Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het heilig Avondmaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het heilig Avondmaal

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus dan zeide tot hen: oorwaar, voorwaar zeg ik ulieden: enzij dat gij het vleesch des Zoons des menschen eet, en zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in u zelven. Joh. 6:55.

Zondagaghhftg XXIX

I.

In de zeven artikelen van de 28ste Zondagsaldeeling is het Sacrament van het heilig Avondmaal > als een door God ingesteld teeken" besproken. Thans in deze tweede reeks artikelen, die de agste Zondagsafdeeling gaat toelichten, komt niet het symbolische teeken, maar de Genadewerking ter sprake, die Christus, uit de hemelen, door dit Sacrament te weeg brengt.

De Catechismus bespreekt dit gewichtig vraagstuk in dier voege, dat hij eerst onderzoekt, of de eertijds algemeen gangbare meening juist zij, dat namelijk brood en wijn in vleesch en bloed veranderd zouden worden (Vr. 78). En, na hierop een ontkennend antwoord te hebben gegeven, onderzoekt hij dan in Vr. 79, welke genadewerking dan wel plaats grijpt.

In de eeuw der Hervorming toch vervulde juist dat vraagstuk de geesten in zulk een hooge mate, dat alle overige verschillen op godgeleerd gebied ten langen leste geheel op den achtergrond geraakten, en de onderscheiden zienswijze over de Sacramenten ten finale de kerken op aarde z; ^^deelde en ïwdeelde. Tegenover Rome stonden alle overige kerken om „de vervloekte afgoderij van de Mis"; van de Anabaptisten scheidde men zich om de verwerping van den Kinderdoop: en dé Luthersche en Gereformeerde kerken gingen uiteen op het stuk van het Avondmaal. Alle overige geschillen badden zich ten slotte in deze practische vraagstukken, waarmee elk geloovig huisgezin in aanraking kwam, saamgetrokken. Feitelijk \vierd het volk des Heeren gesplitst door het Sacrament. Juist dit echter had ten gevolge, dat na deze overspanning ontspanning en slapheid volgde, en zoo is het geschied, dat allengs een zeer laakbare onverschilligheid omtrent het Sacrament is ingetreden, die in den aanvang dezer eeuw zóóver ging, dat men zich vroolijk maakte over de kleinzieligheid onzer vaderen, die zich in zoo nietsbeduidende haarkloverijen, rakende het Sacrament konden verliezen.

Thans echter is hierin een merkbare keer ten goede gekomen. De prijsstelling op het Sacrament nam toe. Men begon weer in te zien, dat metterdaad in het Sacrament heel onze Christelijke belijdenis, als in een heilig middelpunt, ligt saamgeplooid, en zoo door het optreden van de Baptisten in zake den Doop, als door het Puseyisme ia zake het Avondmaal, wierden de Christelijke kerken haars ondanks genoodzaakt, weer op het Sacrament terug te gaan, en zich nogmaals rekenschap te geven van de waarde, dia zij aan het Sacrament te hechten hadden.

Hierbij nu kwam alles aan op de vraag, of er een genadewerking aan het Sacrament | verbonden was, en zoo ja, welke. Juist dus het onderwerp van deze Zondagsafdeeling. En te dezen opzichte nu staat vierderlei overtuiging tegenover elkander, die nog altoos aan de namen Rome, Luther, Zwingli en Calvijn verbonden zijn. Rome leert dat uit brood en wijn het werkelijk lichaam en bloed des Heeren wordt. Luther leerde in zijn laatste periode, en de Luthersche kerk met hem, dat het lichaam van Christus in, bij en onder de teekenen van het Avondmaal genoten wordt. Zwingli ontkent, dat er bij of onder het Avondmaal eenige buitengewone genadewerking plaats grijpt. En Calvijn sprak de overtuiging uit, dat Christus uit den hemel door zijnen Heiligen Geest de zielen der geloovigen met zich zelven voedt.

Zwingli wijkt dus het verst at, in zooverre hij alle genadewerking in buitengewonen zin ontkent, en hierdoor tegen Rome, Luther en Calvijn komt over te staan. Ja, men kan zeggen, dat Zwingli eigenlijk alle Sacrament als zoodanig, loochende. Naar Zwingli's oorspronkelijke voorstelling, verkoor God de zijnen uit; zeker te weten dat men uitverkoren was, heette bij hem geloof; dit geloof moest zich openbaren in de werken; en tot deze werken behoorde ook het Sacrament; een plechtigheid waarin alzoo naar zijn eigen duidelijke uitspraak, niet God iets voor ons, maar wij iets voor God deden. Niet God, maar de mensch was in het Sacrament de werkende persoon. Men ontving niets in het Sacrament, maar kwam er zijn plicht vervullen, en zijn geloof betuigen. En wel heeft Zwingli later in zijn brief aan Frans I toegegeven, dat het heilig Avondmaal het geloof sterkte, maar hij gaf dit alleen in dien zin toe, dat de teekenen van het heilig Avondmaal onze zinnen op heilige wijze bezig hielden, waar ze anders licht met zondige gedachten konden vervuld worden. In de Hervormingseeuw drukte men dit niet onjuist uit, door te zeggen, dat Zwingli in de Sacramenteele bestanddeclen slechts nuda signa zag, d. w. z'. niets dan een teeken. En metterdaad, welke moeite Zwingli zich ook gegeven moge hebben, om kerkelijk bet heilig Avondmaal toch in eere te houden, het feit stond nu eenmaal vast, dat het vooxhtxageen Sacrament meer was; dat er akoo geen Sacramenteele kracht van uitging op de ziel; en dat het uit dien hoofde feitelijk op één lijn kwam te staan, met allerlei andere verschijnselen die een stichtelyken indruk op ons kunnen maken, zooals het firmament, eensterf bed, een biddend kind, en wat dies meer zij.

Het zou dan ook r.: ; .ia onnoodig zijn op deze platte en matte Zwingliaansche zienswijze nog de aandacht te vestigen, indien niet ook hier te lande van oudsher soortgelijke meenjng was voorgestaan. Er is én in de Zwitsersche én in de Nederlandsche nationaliteit een karaktertrek die sterke verwantschap toont, en het best kan omschreven, als te geringe dorst naar het ideaal. Niet alsof in tijden van hooge spanning der geesten ook de Zwitsers en Hollanders niet bezield kunnen worden. Dit leert ons de historie wel anders; en ook heeft het noch in Zwitserland noch in ons land ooit aan ideale persoonlijkheden ontbroken. Denk slechts aan Bilderdijk en Da Costa. Maar dit neemt niet weg, dat er toch in beider nationaliteit, als zoodanig, iets plats, iets gelijkvloersch ligt, dat ge noch bij de Italianen, noch bij den Frattschman, noch bij den Duitscher, noch bij den Engelschman in die mate aantreft, Ons kleeft de neiging aan, om met ons gewoon nuchter verstand alles te v/illen inzien, en wat in het kader van dat nuchtere verstand niet te wel past, te belachen of te loochenen. Vandaar dat zelfs het ongeloof van den gewonen burgerman ten onzent een zoo veel onverkwikkelijker karakter draagt dan bij onze naburen te land en over zee. En dit nu was oorzaak, dat, zonder afspraak, én in Zwitserland én in ons land, een even nuchtere en gelijkvlocrsche opvatting van het Sacrament ingang vond, die er nog bij duizenden inzit en die nog in het laatste decennie in Prof. Doedes van Utrecht haar tolk vond. Wel was deze platte, matte opvatting ten opzichte van het heilig Avondmaal nog niet zoo diep doorgedrongen; maar het terrein van den heiligen Doop h& dza bijna geheel veroverd; zc; r> ."dfs dat er niet vfeinige predikanten zijn geweest, die, toen nu allengs de Gereformeerde belijr!enis van den heiligen Doop weer uiteen wierd gezet, hier zoo vreemd tegenover stonden, dat ze waanden met een particuliere liefhebberij van den schrijver te doen te hebben, en eerst door de reeks getuigen van onze uitnemendste theologen tot hun verbazing merkten, hoe door en door ongereformeerd zij zelven jaren lang in dit stuk gestaan hadden.

Ook ten opzichte van het heilig Avondmaal zij daarom van meet af wel en duidelijk uitgesproken, dat ook door ons de Zwingliaansche theprie van het Avondmaal bewust en beslist verworpen wordt; eenvoudig wijl de opvatting van Zwingli ons op verlies van het Sacrament zelf zou te staan komen.

In verband hiermee lette men er op, dat onder het antwoord op Vraag 78 verwezen wordt naar Schriftuurplaatsen als Ti f. 3:5 en Petr. 3:21; plaatsen waarin niets omtrent het heilig Avondmaal staat te lezen, maar wel iets omtrent den heiligen Doop. Denk echter daarom niet dat dit een vergissing is, en kom niet met uw potlood, om deze plaatsen door te schrappen. Immers i Petr. 3 : 21 wordt aangehaald, om u te herinneren, dat volgens de Heilige Schrift, het Sacrament van den Doop niet slechts iets afbeeldt en vertoont, maar ook iets doet. Immers de apostel Petrus zegt, dat de heilige Doop „ons nu ook behoudt" En evenzoo wordt op Tit. 3 : S gewezen, waar de apostel betuigt „dat Hij ons zalis; maakt door het bad der wedergeboorte". Blijkt hieruit nu, dat het ééne Sacrament, de heilige Doop, niet slechts iets afschaduwt en verzinnebeeldt, maar ook een genadewerking in zich draagt, waardoor het iets doet, iets te weeg brengt, iets uitwerkt; en wel een zoodanig iets, dat ons behoudt en zalig maakt; dan is het hiermee uitgemaakt, dat zulk een genadewerking van het wezen van het Sacrament onafscheidelijk is, en alzoo ook bij het heilig Avondmaal moet worden beleden. Geheel in gelijken zin, als waarin Ef. S:26 zegt, dat Christus zijn kerk „gereinigd heeft met het bad des waters door het Woord". Er werd dus zeer terecht naar deze plaatsen verwezen, ook om duidelijk te doen uitkomen, hoe God ons in den Doop niet maar enkel „een bloot teeken" voor oogen stelt, maar ook op het oogenblik de daad doet van ons door dit teeken iets te verzekeren. En overmits nu Doop en Avondmaal voor onze Catechismusopstellers onder één gezichtspunt vallen, protesteerea ze wel ten ernstigste tegen Romes meening, alsof de kracht dier genadewerking in de elementen van water, brood en wijn zelven zou liggen; maar houden niet te min het feit, dat er een Sacramenteele genadewerking is, strikt vast. Tegenover Zwingli plaatsen dus de Grereformeerden zich naast Rome, Luther en Calvijn, om, zij het ook op zeer onderscheidene wijzen, aan een Goddelijke genadewerking bij het Sacrament vast te houden. Wie met Zwingli staande houdt, dat er bij Doop en Avondmaal wel een handeling van den geloovige ter eere Gods, maar niet, en wel ten principale, een daad Gods ten goede van den geloovige plaats grijpt, hoort niet bij ons; met zulk een kunnen we saam geen kerk houden; en diens plaats is veeleer bij de volgelingen van Socijn, ook in hun 19deeeuwsche gehalte.

Evenwel, al geven we voetstoots toe, dat er in de Avondmaalsleer van deRoomsche en Luthersche kerk meer waarheid schuilt dan in Zwingli's voorstelling, toch kunnen de Gereformeerden noch met Rome noch met Luther meegaan.

Over Romes gevoelen sta hier slechts een kort woord, omdat bij de Boste Vraag over „de Paapsche Mis" deze zijde der quaestie vanzelf breeder ter sprake komt. Voorshands zij het genoeg er op te wijzen, dat Rome zeer zeker een Goddelijke genadewerking in en door het Sacran-jent erkesit, rnsar nochtans hierin van de rechte lijn afboog, dat het deze genadewerking door het uiterlijk Sacrament zelf liet tot stand komen. Inde Roo.nsche Communie ontvangt men, volgens de Roomsche kerkleer, de genadewerking cJs een kracht die in den ouwel inzit; en wel zoo inzit, dat het brood zelf wordt geacht veranderd te zijn in het lichaam van Christus. De genadewerking wordt dus geacht hierin te bestaan, dat God door zijn a'macht ons voedt met Christus. Daartoe doet God een Sacramenteel wonder. Dat Sacramenteele wonder bestaat hierin, dat men wel waant een stuk brood te zien, maar dat dit brood het lichaam van Christus zelf is; zoodat men alsnu de genadewerking zich toeeigent, door dat brood in den mond te nemen en te nuttigen. Gevolg waarvan is, dat wie communiceert op de wijze, gelijk zulks behoort, met Christus innerlijk gevoed wordt. Maar die Christus, waarmee hij gevoed en innerlijk gesterkt wordt, komt hem toe niet langs geestelijken weg of door een inwerking op zijn ziel, maar in dat brood en door een eten met den mond. En wel hebben de groote Scholastieken dit met allerlei beelden aannemelijk zoeken te maken, b. v. door te zeggen dat het brood zooveel als de beker is, waarin het vocht der genade wordt ingeschonken; of gelijk Thomas van Aquino zegt, dat het is als de magnetische kracht die op een gegeven oogenblik in ijzer kan schuilen; maar alle deze beelden nemen het feit niet weg, dat, naar luid der Roomsche kerkleer, bij het Avondmaal een Goddelijk wonder plaats grijpt, waardoor het brood in het lichaam van Christus veranderd wordt, en dit veranderde brood, nu mondeling gegeten zijnde, iets van den Christus in den geloovige inbrengt. Dit noemt men de Transsubstantiatie, wat zeggen wil: verandering door overgang van zelfstandigheid; omdat het inhoudt, dat de zelfstandigheid van het brood veranderd wordt en overgaat in de zelfstandigheid van het lichaam van Christus.

Toen nu Luther in 1517 tegen de Roomsche hiërarchie den strijd aanbond, dacht hij er nog niet aan, aanstonds met deze geheele voorstelling te breken. Zelfs bezigde hij aanvankelijk nog allerlei uitdrukkingen, die sterk aan de Roomsche transsubstantiatie herinnerden. Maar al spoedig zag toch ook Luther de noodzakelijkheid in, om ten deze de Roomsche kerkleer, waarin de macht der hiërarchie bevestigd lag, te verlaten. Tegenover de kerk die bij Rome de goddelijke werking tot stand bracht, stond Luther aanvankelijk met niets és.xi'^yapersoonlijk geloof. Niet de kerk zaligt, maar het geloof rechtvaardigt, en onder dat geloof verstond Luther het persoonlijk geloof,

gelijk het in hem zelf leefde. Dit nu ook op het Sacrament toepassende, leerde hij in 1518 — 19 dat het geloof het Sacrament maakt. Voor hem die niet gelooft is er niets dan brood en wijn, maar die gelooft, dat dat brood en die wijn het lichaam en het bloed van Christus is, voor dien is het dit ook. Christus had gezegd: „Indien ge een geloof hadt als een mosterdzaadje, ge zoudt tot dezen berg zeggen: Word opgeno men en in de zee geworpen, en het zou alzoo geschieden." En dit nu toegepast op het heilig Avondmaal, beduidt, dat het u bij het Avondmaal vergaat naar uw geloof. Gelooft ge dat brood en wijn het lichaam en bloed des Heeren zijn, zoo worden ze dit ook voor u. Zoo ge het niet gelooft, blijven ze wat ze zijn. Eigenlijk dus nog het Roomsche standpunt, alleen met dit verschil, dat het wonder tot stand komt niet door wat de Priester doet, maar door hetgeen elk aanzittende gelooft; waarbij dan nog op zeer averechtsche wijze het zaligmakend geloof met het wondergelool verward wordt.

Reeds spoedig is Luther dan ook van deze zienswijze teruggekomen, en reeds in 1520 stond hij op een ander standpunt. Was hij tegen Rome opgetreden in den waan, dat het persoonlijk geloof genoegzaam steunpunt bood tegenover de macht der kerk, reeds na drie jaren zag hij in, dat dit persoonlijk geloof zelf een steunpunt noodig had, en dit greep Luther toen in /iet Woord. In dat Woord sprak God. In dat Woord spraken de krachten der Goddelijke autoriteit. En zoo werd wel het persoonlijk geloof niet opzij gezet, maar toch nader omschreven als een geloof, dat gebonden was en zijn inhoud ontleende aan dat Woord. In verband hiermede nu zocht Luther toen ook het Sacrament niet uit het geloof, maar uit dat Woord af te leiden. Het Woord is hem nu eigenlijk het één en al. Bij dat Woord komt het Sacrament slechts als zegel bij. Het kan gemist worden; maar goed gebruikt heeft het de uitwerking, dat het geloof aan het Woord vaster in ons sta. Het Sacrament brengt eigenlijk hetzelfde als het Woord, en kan alleen uit het Woord begrepen worden, maar het geeft dit Woord in een teeken in p'aats van in letters, en bewerkt ons alzoo op een andere wijze.

Het springt in het oog, dat Luther op die wijs bezig was, Zwingli te naderen, en ware hij op die lijn voortgegaan, noodwendig bij vernietiging van het Sacrament zou zijn uitgekomen. Vooral zijn zeggen, dat niet het Sacrament maar het Testament het eigenlijke is, ontdekte voor velen het gevaar, waaraan men blootstond. Een gevaar, dat Luther eindelijk zelf inzag, toen de Zwickauer profeten, op dat thema voortbordurende, het Sacrament stpeds geringer gingen schatten en de conscientie des volks door hem van het Sacrament wierd losgemaakt. Dit nu bracht er Luther omstreeks 1524 toe, om nogmaals zijn zienswijze omtrent het heilig Avonmaal te wijzigen, en, met kleine wijziging, eigenlijk op Thomas van Aquino en Hugo van St. Victor terug te gaan. In de eerste plaats legde Luther van nu af nadruk op de goddelijke instelling van het Sacrament. Het was van Godswege ingesteld en bond ons als zoodanig, onverschillig of wij het begrepen en er trek naar gevoelden of niet. In de tweede plaats hing hij het Sacrament nu niet n^eer aan het Woord, maar plaatste het naast hst Woord, en bijna met het Woord op één lijn; als zijnde Woord en Sicrament de twee door God verordende genademiddelen. En in de derde plaats zocht hij voor Woord en Sacrament deze ééne hoofdgedachte te winnen, dat Woord en Sacrament beide uitwendige middelen waren, die altoos voorop moesten gaan zou de inwendige genade volgen. Luther leerde uit dien hoofde, dat als het Woord gepredikt wordt, door die prediking van het Woord de geheele Christus in de ziel wordt ingepredikt. En dat zoo nu ook als het heilig Avondmaal bediend wordt, de geheele Christus naar ziel en lichaam aan de geloovigen wordt uitgedeeld. Slechts met dit merkelijk onderscheid, dat, terwijl bij de prediking van het Woord de Christus in de gemeente als geheel wordt ingepredikt, bij het uitdeelen van het heilig Avondmad de geheele Christus persoonlijk aan A of B wordt aangeboden en door A en B, zoo ze gelooven, wordt aangenomen en ontvangen. Juist echter door deze vooropst.elling van het Woord en deze gelijkstelling van het Sacrament met het Woord, is het noch aan Luther noch aan de Luthersche kerk ooit gelukt, te zeggen wat het Sacrament nu deed, hetgeen ook niet gedaan werd door de prediking van het Woord. Het eigenaardig karakter van het Sacrament in de Luthersche kerk is dientengevolge nooit tot zijn recht gekomen.

Nu weten intusschen de meeste Lutheranen van dit alles niets af, en voor hen blijft, in zooverre ze geloovige Lutheranen zijn, alleen de belijdenis vaststaan, dat wie met geloof brood en wijn ontvangt, in, met en onder brood en wijn, het wezenlijke lichaam des Heeren ontvangt. Omdat Christus gezegd heeft; „Dit is mijn lichaam" houden ze staande, dat tr, hoe en op wat wijs dan ook, geloofd en beleden moet, dat het brood van het Avondmaal het lichaam des Heeren wel waarlijk is. En vraagt men nu hoe de Lutheranen dit pogen waar te maken, dan hangt deze Avondmaalsleer bij hen geheel saam met hun leer van Christus' persoon ^en hun leer van de Hemelvaart des Heeren. Volgens Gereformeerde belijdenis is Christus God en mensch, zóó dat de Goddelijke natuur alle Goddelijke, maar ook de menschelijke natuur alle menschelijke eigenschappen bezit en behoudt. Als Jezus ten hemel vaart in ons menschelijk lichaam, blijkt dus ook dit lichaam des Heeren aan een plaats in den henricl gebonden, en kan, evenals tijdens zijn omwandeling op aarde, slechts op ééne plaats tegelijk zijn. Is hij dus lichamelijk in den hemel, zoo kan hij niei tegelijk lichamelijk op aarde aan duizend plaatsen zijn. Wel met zijn „genade, majesteit en geest", maar niet met zijn vleeschen bloed. Zoo echter leeren de Lutherschen niet. Zij zeggen dat de beide naturen in Christus niet elk haar eigenschappen behielden, maar hare eigenschappen over en weer aan elkander mededeelden, zoodat met name in den staat der verheerlijking de Goddelijke eigenschappen zich ook aan de menschelijke ziel en het menschelijk lichaam van den Christus zouden hebben meegedeeld. Gelijk nu de Goddelijke natuur overaltegenwoordig is, zoo zeggen ze, moet ook aan het lichaam des Heeren overaltegenwoordigheid toegekend worden; en aldus geschiedt het, dat deze lichamelijke overaltegenwoordigheid van den Christus (Ubiqueuas) bij het heilig Avondmaal ook in het brood en in den wijn is. Hij is dus niet enkel in het brood en in den wijn, maar ook daarbuiten. Dus niet zooals Rome leert, gaat brood en wijn in het lichaam en bloed des Heeren over, maar tegelijk met het brood en den wijn is in, onder en bij' dat brood en dien wijn, ook de Christus.

Men noemde dit Gonsubstantiatie, in tegenstelling met de Roomsche Transsubstantiatie ; wat zeggen wil, dat te zamen met (con) de zelfstandigheid van het brood en den wijn, de zelfstandigheid van het lichaam des Heeren genoten werd,

KUYPER

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van het heilig Avondmaal

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's