Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Mis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Mis.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXX.

Want met ééne offerande heeft hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Hebr. lO : 14.

II.

Om helder in te zien, wat de Roomsche, Grieksche en andere kerken met de Mis bedoelen, moet men scherp onderscheiden tusschen het heilig Avondmaal en de Offerande, Hoe nauw toch de Mis met het Sacrament des heiligen Avondmaals verbonden zij, toch draagt de Mis een geheel ander en metterdaad zelfstandig karakter.

Dit gevoelt men het best bij een vergelijking tusschen de Luthersche en Roomsche kerken. De Luthersche kerk leert zoowel als de Roomsche, dat in het Sacrament des heiligen Avondmaals het lichaam en b.'oed des Heeren daadwerkelijk aanwezig is; zoodat, volgens beide kerken elk persoon die den gewijden ouwel ontvangt, door dien ouwel met zijn mond te eten, op geheel uitwendige wijze het lichaam en bloed des Heeren in zijn eigen lichaam opneemt. Al verschillen de Luthersche en Roomsche kerken dus ook nog zoozeer in het antweord op de vraag, hoe het lichaam en bloed des Heeren in den gewijden ouwel aanwezig is, toch belijden ze beide, dat deze aanwezigheid metterdaad bestaat, en dat alzoo Christus in het Avondmaal met den mond genoten wordt.

Doch daarom heeft de Luthersche kerk nog volstrekt geen Mis, en ware het omgekeerd zeer wel denkbaar, dat de Roomsche kerk aan haar belijdenis van de Communie vasthield, zonder daarom de offerande van de Mis daaraan toe te voegen.

Men houde dus v/el in het oog, dat de Roomsche kerk, evenals wij, het Sacrament van het heilig Avondmaal heeft, en bovendien nog de Mis daaraan toevoegt, als een plechtigheid van een geheel ander karakter. Want wel weten we, dat Communie en Mis door de Roomsche dogmatici onder den éénen naam van het Sicramentum Eticharistiae worden saamgevat; maar toch maken beide ook op hen zoo geheel verschillenden indruk, dat velen hunner achtereenvolgens handelen, eerst van de Eucharistie als Sacrament, en dan van de Eucharistie als Ojj-erande. Slechts ligt de éénheid van Communie en Mis hierin, dat beide uitgaan van de onderstelling, dat het brood en de wijn door de zegenspreuk van den priester veranderd worden in het lichaam en bloed des Heeren.

Feitelijk rust dan ook de Mis op drie onderscheidene leerstukken. Het eerste is dat Christus onze Heiland, hoewel ten hemel gevaren en zittende ter rechterhand Gods^ nochtans in brood en wijn, zoodra de sacramenteele woorden hierover zijn uitgesproken, aanwezig is. Het tweede is, dat deze aanwezigheid van Christus in brood en wijn tot stand komt door de Transsubstantiatie, zoodat het brood geen brood en de wijn geen wijn meer is, maar dat, onder den schijn van brood en wijn, de substantie, die men in de hand of in den kelk heeit, niet anders is dan de substantie van het lichaam en bloed des Heeren. En het derde leerstuk, van de beide voorgaande onderscheiden, is, dat Christus, alzoo in den vorm van brood en wijn, op het altaar aanwezig zijnde, zichzelven Gode als een offerande aatibiedt. De beide eerste leerstukken zijn dus aan Communie en, Mis gemeen, maar het derde of laatste slaat alleen op de Mis. Ook bij de Communie of het heilig Avondmaal onderstelt en belijdt de Roomsche kerk, dat Christus onder den vorm van brood en wijn daadwerkelijk aanwezig is, en evenzoo dat brood en wijn ophielden brood en wijn te zijn en alsnu overgingen in het lichaam en bloed des Heeren. Maar wanneer nu dit aldus van substantie veranderde brood in de Communie gebruikt wordt, zoo eigent de Avondmaalganger zich dit door mondeling eten toe; juist zooals de Luthersche kerk het leert, ook al verklaart deze de aanwezigheid van Christus in de teekenen op eenigszins andere wijs. Maar in de Mis geschiedt heel iets anders. Ia de Mis wordt brood en wijn niet door de leden der kerk ncch zelfs door den priester genoten. Neen de eigenlijke Mis bestaat uitsluitend in de onbloedige offerande, waarmee de Christu? , in brood en wijn aanwezig zijnde, zichzelven op het altaar Gode offert.

Desniettemin pleegt men beide saamvoegend, van Roomsche zijde de Eucharistie te omschrijven als een „offerande van het Nieuwe Verbond, die werkelijk en substantieel in zich besluit, onder de teekenen van brood en wijn, zoo het lichaam en bloed als de ziel en de Godheid van onzen Heere Jezus Christus, die dit Sacrament heeft ingesteld tot een voedsel voor onze zielen." Dienovereenkomstig heeft het Concilie van Trente in haar 13e zitting, het oordeel der verdoemenis uitgesproken over een iegelijk, die „ontkent, dat het Sacrament der zeer heilige Eucharistie waarlijk, wezenlijk en werkelijk het lichaam en het bloed, met de ziel en aé öodheid ouïres" Heeren Jezus Christus, en alzoo den geheelen Christus, in zich bssluit, en voorwendt, dat hij in brood en wijn slechts als een teeken, een figuur of een kracht aanwezig zou zijn, "

Voor twijfel of onzekerheid is flier dus geen de minste plaats. Uitdrukkelijk toch zegt het Concilie van Trente in hoofdstuk één van de 13e sessie: „Allereerst leert deze heilige Synode, en belijdt openlijk en eenvoudiglijk, dat bij het eerwaardig Sacrament der heilige Eucharistie, na de wijding van brood en wijn, onze Heere Jezus Christus, als waarachtig God en waarachtig mensch, waarlijk, werkelijk en wezenlijk in de gedaante van deze tastbare elementen besloten is. Immers het strijdt niet, dat onze Zaligmaker aldoor in den hemel aan de rechterhand des Vaders zit naar zijn natuurlijke bestaanswijze, en dat hij niettemin gelijktijdig op tal van andere plaatsen aanwezig zij op Sacramenteele wijze; en dat wel op zulk een manier als wij wel nauwlijks in woorden kunnen uitdrukken, maar die we toch, als bij God mogelijk, door het geloof met ons denken kunnen nagaan en stand vastiglijk moeten gelooven."

De bedoeling is dus wel wezenlijk, dat brood en wijn, zoodra de zegenspreuk is uitgesproken, verdwijnen, en niet meer zijn, ophouden te bestaan, en alsnu zijn overgegaan in den wezenlijken Christus. Ook dit toch sprak het ' Concilie van Trente zoo sterk mogelijk uit tegenover de Lutheranen, die ook hunnerzijds wel beleden dat Christus in, bij en onder brood en wijn aanwe­ zig was, maar niettemin vasthielden, dat, zoo na als voor de zegenspreuk, hetgeen op den schotel lag brood was en bleef, en hetgeen zich in den keilï üJ'.-^r.d wijn bleef. Tegenover deze Luthersche voorstelling nair.elijk sprak bet Concilie van Trente het anathema, d. i. het doemvonnis, uit over „een iegelijk die beweerde, dat, in het heilig Sacrament der Eucharistie, de substantie van het brood en van den wijn te zamen met het lichaam en bloed van onzen Heere Jezus Christus aanwezig bleef, en alzoo loochende die wonderbare en aanbiddelijke verandering van heel de substantie van het brood in het lichaamen, en van heel de substantie van den wijn in het bloed van Jezus Christus; welke verandering de Katholieke kerk bestempelt met den zeer eigenaardigen naam van Transsubstantiatie.

Doch ook hiermee is nog niet genoeg bepaald. Het mocht toch niet zóó worden voorgesteld, alsof het brood alleen in zijn lichaam en de wijn alleen in zijn bloed overging, met dit gevolg, dat alleen het brood zijn lichaam bevatte en alleen de wijn zijn bloed. Neen, de banvloek, het anathema, het doemvonnis ging ook uit over een iegelijk die loochende, dat in het heilig Sacrament van de Eucharistie Jezus Christus in ell? ; der beide teekenen, en zelfs in elk deel der beide teekenen begrepen was, zoodra de scheiding tot stand was gekomen. In den ouwel dus heel de Christu.s, en in den kelk heel de Christus; en dat niet alleen, maar ook heel de Christus in elk stukske van den ouwel en heel de Christus in eiken droppel vanden beker. „Dit toch, zegt het Concilie van Trente, is altijd het geloof der kerke Gods geweest, dat terstond na de zegenspreuk, het ware lichaam en het ware bloed van onzen Heere Jezus Christus aanwezig zijn onder de gedaante van brood en wijn, en dat te zaam met zijn ziel en zijn Godheid, ^rx. 'zulks door de kracht der woorden; maar het lichaam onder de gedaante van den wijn en het bloed onder de gedaante van het brood, en de ziel onder beide, krachtens die natuurlijke en verzeilende (concomitans) gemeenschap, waardoor de verschillende deelen van onzen Heere Jezus Christus, die uit de dooden is opgewekt, om nooit weer te sterven, onder elkander verbonden zijn; en de Godheid ter oorzake van haar hypostatische vereeniging met zijn lichaam en zijn ziel. Daarom is het juist, te zeggen, dat een der beide elementen evenveel in aich bevat als beide saam; want Jezus Christus is naar zijn geheelheid aanwezig onder de gedaante van het brood en onder elk stukske er van; en evenzoo in zijn geheelheid aanwezig onder de gedaante van den wijn, en onder elk deelke van den wijn."

Hieruit nu vloeide nog een andere belijdenis voort. Wierd feitelijk door de zegenspreuk brood en wijn in den werkelijken Christus veranderd, dan kon deze Christus niet weer brood en wijn worden. Zoo moest dus wel beleden worden, dat brood en wijn, waarover eenmaal de zegenspreuk was uitgegaan, niet enkel op dat oogenblik de wezenlijke Christus was, maar dat ook bleef. Zoodra dus de priester de zegenspreuk der consecratie over den ouwel en den wijn heeft uitgesproken, is de verandering tot stand gekomen. Van dat oogenblik af schijnt er nog wel brood te liggen en wijn in den beker te tintelen, maar feitelijk is dat niet zoo. Wat daar pp het altaar ligt of in den kelk staat IS Ckristtts yezus zelf, naar lichaam en ziel enevènzoo naar zijn Godheid, /tl komt ga dus uren daarna, om de Communie te gebruiken, zoo behoeft er niets meer te gebeuren. De Christus ligt daar onder den schijn van brood en wijn. Men behoeft u dien Christus slechts te reiken, en gij kunt hem ia u opnemen. Deswege sprak het Concilie van Trente dan ook den banvloek uit over een iegelijk die staande hield, „dat het lichaam en bloed des Heeren in de elementen niet terstond na de consecratie aanwezig was, maar alleen tijdens men het gebruikte, en dus niet van te voren, noch daarna; en alzoo loochende dat het ware lichaam des Heeren in den ouwel of in een stukske van den ouwel, dat na de Communie overbleef, nog aanwezig zou zijn."

Na de zegenspreuk was er dus geen brood of wijn meer; al leek dit zoo. Feitelijk was er niets dan de Christus, en wel die Christus geheel, gelijk hij beide naar zijn Goddelijke en menschelijke natuur in den hemel aan de rechterhand des Vaders verhoogd is. En hieruit nu vloeide ten slotte het laatste stuk , der Roomsche belijdenis voort: dat derhalve de Christus in de hostie moet worden aangebeden, en wel aangebeden met die volle aanbidding, die het schepsel schuldig is aan zijn God. Tot die uiterste consequentie moest men wel komen. Immers was het waar, dat hetgene brood en wijn was, maar nu ophield dit te zijn, omgezet, veranderd en overgegaan wierd in den geheelen Christus, zoodat de Christus als God en mensch daaronder aanwezig is, dan moet men aan dezen Christus wel al diezelfde hulde brengen, die men ook toebrengt aan den verheerlijkten Middelaar op den troon. Niet naar zijn menschelijke, maar wel naar zijn Goddelijke natuur moet de Christus worden aangebeden. Is hij dus ook naar zijn Godheid in brood en wijn aanwezig, dan is daar God; en waar God is en zich openbaart, is het onze schuldige plicht, dat we Hem aanbidden zullen. Rome legt er daarom nadruk op, dat de aanbidding die we den Christus schuldig zijn in het Sacrament des Avondmaals, niet die mindere vereering is, die aan de engelen en heiligen toekomt, en die ze Dulia noemt; maar dat wel waarlijk aan den Christus in de hostie toekomt die volle vereering of aanbidding, die alleen Gode mag worden toegebracht en die ze bestempelt met den naam van Latria.

In dien zin sprak dan ook het Concilie van Trente zich in zijn 13e sessie over dit punt aldus uit: „Zoo iemand zegt, dat in het heilig Sacrament van de Eucharistie, Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, niet moet worden aangebeden, met wezenlijke Latria, ook op uitwendige wijze; en dat men hem, bijgevolg, niet moet vereeren met een afzonderlijk Sacramentsfeest, hem niet in processie moet uitdragen, en dat men hem niet in het publiek moet uitstallen, om door het volk te worden aangebeden, of dat zij die hem aldus aanbidden afgoderij plegen, die zij vervloekt." De intentie is dus niet om het broocf te aanbidden, maar om hetgeen brood was, en nu de Christus geworden is, te aanbidden met die hulde der aanbidding idie aan den Christus, omdat hij God is, toekomt.

Tot zooverre nu is deze belijdenis eigen % zoowel aan het eigenlijk Sacrament der Communie, als aan de Mis; tnaar van dit punt af, gaan Sacrament en Mis uiteen. Bij de Communie toch wordt nu deze in Christus veranderde ouwel door de geloovigen genoten, en door dezen ouwel of een stukske er van in zich op te nemen, eigenen ze zich niet een stuk brood, maarden wezenlijken Christus toe, die alsnu in hen de geestelijke vrucht van het Sacrament uitwerkt.

Maar iets heel anders is de Mis. Ook in de Mis toch wordt wel diezelfde hostie gebezigd; maar er wordt een geheel ander gebruik van gemaakt. In de Mis toch wordt deze ouwel niet gegeten, en deze wijn niet gedronken, maar is het de Christus zelf, die zijn offerande volbrengt en herhaalt. Wel wordt dan daarna de hostie toch ge^ nuttigd en de wijn gedronken, maar dat is de Communie, en niet de eigenlijke Mis. De eigenlijke Mis is de offerande, en deze offerande bestaat niet daarin dat de priester den ouwel eet of den kelk drinkt, maar is afgeloopen en voleind zoodra de zegenspreuk is uitgesproken, en dus brood en wijn in den Christus veranderd zijn. Dan toch, zoo leert de Roomsche kerk, is het de Christus zelf, die er zich toe leent, om in dien vorm van hostie of offerande op het altaar te liggen, en door daar te liggen, als zoodanig, zich Gode tot een offerande stelt. Want wel is het de priester, die hierbij dienst verricht, en zonder wiens hulp het ofïerin de Mis niet tot stand zou kunnen komen, maar toch is de eigenlijke bedoeling, dat Christus zelf als altoos levende hoogepriester zichzelven offert; dat hij priester en ofïerande tegelijk is, en dat de priester slechts als medeo^& cz.zx met Christus deze offerande tot stand brengt.

Gelijk de Christus zich eenmaal op het altaar des kruises in bloedige offerande Gode geofferd heeft, zoo is hij nu aan-t wezig in de Goddelijke offerande van de f Mis en wordt Gode geofferd op een onbloedige manier. Dit wordt dan gestaafd met een beroep op Melchizedek; daar im mers Melchizedek „priester is in eeuwigheid"., en zóó, zegt men, is het nu de Christus die, van eeuw tot eeuw zijn eigen offerande bedienende, zich de ware Melchizedek betoont te zijn.

De zaak is dan deze, dat de priester, als daartoe door Christus geordend en gemachtigd, brood en wijn op het altaar brengt, en alsnu twee dingen doet: ten eerste brood en wijn door de consecratie omzet in den wezenlijken Christus; en ten tweede door brood en wijn, d. i. zijn lichaam en zijn bloed van één XQ scheiden, hem doodt op my.stieke wijze. Is dus de zegenspreUk uitgesproken, zoo ligt daar de Christus; en zijn brood en wijn van één gescheiden, zoo is deze aldaar liggende Christus op mystieke wijze gedood. En dit nu, dat de wezenlijke Christus, daar op sacramenteele wijze, als mystiek en dood voor God ligt, dat is zijn offerande, een ofïerande waartoe hij zichzelven leent; en waarbij hij zichzelven eerst aan zijn kerk geeft, opdat zijn kerk alzoo in staat zou zijn, alsnu met deze uitnemendste aller offeranden voor het aangezicht van haar God te verschijnen.

Hoofdzaak is en blijft hier dus het begrip van oj^erande. Onder welken vorm zich ook de religie onder de volken voordoet, altoos vindt ge de offerande als haar

middelpunt van vereering. Zoo was het I ook onder Israël, en zoo moet het ook onder ons zijn. Dit wordt dan ook onzerzijds allerminst geloochend.

Maar Rome wilde die offerande in een bepaalden vorm, zoodat deze offerande tevens verzoenend en schulddelgend zou zijn. Een offerande nu van dezen aard kon ze buiten den Christus niet vinden. Dan toch ware ze aanstonds geheel van den Christelijken bodem afgegleden. Zoo hield ze dus beide vast: eenerzijds dat alleen Christus de offerande kan zijn, en anderzijds dat toch de kerk macht moest bezitten, om steeds en gedurig met deze haar offerande voor God te verschijnen. En uit de verbinding nu van deze twee denkbeelden is, niet door opzettelijke vinding, maar ongemerkt en van lieverlee de Mis opgekomen; eene instelling, die eenerzijds niets anders wil zijn dan een voortdurende toepassing van het offer aan het kruis gebracht; en toch anderzijde de kerk in staat stelt, om telkens opnieuw met Christus als haar offerande tot God Ie naderen. De macht nu om dit te kunnen doen, kan ze niet anders dan in haar priesters vinden; en vandaar de Roomsche leer, dat ieder die tot priester gewijd is, in welke zonde hij ook valle of tot welke verloochening van den Christus hij ook kome, ja, al is hij geëxcomuniceerd of gedegradeerd, toch levenslang de macht behoudt, om door het uitspreken der consecratie brood en wijn in I den wezenlijken Christus te veranderen; in­ j dien hij slechts den vastgestelden vorm in 1 acht neemt, de intentie heeft om de Mis te bedienen, en optreedt in kerkdijken kring. Het aldus gebrachte offer heet de hostie, I omdat hostia het Latijnsche wcord voor offerande is; en deze offerande is deels Godvereerend, deels danzeggend, deels verzoenend, deels afbiddend.

Ze wordt door Rome als Godvereerend (latreutica) beschouwd, in zooverre ze is de aanbieding aan God van het zuiverste offer, dat ons menschelijk geslacht brengen kan. Ze heet dankzeggend, in zooverre in dit offer van oneindige waardij, Gode een dankoffer wordt gebracht voor zijn oneindige goedheid. Ze wordt verzoenend geheeten, naardien ze, op ons toepassende de vrucht van het kruis, ons de genade der bekeering, der boetvaardigheid en der vergeving •. van zonde verwerft. En ze wordt eindelijk afbiddend genoemd in zooverre elk gebed, tot God opgezonden in^verband met de aanbieding van deze offerande zijns Zoons, in deze offerande zelve den grond van zijn verhooring vindt.

Waarbij ten slotte nog eij opgemerkt, dat, naar luid der Roomsche kerkleer, dit Misoffer Gode kan worden opgedragen in betrekking tot ^Q levende persoon, inzonderheid met het cog op de leden der kerk. Maar ook geldt dit offer voor de zielen der ontslapen geloovigen die zich in het vagevuur bevinden, en door deze offerande geholpen, en ondersteund worden. En eindelijk wordt deze Misofferande geofferd ter eere van de heiligen, niet alsof de hostie aan de heiligen geofferd werd; maar om door middel van het Misoffer hun voorbede te erlangen. Immers het Concilie van Trente sprak het uitdrukkelijk uit: „Al heeft de kerk de gewoonte om tot eer en tot nagedachtenis van de heiligen Missen te houden, zoo heeft ze toch nooit geleerd, dat deze offerande aan de heiligen geofferd wordt."

En hiermede is de theorie van de Mis voldoende toegelicht. We deden het geheel objectief, gelijk ze door de Roomsche kerk zelve verklaard wordt; zoodat we ook niet twijfelen, of, bijaldien een Roomsch priester dit lezen mocht, zal hij Jzelf ons het getuigenis moeten geven, dat we metterdaad het Misoffer hebben voorgesteld, zoo en niet anders als Romes kerk het leert.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Mis.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's