Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De positie van den

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De positie van den

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3) Depositie van den kerkeraad in kerken, die nu onlangs tot een begin van reformatie der kerkregeering kwam, moet ook nog uit een ander oogpunt bezien.

In onze beide vorige artikelen bespraken we nog uitsluitend de verhouding van zulk een kerkeraad tot de „geloovigen" die op allerlei wijs reeds vroeger met de Synodale organisatie gebroken hadden. Maar zulk een kerkeraad heeft ook te rekenen met hen, die nog op de Synoale organisatie verliefd zijn, of althans in die organisatie nog altoos een draaglijke meesteresse huldigen.

Wat zal de kerkeraad met deze „onwilligen" doen?

De kerkeraad is geen clubje, opgericht met een phiianthropisch doel, maar een vergadering van Opzieners van Christus' kerk; van mannen die voor God en menschen verklaard hebben, door Hem in het ambt te zijn gezet; en die krachtens dit ambt verplichtingen hebben tegenover alle ge™ doopten.

Let er hierbij op, dat we zulk een kerkeraad niet qualificeerden als de vergadering van de Opzieners der kerk. In al onze steden toch en in tal van 'dorpen staan we voor het feit, dat Christus meerdere Opzieners heeft, maar die niet allen saamkomen in dezelfde vergadering. Dit moest wel zoo zijn; maar feitelijk is het niet zoo. En zoolang deze treurige toestand aanhoudt, is het dus noodzakelijk, dat men over en weer steeds bedenke: »Er zijn nog andere ambts» dragers van Christus' wege in deze stad of in dit dorp, en naast onze vergadering staat er nog een andere."

Zoo was het langen tijd in plaatsen waar een Luthersche kerkeraad naast den Gereformeerden stond. Zoo is het thans in nog strenger zin geworden, nu soms in een zelfde plaats drie a vier kerkeraden naast elkander vergaderen, alle samengesteld uit mannen, die bekennen van Christus wege in het ambt te zijn gezet; en wien men over en weder het ambt niet durft betwisten.

Doch dit breekt dan ook op zeer droeve wijze de zedelijke kracht van deze kerkeraden.

Het vestigt den fatalen indruk, alsof men in deze kerkeraden met bestuurscolleges van zekere groepjes te doen heeft; en laat geen plaats voor de overtuiging, dat metterdaad Christus in het ambt dezer Opzieners gehoorzaamheid aan zijn Woord en dienst eischt.

Twee pretendenten naar de kroon verzwakten altoos het ontzag voor de autoriteit bij het. volk.

Tengevolge hiervan is het zeer natuurlijk, dat zelfs belijders van den Christus en die voor zijn Waarheid wel oog en oor hebben, zich sceptisch d. i. met twijfelzucht in het hart, tegenover zulk

een kerkeraad plaatsen, en zich afvragen: Waarom zou ik zulk een kerkeraad erkennen? Waarom dezen wel en dien anderen niet? Ge zijt als Opzieners, elk met uw pretentie, een koninkrijk dat tegen zich zelven verdeeld is. Welke roeping zou ik dan hebben om mij meer aan uw gezag en uw tucht dan aan die van uw medepretendenten te onderwerpen?

Meer met den mensch dan met Christus rekenende, laten zeer velen dat dan afhangen van den predikant.

Hebt gij in uw kerkeraad een predikant zitten, die hun bevalt, die hun ziel weet te treffen, die hen roert en aangrijpt, dan onderwerpen ze zich aan uw opzicht. Maar vinden ze „den predikant naar hun hart" bij een uwer medepretendenten, dan gaan ze bij die anderen schuilen.

Zoo maakt het almeer den indruk, alsof de keuze van kerkeraad aan htm believen staat.

Ze verhuizen naar een andere plaats, en hooren dat daar wel drie of vier „kerkeraden" zijn. Waar zullen ze hun attestatie nu indienen? En in plaats van deze vraag naar den regel des Woords en met het oog op Christus hun Heere, te bantwoorden, laten ze de beslissing dan afhangen, van den predikant die het meeste trekt, of van een kennis of vriend, die in dat dorp woonachtig is.

Hoe scherp men nu zulk kerkelijk 5^^/> ticisme ook af keure, toch dient er meê gerekend, omdat het rechtstreeks uit het naast elkaar bestaan van twee of drie met elkander concurreerende kerkeraden voortvloeit.

Vooral het naast elkaar bestaan van twee of meer kerkeraden van Gereformeerde htlijdenis werkt zielkundig al'ernadeeligst. Het ontbindt den band der conscientie; snijdt de zenuw der tucht door; en voedt het valsch besef, alsof keuze tusschen dezen en genen kerkeraad geen vraag van beginsel, maar een spel van pure wilkeur ware.

Hereeniging, onverwijlde hereenigïng, van de gezamenlijke opzieners, die één in belijdenis zijn, in ééne vergadering, scheen ons daarom van meet af plicht, en nimmer zullen we ophouden, om zoo ernstig en dringend mogelijk tot deze hereeniging, en hereeniging, zonder uitstel aan te manen.

Het mag niet toegelaten, dat de Opzieners in de oogen der menigte al meer leden van een vereenigingsbestuur worden, ze moeten in hun ambt van Christuswege voor de gemeente staan, en slechts dan is afgezonderde vergadering noodzakelij kjen geoorloofd, zoo er verschil loopt over de belijdenis, en dus de ééne kerkeraad het Woord Gods anders prediken laat dan de andere.

Gelijk het nu toch staat, dat de Opzieners van één zelfde belijdenis gedeeld vergaderera en elkander concurrentie aandoen, •moet hieruit wel het noodzakelijk gevolg voortvloeien, dat vele gedoopte Christenen , zich volmaakt vrij in hun conscientie gevoelen, om óf niet met één van deze beide groepen Opzieners óf met beide eenvoudig niet te rekenen, en te doen alsof ze niet bestaan.

Reeds voor de Overheid des lands zou zulk een gesteldheid der gemoederen de ernstigste bezwa.'en opleveren. Want al beschikt de Overheid over de dwingende macht, zoodat ze desnoods met het zwaard tot erkenning van haar gezag en tot opvolging van haar bevelen kan noodzaken, toch leert de ondervinding, dat zelfs de magistraat zijn zwaard ten laatste bot slaat, zoo zijn gezag geen steunpunt vindt in de conscientie.

Maar in nog veel hooger mate bemoeilijkt zulk een gesteldheid der geesten de handhaving van liet kerkelijk gezag.

Immers het diepingrijpend verschil tusschen het Overheidsgezag en het kerkelijk gezag bestaat juist hierin, dat de kerk elke dwingende macht mist; het zwaard niet draagt; en, dus ganschelijk inzinkt en bezwijkt, zoo het geen steunpunt vindt in de conscientie der gedoopten.

Want wel kan de kerk, bij onzuivere opvatting, somwijlen de dwingende macht van den Staat te hulp roepen, en leden der kerk, die hun geldelijke verplichtingen niet nakomen, voor den rechter dagen; maar, afgezien van de vraag, of dit ooit aan eenige kerk zij aan te raden, baat haar dit toch nooit op geestelijk terrein, en kan ze deze dwingende macht nooit inroepen dan tegenover hen, die contractueel haar bestuursmacht erkend hebben.

Waar sprake is juist van het brengen tot erkentenis van deze macht, ontvalt haar dus ook dit hulpmiddel geheel, en blijven haar volstrekt niets dan zedelijke hulpmiddelen over.

En overmits nu zedelijke middelen onvoorwaardelijk hun uitwerking missen, zoolang u geen aantrekkingspunt geboden is in de conscientie van hem of haar, op wier bewerking ge het toelegt, zoo volgt hieruit, dat de sceptische houding, die tal van gedoopten tegenover den tot reformatie gekomen kerkeraad aannemen, in den grond gelijk staat met een, voor wat hun aangaat, volkomen machteloos maken van zijn

Het sterkst gevoelt men dit ten opzichte van de Roomsch-Katholieken.

Toen in de i6de eeuw de Reformatie doorbrak, bestond er bij onze vaderen geen de minste twijfel, of het ambt der Opzieners moest over alle gedoopten blijven gaan. Ze gevoelden deswege hun roeping, om allen, die bij de Hiërarchie bleven, hiervan af te manen, en niet zoo korten tijd heeft men in dorpen en in kleine steden volgehouden, om zulke huisgezinnen te bezoeken.

Dat ging destijds gemakkelijker dan nu, omdat, toen eenmaal de Overheid zich voor de Gereformeerde religie als religie van den Staat had verklaard, een predikant of ouderling nooit bang behoefde te zijn voor onv c d h aangename ontmoetingen. Het schild der Overheid dekte hen.

Maar met hoeveel ernst en volharding dit werk ook begonnen en doorgezet wierd, toch had men al spoedig de grens bereikt waarover men niet verder kon.

Zoodra toch diegenen, in wie de conscientie wakker was geworden, zich bijna tot den laatsten man bij de Reformatie hadden aangesloten, vorderde men met zijn herderlijken arbeid bij de Roomsch-Katholieken bitter weinig meer.

Overgangen kwamen nog wel voor. Maar ze werden steeds zeldzamer. En niet lang meer of onze kerkeraden gingen ontwaren, dct ze alle klem op de conscientie der Roomsch-Katholieken verloren hadden.

Een nieuw geslacht was allengs opgestaan, dat in geheel andere gedachten en overwegingen was opgegroeid; en zoo duurde het niet lang meer of men slaakte een poging, die van dit oogenblik af toch feitelijk geheel doelloos was geworden.

En van dat oogenblik af wierd de band van saamhang nog alleen daarin gevoeld, dat men de enkele Roomsch-Katholieken, die zich later aan het opzicht en de tucht onzer kerken onderwierpen, niet als heidenen doopte, maar als reeds gedoopten beschouwde, die dus bij de kerk hoorden, en nu vrijwillig onder haar tucht kwamen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1890

De Heraut | 4 Pagina's

De positie van den

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1890

De Heraut | 4 Pagina's