Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Z03JDAGSAFDEEI.1XG XXVI.

Of weet gij niet, dat zoo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn ? Rom. 6:3.

VII.

Het Sacrament des Doops.

Zoo is er dan in het Sacrament van den heiligen Doop niet enkel de besprenging met water, die ge ziet, maar ook een genadewerking; door den Heiligeu Geest, die ge niet ziet. Deze genadewerking in den Doop plant het nieuwe leven niet, maar onderstelt dat dit reeds geplant is, en komt het alsnu besproeien, opdat het te beter opwasse. En deze besproeiing bestaat hierin, dat het reeds ingeplante geloof gesterkt •wordt, en wel door het uit zijn eenzelvigheid los te maken en over te leiden in de gemeenschap met het Lichaam van Christus.

De vraag, hoe dit bij een klein kind mogelijk is, komt eerst later bij den kinderdoop ter sprake; maar cok wat volwassen personen betreft, zij al aanstonds opgemerkt, dat de heilige Doop nooit de geloofsö^/v? ninq kan sterken, maar alleen het ons ingeplant gelooisvermogen. Toen de Kamerling van Moorenland gedoopt wierd, was het geloofsbewustzijn in dezen hoogen staatsbeambte zeker nog weinig ontwikkeld. Wel had hij studie gemaakt van het Oude Testament, maar zijne kennisse van den Heere Jezus Christus berustte op zeer summiere en korte prediking. Toen nu de Doop dit zijn geloot sterken kwam, zou het hem niets gebaat hebben, of al op dat ééne oogenblik zijn geloofshelderheid versterkt ware; want morgen en overmorgen zou hij misschien in heel andere aangelegenheden en staatszaken verdiept zijn; en den dag daarna zou zijn geloof allicht weer gezonken wezen onder het aanvankelijk peil. Neen, zou deze man aan zijn Doop iets hebben, dan moest door dezen Doop hem zulk een genadewerking worden aangeboden, die hem bijbleef, en die ten gevolge had dat zijn geloof voor levenslang gesterkt wierd. En dit nu kon natuurlijk aiet in de gelootsoefening geschieden, want de geloofsoefening wordt telkens afgebroken. Afgebroken door uw slaap, afgebroken door allerlei stofifelijke aangelegenheid, afgebroken door pijn of bedwelmende krankheid. Zal dus de geloofssterking, die aan den volwassene in den heiligen Doop toekomt, zijn geloof duurzaam sterken, dan moet die sterking worden aangebracht, niet in de oefening van zijn geloof, maar in zijn vermogen om te gelooven. Er bestaat toch onderscheid, niet waar, tusschen uw spraakoefening en uw vermogen om te spreken, en een stotteraar is er volstrekt niet meê geholpen, of ge hem al een enkel maal over een moeilijk woord heenhelpt, maar dan eerst redt ge hem, zoo ge zijn spraakvermogen verbetert. En zoo nu ook is het hier. Lag in den Doop een geloofssterking voor onze geloofsbeyinding of onze geloofsoefening, dan zou de Doop eiken dag moeten herhaald worden, zoo dikwijls we aan een geloofsoefening toe waren. Maar nu de heilige Doop maar ééns in ons geheele leven voorkomt, is er slechts ééne mogelijkheid dat hij onsfduurzaam ten zegen zij, indien namelijk de genadewerking in den DoJp ons vermogen zelf om te gelooven verhoogt, sterkt en verrijkt. Want immers, hoe vaak dan ook de geloofsoefening achterwege blijve, zoo het vermogen om te gelooven maar tot hoogeren stand is opgeheven, staat dit gesterkte en dus sterkere geloofsvermogen u levenslang, altoos weer ten dienste, zoo dikwijls ge tot geloofsoefening of geloofsworsteling geroepen wordt.

Niemand zegge dus, dat het bij den kinderdoop slechts een uitvlucht is, om terug te gaan op het geloofsvermogen, overmits kinderen het dadelijk geloof nog niet hebben. Dit is niet zoo. Want ook bij volwassene personen moet de genadewerking wel sterkend op ons geloofsvermogen inwerken, daar het ons anders alleen voor dien éénen dag, en voor dat ééne oogenblik, waarop we gedoopt wierden, baten kon.

Om te gelooven, moet ik kunnen gelooven, en om te kunnen gelooven moet ik er het vermogen toe bezitten. Is nu dit vermogeit zwak en onvolledig, dan kan de werking er van ook niet vol en rijk zijn, gelijk b. V. iemand met onvolledig of belemmerd spraakvermogen nooit vlot en goed spreken kan. En wijl het nu tot den aard van het geloof behoort, dat het niet eenzelvig, maar sociaal of gezellig zij, ontbreekt er iets aan uw geloofsvermogen, zoolang het dit gezellige mist. En dit nu is de sterking van ons vermogen om te gelooven, die we aan den heiligen Doop dank weten, dat de heilige Doop ons voor eens en vooraltijd, dat rijkere en hoogere aan ons geloofsvermogen toebrengt: en zu, lks niet door het water als zoodanig, maar door de werking van den Heiligen Geest, die Christus uit den hemel, onderwijl we met water gedoopt worden, ons toebrengt.

De vergelijking met ons spraakvermogen is zeer geschikt, om ons dit mysterie eenigszins nader toe te lichten. Het is namelijk meermalen voorgekomen, dat een jonggeboren kind door opzet of bij ongeluk in een bosch of wilde streek, ver van alle menschelijke hulp of gemeenschap liggen bleef; soms zelfs dat het door een dier gezoogd wierd. Zulk een kind groeide dan geheel eenzelvig op en kende het verkeer met menschen niet. Toch had dan zulk een kind een spraakvermogen. En als dan later zulk een kind, tot een leeftijd van twaalf of dertien jaar opgewassen, door menschen gevonden wierd, dan bleek ook metterdaad dat zulk een kind spreken kon. Maar toch was zijn spraakvermogen het ware niet, om de eenvoudige reden, dat de aard van ons spreken is, dat we een moedertaal aanleeren, daarin opgroeien, en zoo in de gemeenschap en in het verkeer met anderen ons spraakvermogen oefenen en ontwikkelen. Al wat zulk een kind in zijn eenzelvigheid kon, was klanken uitstooten, maar tot eigenlijk spreken kwam het eerst, na dat het in de gemeenschap der menschenwereld was binnengeleid. Eerst toen begon het de kracht, het genot en de heerlijkheid van de menschelijke taal te leeren kennen.

En zoo nu is het ook met ons geloof. Denkt ge u een verkorer> \ nd, dat reeds van zijns mceder.s lijf - 'ie; , iTeiiigen Geest ontving, gelijk Johannes de Dooper, en stelt ge u voor, dat zulk een kindeke terstond in de woestijn ware nedergelepd, zonder met Gods volk, of met de Schrift, of met het heilige in aanraking te komen, dan zou zulk een kind toch zeer zeker het gelooisvermo^eit bezitten. Maar, hoewel het dit vermogen bezat, zou het desniettemin zijn geloof niet kunnen oefenen. Er konden, ja, geloofsritselingen in zijn binnenste zijn, maar tot geloofsbewustzijn of geloofsuiting kon het niet komen. Doch bracht ge nu later zulk een kind midden in de geloofswereld van Gods volk, dan zou het in die geloofswereld de geloofstaal aanleeren, en op die wijs eerst den rijkdom en de heerlijkheid van het geloof leeren verstaan.

Welnu, de heilige Doop is nu juist d^t Sacrament, waardoor een kindeke of een persoon, die dusver wel het geloofsvermogen voor zich zelf bezat, maar nog buiten gemeenschap met deze geloofswereld, alsnu met die geloofswereld in gemeenschap wordt gezet; en Christus brengt door zijn Heiligen Geest, op eene voor ons verborgen wijze, door dien heiligen Doop ziilk een sterking in zijn geloofsvermogen te weeg, waardoor dit van zijn eenzelvige belemmering ontheven wordt, en alsnu de neiging en de overbuiging ontvangt om in gemeenschapsoefening met het Lichaam van Christus zijn kracht en zijn weelde te zoeken. Altoos naar wat de heilige apostel leert, „door éénen Doop tot één Lichaam gedoopt."

Toch is ook hiermee nog niet genoeg gezegd. Tweeërlei moet er nog bijgevoegd, oo? onzen blik op dat heil.Vj mysteiiü volledig te doen zijn.

Het eerste is, dat de gemeenschapsoefening van ons geloof, dat ons op het Lichaam van Christus richt, altoos beginnen moet met zich te richten op het Hoofd. De aansluiting aan het mystieke Lichaam des Heeren begint met aansluiting aan het Hoofd van dit Lichaam. Hoor maar wat de heilige apostel Paulus in Rom. 6 dienaangaande zegt: „Of weet gij niet, dat ^(7(7ve'en als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met hem begraven door den Doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit. de dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden; want indien wij met Hem ééne plant geworden zijn in de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmakïng zijner opstanding." Het Sacrament van den heiligen Doop brengt ons dus allereerst met Christus in gemeenschap, doet ons ééne plante met hem v/orden, en schenkt ons zóó eerst de gemeenschap met het Lichaam. Onze Doop brengt ons niet eerst in gemeenschap met de kerk en door de kerk met Christus, maar omgekeerd geeft de Doop ons eerst gemeenschap met Christus, en door hem, als het Hoofd, met het Lichaam des Heeren. Maar strijdt dit nu niet met de onderstelling van den Doop, dat de te doopen persoon reeds een wedergeborene en dus een aan Christus verbondene is? In het minst niet. Het is toch heel iets anders, of ik met den persoon van een vorst in vriendschapsbetreitkiflig ueed, aan wel of ik met hem in gemeenschap treed als Vorst van het land en Hoofd van zijn volk. Het best gevoelt men dit als iemand trouwt met een prins, die eerst later Koning en Hoofd van zijn volk wordt. Zoordra zich een aanzienlijke vrouw met zulk een prins huwt, heeft zij zeker gemeenschap met zijn persoon; maar, als nu deze prins later den troon beklimt, en feitelijk als Hoofd van zijn volk aan haar openbaar wordt, dan wordt deze vrouw eerst daardoor koningin, en bezit ze eerst daarna haar gemaal, als Koning en Hoofd der natie. En zoo nu hebben de discipelen bij hun eersten omgang met Jezus zeer zeker omgang met zijn persoon gehad, maar toch wierd dit later anders, toen Jezus zijn troon beklommen had, en als Hoofd van zijn volk aan hen openbaar was geworden. Vandaar datjezus dan ook tot zijn discipelen zei : „Het is u nut dat ik henenga, want als ik niet henenga kan de Trooster niet komen." Eerst bezaten ze Jezus meer voor zich zelven alleen, en later bezaten ze hem meer op éen afstand; maar juist op dien afstand rijker en voller, want nu was hij hun gekroonde Koning en hun verhoogde en verheerlijkte Heiland, de Priestervorst zijner kerk en het Hoofd des Lichaams. En zoo nu is dus ook bij den doopeling, op volwassen leeftijd, zeer wel te onderscheiden tusschen de eerste gemeenschap met den Redder zijner ziele, waardoor hij met Jezus in gemeenschap treedt als zijn persoonlijken Verlosser, en tusschen die andere veel rijkere gemeenschap, waardoor hij alsnu hem ook kennen leert als den Koning zijner kerk en het Hoofd van zijn volk .Gij moet u daardoor dus nooit in de war laten brengen. Het is volkomen waar, dat we eerst door deii heiligen Doop, voor wat ons geloof aangaat, met ons Verbondshoofd, met den Koning der kerk en het Hoofd des Lichaams in gemeenschap treden, en niettemin is het even volkomen waar, dat er reeds vóór onzen Doop een persoonlijke gemeenschap tusschen ons hart en den Redder onzer ziele bestaat. De stokbewaarder te Philippi, die gedoopt zou worden, geloofde in den Heere Jezus Christus eer de apostel ook hem den Doop toediende; en toch is het evenzoo waar, dat hij eerst door den Doop ééne plante met Jezus wierd.

Verlies dit dus nooit uit het oog. Wie in den Doop slechts aanbinding aan de kerk ziet, verlaagt het Sacrament, en houdt op, er een heilige genadewerking in te zoeken. En eerst als ge weer merkt en inziet, hoe eerst in den heiligen Dcop voor uw geloof de volle aansluiting aan uw verheerlijkten Koning tot stand komt, gaat de Doop als een heilig Sacrament voor u leven. Het is er mee als met een aangeworven krijgsknecht. Ongetwijfeld is deze man reeds aan den veldheer verbonden van het eerste oogenblik af, dat hij aangeworven wierd en in die aanwerving toestemde. Maar toch was dit nog slechtf een voorloopige betrekking. En eerst als straks die aangeworven soldaat in zijn uniform wordt gestoken, voor het vaandel treedt en den krijgseed aflegt, is de band tusschen hem en zijn veldheer volkomen gelegd, en geldt hij van die ure af voor een strijder onder dien legervorst, tot zijn corps behoorende, en deelende in zijn : 4egepraal en in zijn leed. Zelfs de verhouding tusschen twee jonge personen, die elkaar huwelijksbelofte gaven, moge dit toelichten, daar immers de Schrift zelve gedurig den band met onzen Heiland bij dien van het heilig huwelijk vergelijkt. En nu gaat het immers ook bij die verloofden door, dat ze reeds lang eer ze huv/den, mét elkaar in bijzondere betrekking stonden, en tot op zekere hoogte elkaar toebehoorden. Hun wederzijdsche betrekking toch ontstaat niet eerst door het huwelijk, maar moest reeds voor uit bestaan, om een huwelijk tusschen hen mogelijk te maken. En toch, hoe innig en teeder die betrekking ook reeds moge geweest zijn, toch is het de volle en rijke gemeenschapsbetrekking nog niet. Deze ontstaat eerst door de daad van huwelijkssluiting, en zoo treden ze eerst krachtens deze huwelijkssluiting tot elkander in de volle gemeenschap van man en vrouw. Juist dus hetzelfde wat men bij den heiligen Doop vindt. Wie ten Doop zal komen, moet reeds vooraf met Jezus in betrekking staan, en hem in zijn hart reeds trouw hebben gezworen, ja, reeds iets van de liefde Christi gesmaakt hebben. En toch, eerst als het eindelijk tot den heiligen Doop komt, wordt de betrekking tusschen deze ziel en den Christus de ware. Eerst nu wordt het voorloopige blijvend en duurzaam. En eerst nu wordt die vaste betrekking geboren, die maakt dat deze persoon van Christus is, en Christus dezen persoon in zijn heilig Lichaam, als een medelevend lid, ook voor diens eigen bewustzijn gelden doet. Zoo lang een man als Da Costa, hoezeer ook in zijn ziel reeds voor den Christus gewonnen en aan zijn Goël klevend, nog uitwendig aan de Synagoge verbonden bleef, ontbrak er nog altoos iets, en was de gemeenschap met Christus' kerk nog niet vol. En eerst toen Da Costa ten leste brak met de Synagoge en in de Pieterskerk te Leiden door den heiligen Doop in de gemeenschap der Christenheid wierd opgenomen, wierd die betrekking tot zijn Immanuël wat die zijn moest. En zoo houden we dus deze twee staande: ". dat aan den Doop reeds zekere banden betrekking met den Christus moet voorafgaan; en 2". dat deze band en betrekking met den Christus eerst door den heihgen Doop wordt wat hij in kiem en beginsel zijn moet, de band met het Hoofd des Lichaams.

En nu het tweede punt. Indien we zoo straks spraken van een socialen trek die ons geloof ontving, in onderscheiding van de eenzelvigheid, waartoe het geloof zoo van zelf in den pas beginnende neigt, en dit bij gemis aan een ander woord door gezellig vertaalden, versta niemand ons mis, als bedoelen we daarmee slechts een mildere genieting, in den zin waarin het gezellige verkeer de vreugde ook des aardschen levens verhoogt. Al biedt toch onze taal geen duidelijker uitdrukkingen, toch put dit woord sociaal of gezellig in het allerminst de diepte des rijkdoms niet uit, die in de gemeenschap met het Lichaam van Christus besloten ligt. Het staat toch immers met dit Lichaam van Christus zóó, dat het zijn Hoofd bezit, en dat het door het be-

zit van dit Hoofd alle schatten der verzoening en alle beloften der eeuwige erfenisse in zich besloten heeft. Mits ge u slechts niet tot de zichtbare verschijning der kerk op aarde bepaalt, is er buiten het Lichaam des Heeren geen zaligheid, geen duurzaam geluk, geen eeuwige vreugde; want al wat God in zijn genade uitdacht en al wat de Christus door zijn lijden en sterven wrocht, is ten goede gekomen aan dat Lichaam des Heeren, en aati dat Lichaam alleen. Wie dus, als missende zijn Doop, voor zijn geloofsbewustzijn nog buiten dat Lichaam staat, die heeft wel het gerucht gehoord van het heilsgoed en wel het beloofde land van verre gezien, maar die toeft nog altoos voor den drempel van het Paleis, waarbinnen al de schatten des heils liggen opgetast. En eerst wanneer hij door den heiligen Doop alsnu ook voor zijn geloofsbewustzijn in deze gemeenschap ingaat, dat heilig Huis binnentreedt, en in dat Lichaam des Heeren erkend wordt, vloeit ook hem de rijke gemeenschap toe van het zalig en verzoend leven, dat binnen deze Tente des Heeren doorleefd wordt.

Dit zult ge nog te duidelijker gevoelen, zoo ge op iets anders let. De heilige Doop sluit u niet alleen in de kerk in, maar scheidt u ook van de wereld af. Het duidelijkst ziet ge dat bijvoorbeeld in de eerste kerk van Corinthe. Alle die personen, die door Paulus of anderen tot het geloof van den Heere Jezus Christus werden gebracht, waren eerst lieden van de wereld geweest, opgenomen in de gemeenschap der heidenen; band en verkeer hebbende met den zondigen levenskring, waarin ze geboren waren. Maar nu, zegt Paulus, „zijt ge afgewasschen, d. w. z. gedoopt, en daardoor geheiligd, en gerechtvaardigd in den naam van den Heere Jezus, waarin ge gedoopt zijt, en door den Geest onzes Gods, " die in den Doop zijn genadewerking aan u volvoerd heeft'" (zie i Cor. 6 : ii). Er geschiedde door den heiligen Doop dus tweeërlei. Ten eerste wierd een öwheilige gemeenschap verbroken, en ten tweede een heilige gemeenschap ^^i/öfe? ? . Zoolang men buiten de gemeenschap met het Lichaam van Christus staat, behoort men tóch tot een levenskring, maar tot een andere gemeenschap, en wel tot de gemeenschap der wereld. In deze gemeenschap der wereld nu ligt de zonde nog onverzoend; is de schuld nog onbetaald; ze zucht nog onder den toorn Gods, Daarentegen in de gemeenschap van Christus, binnen in het Lichaam des Heeren, is de zonde verzoend, is de schuld weggenomen, en is de toorne Gods gestild en vervangen door de liefelijke bestraling van zijn gunste en zijn genade.

Wie dus uit de gemeenschap der wereld uitgaat, en overtreedt in de gemeenschap van het Lichaam des Heeren, die gaat uit een zondigen kring over in een verzoenden levenskring, uit een kring van schuldenaren in een kring van vrijgekochten, uit een kring, waarop Gods toorn rust in een kring, die het schijnsel van „Gods vertroostend aangezichte" geniet. Al belijdt dus iemandj \6óï zijn Doop, dat het heil in Christus is, en ook al rs hij vóór zijn Doop feitelijk reeds in Christus ingelijfd, toch is het eerst door den heiligen Doop, dat hij den eigenlijken overgang maakt, en alsnu ook voor zijn geloofsbewustzijn uit het onverzoende in het verzoende, uit de schuld in het rantsoen, en uit den toorn Gods in zijn gunste overtreedt.

Dat is het dan ook juist, wat de Doop afschaduwt. Het water is het beeld der reiniging, en stelt u voor, hoe .ge door dezen overgang in het Lichaam des Heeren overtreedt in de gemeenschap der heiligen, waar alle zonde is afgewasschen door het bloed van Christus.

Om het kort saam te vatten komen we dus tot deze slotsom (altoos van een volwassen doopeling gesproken; want van den kinderdoop handelen we later afzonderlijk) : 1°. dat niemand tot den Doop mag toegelaten, dan die reeds persoonlijk wedergeboren is, en belijdt dat in Christus de éénige Naam gegeven is waardoor men kan zalig worden ; 2". dat hij eerst door den heiligen Doop feitelijk overtreedt uit de zondige gemeenschap der wereld tot de onzondige, wijl verzoende, gemeenschap met het Lichaam des Heeren; 3". dat deze gemeenschap met het Lichaam des Heeren, hoezeer ook krachtens zijn wedergeboorte, in den wortel reeds bestaande, toch eerst door den Doop ook voor zijn geloofsbewustzijn gaat leven en in de werkelijkheid uitkomt; 4". dat het hem ingeplante geloofsvermogen alsnu in den heiligen Doop alzoo door den Heiligen Geest be--werkt wordt, dat het tot het aanvaarden van deze gemeenschap in staat wordt gesteld; en S*. dat, overmits de Heilige Geest als levensgeest van het Lichaam des Heeren én in het Hoofd én in de leden woont, de bekeerling eerst door die aansluiting aan het Lichaam des Heeren, die voor zijn geloofsbewustzijn in den Doop geschiedt, nu ook zelf den Heiligen Geest ontvangt, als den levensgeest van dat Lichaam, die ook hem voortaan als een lid van dat Lichaam beheerschen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1890

De Heraut | 4 Pagina's