Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Door een Spiegel in een duistere rede”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Door een Spiegel in een duistere rede”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wij zien nu door een spiegel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. I Cor. 13 : 12.

Hoe nu?

Gods Woord zou »een lamp zijn voor mijn voet en een licht op mijn pad, " en met den psalmist zou ik zingen:

Hoe wonderbaar is uw getuigenis! Dies zal mijn ziel dat ook getrouw bewaren; Want de oopning van uw woorden zal gewis, Gelijk een licht, het donker op doen klaren; Ze geeft verstand aan slechten, wien 't gemis Van zulk een glans een eewgen nacht zou baren

En is nu toch weer dat Woord van mijn God in nevelen gehuld ? En moet ik nu toch weer klagen, dat ik met dat Woord nog slechts als in een spiegel op een duister iets staar?

Kan de heilige apostel dat meenen?

Diezelfde apostel, die in zijn tweeden brief aan de kerk van Corinthe van datzelfde Woord en met hetzelfde beeld schreef: Wij allen, met ongedekten aangezichte, de heerlijkheid des Heeren, als in een spiegel aanschouwende, worden naar dat beeld (van Christus) in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid" (3:8).

En toch die schijnbare tegenspraak staat er zoo.

De ééne maal schijnt van dat M'^oord het zuiverst licht uit te stralen, en de andere maal heet, wat dit Woord ons biedt, zelf nog een * duistere rede."

Doch waarom zou dit niet kunnen saamgaan?

Of is, als ge van »licht" en «duisternis" spreekt, niet alles betrekkelijk?

Vergeleken bij een stikdonkeren nacht, zegt ge van een nacht, waarin de volle maan schijnt, dat het alles licht om u heen was. Maar vergelijkt ge zelfs dat klaarste maanlicht met den verblindenden glans van een zomersche middagzon, dan is het zelfs bij volle maan nog een omtasten in schemerend duister.

En zoo is het ook in het genaderijk.

Vergeleken bij de afgodische duisternis in de tempels, waarin de Egyptenaren voor Jsis en Osiris hun outer ontstaken, was het in de tente van Israël, waar het smeekgebed tot Jehova wierd opgezonden, heerlijk licht. Maar verge lijkt ge nu het volle licht in Christus, dat wij , v) bezitten, met het matte schijnsel dat Israël in Egypte bestraalde, dan is het licht bij ons en wandelde Israël in donkere schaduwen.

En dit nu is ook toepasselijk op het Woord.

Staart uw zielsoog in den stikdonkeren nacht, die nu nog op Azië en Afrika rust, en slaat ge dan in uw binnenkamer het Woord van uw God open, dan verheugt ge u met dank en met aanbidding in het heerlijk licht, dat uit dat Woord op uw hart en op uw levenspad straalt.

Maar, omgekeerd, verheft ge uw ziel opwaarts tot uw God; tot Hem, die een ontoegankelijk licht bewoont en in wien gansch geene duisternis is; en poogt ge u ook maar van verre een zwakke voorstelhng te vormen van de eeuwige heerlijkheid, die Immanuël op den troon zijner Majesteit omringt; dan voelt ge opeens den onmetelijken afstand, die het zwakke schijnsel uit dat Woord nog afscheidt van de volle glansen, waarin het kind van God zich daarboven eens verlustigen zal.

Reeds in dat Woord zelf is een overgang van minder tot meerder licht.

Vergeleken bij de donkere schaduwen, die op Edom en Moab rustten, wandelde Israël in het zaligst licht; maar toen in Bethlehem en op Golgotha de volle glans van den Immanuël was doorgebroken, heette Israël op zijn beurt seen volk dat in duisternis zat, en waarover een licht was opgegaan."

een licht was opgegaan." En nu nog spreekt heel de Christenheid van de schaduwen waarin Israël wandelde, en van het licht waarin thans de kerk des Nieuwen Verbonds zich verheugt.

Geen tegenspraak is het dus, maar slechts een andere maatstaf, die wordt aangelegd, als van hetzelfde Woord Gods de ééne maai gezegd wordt, dat zijn glansen ons »van heerlijkheid tot heerlijkheid'', naar het beeld van den Christus veranderen; en een ander maal, dat we toch in dat Woord nog slechts een spiegel voor ons hebben, en in dien spiegel turen op een altoos duister beeld.

Wat is dan die maatstaf, die hier wordt aangelegd ?

Het is de tegenstelling tusschen het portret en den levenden persoon zelf.

Bij gemis van den levenden persoon kan dat portret, zoo het wel gelijkt en sprekend is, u alles waard zijn, en, o zooveel vergoeden. Maar toch de levende persoon zelf is het niet. En hoe meer ge op dat afbeeldsel staart, en hoe sterker dat afbeeldsel de herinnering aan den levenden persoon in u wakker roept, hoe dieper het onbevredigd verlangen zuchten gaat, om van deze afbeelding het oog te kunnen afwenden, en den levenden persoon zelf te zien »van aangezicht tot aangezicht."

En, naar dien maatstaf nu, neen, dan bevredigt het Woord u niet; maar wordt juist door het gedurig staren op dat Woord, al sterker het zielsverlangen naar Jezus zelf in u geprikkeld.

geprikkeld. Dan wilt ge niet meer lezen van Jezus, maar Jeztis zelf hebben. Dan vindt ge ook in het vurigst geloof geen ruste meer, maar verlangt ge naar aanschouwen.

En dat nu is het wat Jezus' apostel uit eigen zielservaring, onder de leiding des Heiligen Geestes, voor ons uitspreekt. »We wandelen thans wel door geloof, maar ons ontbreekt het aanschouwen nog." En daarom zuchten we in ons zelven. Maar eens komt ook dat rijk genot. Want zien we nu nog maar als in een spiegel een duister beeld van den Christus, dan zullen we zien van aangezicht tot aangezichte, en zullen we kennen gelijk we gekend zijn."

En omdat uw Heiland wist, dat juist door het Woord deze natuurlijke zielsbehoefte in u zou gewekt worden, daarom gaf hij u bij het

Woord het Sacrament.

Niet alsof het Sacrament die zielsbehoefte reeds ten volle kon bevredigen. Die volle bevrediging komt eerst na uw scheiden van deze wereld, uw doorgang door den Dood, en uv.r ingang in het Vaderhuis. Ja, geheel bevredigd zal die zielsbehoefte eerst worden, als Christus op de wolken wederkomt, en we hem gelijk zullen wezen, omdat we hem zien zullen gelijk hij is, in het rijk zijner heerlijkheid.

Maar toch is het Sacrament" een tegemoetkoming; een goddelijk hulpmiddel; een zalige vergoeding voor wat ge nog mist en derft.

Want dit is het getuigenis van Gods kinderen uit alle eeuwen, dat ze hun Heiland en hun Christus nooit zoo nabij hebben gevoeld en zoo zalig in zijn gemeenschap genoten hebben, als juist onder het heilig Sacrament.

Niet om het Woord in de schaduw te stellen, wierd u dit Sacrament gegeven. Want wie het beeld van Jezus niet eerst uit het Woord opving en in zijn ziel prentte, die kan Hem ook niet in zijn Sacrament genieten.

Eerst gevoegd bij het Woord, bezit het Sacrament zijn verborgene genadewerking.

Maar toch het schenkt u als Sacrament iets wat het Woord op zich zelf u nooit geven kan. Het Woord handelt over den Christus, het Sacrament brengt u hij den Christus, of liever den Christus hij u.

Ik zal konten en Avondmaal met u houden!"

Het gebed ligt tusschen het Woord en het Sacrament in.

Bidden, zonder den achtergrond van het Woord, is een heidensch prevelen, dat de ziel niet troosten kan. En een zich verliezen in het Woerd, zonder dat ge in het gebed - met uw ziele uitloopt, is een verstandelijk bezig zijn met het heilige, doch waarbij de zielsgemeenschap met den Heilige uitblijft.

Want dit is de zaligheid van eens Cliristens gebed, dat het u tot uw God doet naderen. Dat ge van voorstellingen en woorden tot de wezenlijkheid komt. Een opheffen van uw ziel naar den Hooge, een ontmoeten van uw God.

Maar het Sacrament gaat nóg hooger. Eerst zoo ge tot het Sacrament komt, hebt ge als kind van God het hoogste rustpunt bereikt, dat zijn genadig bestel op aarde voor. u verordend heefi.

Dan toch liadert uw Heiland tot u.

In het midden zijns volks openbaart zich de Heere der heerlijkheid.

Heere der heerlijkheid. Nienfands oog ziet hem, en toch weet elk kind van God in het diepst der ziel, dat hij daar is; dat zijn werking heerlijk uitgaat; en er wordt een genieting gesmaakt, die door het Woord voorbereid, en door het gebed aanlokkelijk gemaakt, toch in die mate en in dien diepen zin noch door het Woord noch in het gebed u wordt geschonken.

KUVPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 augustus 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Door een Spiegel in een duistere rede”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 augustus 1890

De Heraut | 4 Pagina's