."

Die anderen »doornen", maar zijn verkorene als »een lelie der dalen", aldus jubelt de toon des welgevallens, waarmee de Bruidegom zijn bruid bezingt.

Wat die »doornen" hier zeggen is voor den kenner der Schriftuur geen geheim. De doornen zijn een vrucht der zonde. Een gewas uit het zaad van den Booze ontkiemd. Onder de planten is de doorn die plant die alleen voor zichzelve bestaat; de stuitendste zelfzucht vertegenwoordigt; en slechts op roof en moord bedacht is.

Zoo wandelt de gevallen mensch tusschen doornen en distelen en schrijnt zich den voet stuk; maar ook hij is zelf een doorn en distel geworden, en blijft het tot de Heere een wonder der vernieuwing aan hem doet, en er »voor een doorn een denneboom opgaat en voor een distel een mirteboom en het den Heere wordt tot een eeuwig teeken, tot een naam die niet-uit zal geroeid worden."

En daartegenover staat nu de lelie, waarvan Jezus eens meer zong dan sprak: »Aanschouw de leliën des velds, hoe zij wassen. Zij arbeiden niet en spinnen niet, en toch zeg ik u, dat Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest als een van deze."

Nu is er eigenlijk maar één »lelie onder de doornen", en dat is onze hemelsche Bruidegom zelf Aan zijn stengel schoot nooit een enkele doorn uit, en geen spat of vlek heeft ooit het lelieblank van zijn reinheid ontwijd.

Maar die natuur der lelie deelt deze hemelsche Bruidegom nu ook aan zijn bruid op aarde meë.

„Gijlieden zijt rein door het woord dat ik totu gesproken heb, " dus luidde de heiligverklaring van zijn kerk op aarde.

En natuurlijk.

Want immers voor zooveel ze nog niet uit het geloof leeft en nog iets buiten hem zijn wil, is ze zijn kerk niet, maar blijft ze de oude doornstruik; en voor zooveel ze uit het geloof leeft, leeft niet zij meer, maar hij in haar, en is dus ook zijn kerk op aarde een lelie onder de doornen.

Daarin ligt dus het parool voor het leven der kerk op aarde.

Als een lelie moet ze onder de doornen der wereld zijn, en zoo dikwijls de doornennatuur weer in haar uitkomt, is ze als kerk weg. Poogt ze zeer te doen en te wonden; sluipt de booze gedachte weer in haar om te heerschen en anderen te verdringen; en zoekt ze haar behoud in eigen vorm en eigen verweer en eigen kracht; dan drijft ze haar wortel weer in den bodem der wereld en heeft zich van het Koninkrijk der hemelen afgesneden.

Maar worstelt ze daartegen in, en hunkert ze naar de leliegestalte, om, weer-en wapénloos, geen ander sieraad dan haar lelieblankheid in haar Heiland te zoeken, dan maakt ze zich weer van de wereld los, en vlecht de vezelen van haar leven in den wortel Isaï.

Dit geldt dus ook geestelijk.

Poogt ze zelve door te arbeiden en te spinnen zich een heerlijk kleed als eens Salomo droeg te gewinnen, dan wast ze niet rri. tiert ze niet, maar kwijnt en bederft zich het tiloedmethet Arminiaansche gif. Maar weet ze een lelie der dalen te zijn, een dier leliën die niet arbeiden noch spinnen, maar hef kleed heurer lelieblanke reinheid van heur God ontvangen; d. w. z. weet ze bij genade en bij niets dan genade te leven, dan wast en tiert en bloeit ze tegen elke verdrukking in, en leeft ze uit de liefde van haar hemelschen Bruidegom.

En dan gaat ook het beeld door, gelijk onze kerken het veelszins opvatten.

Want laat dan de machten der wereld zich als doornen van allen kant opmaken, en haar terugdringen en in blad en bloesem wonden, dan weet zij zich nochtans in haar Heere en Hoofd onvernietigbaar.

Dan blijft hij haar blankheid dekken; hij haar met genade sterken; en fier, in den naam haars hemelschen Bruidegoms, heft ze haar bloemkelk onder de doornen omhoog.

Doch dan geldt dit natuurlijk ook voor uw persoonlijk leven.

Zooals de kerk is zoo zijn haar leden, omdat de kudde niet dan in de schapen bestaat.

Wie daarom weet vrijgemaakt en ten leven herboren te zijn, die weet hoe ook in zijn ziel de lelienatuur is uitgestort om de natuur der doornen in hem terug te dringen.

Die weet, dat eens de ure komt, waarin de hand van den hemelschen Landman de laatste doorn en distel en netel in hem zal afstompen, tot hij eens eeuwig voor Gods aangezicht zal bloeien als een »lelie der dalen."

Maar die weet en bekent ook, hoe hier beneden de doorn in hem nog steeds de lelie zoekt te verstikken, en hoe hierin zijn zonde schuilt, dat hij nog zoo telkens die lelie zelf terugdringt, om plaats, om ruim baan voor de doornen in zijn hart te maken.

Dit ziet er waarlijk niet op, dat de sgeminden Gods" in stille zoetheid zwijgen boven spreken zouden moeten minnen, als de eere van hun God wordt aangerand.

Dat heeft Jezus, dat hebben zijn apostelen wel anders getoond. Want scherper dan Jezus en zijn apostelen de vijanden des Heeren terecht zett'en, is het door geen mensch ooit geschied.

Neen, maar hierin is onze zonde, dat de lelieblankheid soms ophield ons te boeien en te bekoren, en dat de oude natuur der doornen ons zoo telkens lief wierd.

Dat het ons streelde weer op der doornen wijs tegen lijden en verdrukking in te gaan, in stee van het gelaten en stil over ons te laten komen, wetende dat de hemelsche Landman waakt.

Wel »lelie" te willen heeten, maar geen »lelie" te willen zijn.

En daarom af te laten van het innig en vurig smeeken, dat toch Hij, die ons het kleed der gerechtigheid spon en weefde, er ons mee overdekke en overklecde.

Onze zonde het is ons leven buiten Jezus.

Het is ons pogen, om wel in Jezus' naam vele teekenen te doen, maarzin de zielseenheid met onzen hemelschen Bruidegom niet de éénige kracht van onze existentie als kinderen Gods te zoeken.

Want, natuurlijk, of ge het dan wilt of niet, dan komt de natuur der doornen vanzelf weer boven.

En of die doorn in u, als een prachtige meidoorn, dan al wit in den bloesem staat, toch is dat de blankheid der lelie niet, waaraan God een welgevallen heeft.

Immers onder denzelfden tak die den witten meibloesem draagt, zitten de doornen verborgen.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Gelijk een lelie onder de doornen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's