Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zijne genegenheid is tot mij.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijne genegenheid is tot mij.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben mijns liefsten, en zijne genegenheid is tot mij. (Hooglied 7 : 10.)

In het heilig Avondmaal moet bij u de liefde voor Jezus werken. Zonder de werking dier liefde is elk Avondmaal schijn.

Van het Bruiloftsmaal des Lams dat eens komt moet elk Avondmaal de stille voorafschaduwing zijn. Het is de hemelsche Bruidegom die noodigt, en het is zijn Bruid die aanzit aan zijn Disch.

Van die liefde, die wondere liefde, nu, die Christus aan zijn Bruid verbindt, kunt ge nooit te hoog roemen. Niet menschelijke verzinning toch, maar God zelf in zijn Woord, teekent ons die liefde in het beeld der warmste, innigste liefde, die op aarde tusschen man en vrouw bestaat.

Gelijk het van man en vrouw gezegd is : „Die twee zullen één zijn; " zoo ook moet het van Christus en zijn Bruid wezen : »Die twee één." En nog in zijn hoogepriesterlijk gebed slaakte onze Heiland, de bede: »Opdat ze één zijn mogen, zij in mij en ik in U, opdat ze volmaakt zijn in één."

Ja, zoo diep gaat deze liefde tusschen Christus en zijn verkoren Bruid, dat zelfs alle liefde op aarde, die zich tusschen man en vrouw ontspint, nog slechts] de matte, flauwe, afschaduwing is van die echte liefde, van dat heilig en goddelijk huwelijk, dat in Gods eeuwigen raad voorbestemd en gesloten is tusschen zijn eengeboren Zoon en zijn uitverkorenen op aarde.

Alle bruiloft op aaide is niets vergeleken bij de Bruiloft waartoe het Lam zijn Bruid noodigt.

En ook, als eens de laatste huwelijksband op aarde zal gesloten en weer geslaakt zijn, zal, na den volkomen ondergang van alle aardsche huwelijk, in den hemel der heerlijkheid in eeuwigheid niets anders schitteren dan de glorie van het eeuwig huwelijk tusschen Christus en zijn gekochte en tosbereide Bruid.

Wie dan ook in den heroel het leven als man en vrouw nog zou willen voortzetten, doet reeds hiermee te kort aan de geheel eenige liefde Christi.

Er kan, er mag in den hemel voor niets anders plaats zijn dan voor dat ééne, dat ware, dat volkomene huwelijk tusschen den Zone Gods en de kerk zijner uitverkorenen.

En die liefde nu viert haar heilig festijn op aarde, niet in de eenzaamheid, noch ook in de stille binnenkamer, maar alleen aan d-^n heiligen Nachtmaalsdisch.

De reden waarom dit niet anders kan, is eenvoudig en doorzichtig; maar eischt toch in hooge mate, dat ge er zeer nauwkeurig op let.

Zie toch, ons menschenhart is diep arglistig en misleidt ons telkens eer we het zelf vermoeden.

En wat is nu de bittere, de gevaarlijke dwaling, waarin juist op dit teedere punt, zoo menige vrome ziel misleid is ?

Dit, dat men zichzelf voor de Bruid van Christus gaat aanzien, in stede van naar Gods Woord die Bruid te zoeken, niet in zijn eigen ziel, maar in de levende gemeente Gods.

Natuurlijk niet, alsof er ook niet een - persoonlijke betrekking tusschen den Christus en uw ziel moest bestaan; maar hierop moogt ge nooit toepassen, wat de Heilige Schrift van de liefde van den Bruidegom zegt of u in het beeld van de huwlijksliefde teekent.

De heilige apostel zegt het zoo uitdrukkelijk: »Deze verborgenheid is groot, maar ik zeg dit, ziende op Christus en de gemeente: '

Niet gij huwt met den Christus, noch Jezus met u. Neen het heihg huwelijk wordt tusschen Christus en zijn gemeente en nooit anders gesloten.

Niet uw ziel, maar de gemeente is de Bruid van het Lam.

En al wat in het Hooglied en elders in de Heilige Schrift ons van de huwlijksliefde bezongen en geteekend wordt als afschaduwing van het heiligste liefdeleven, doelt op de Bruid van Christus, zonder vlek en rimpel, gelijk het Lam die zich zelven tot den prijs van zijn bloed gekocht heeft, en door zijn Geest toebereidt.

Ook gij zijt dus zelf wel in die heilige liefde opgenomen en ingesloten, maar alleen voor zoover ge een lid van het Lichaam van Christus zijt, en alzoo tot zijn Bruid behoort.

De Bruid van Christus zijn alle uitverkorenen saam ; alle de gekochten door zijn bloed tot één heiligen persoon vereenigd; saam altegader leden en ledematen van dat _ wondere mystieke Lichaam, waarvan Hij het Hoofd is.

Schoon is dit verzinbeeld in het zeggen van Paulus, dat gij ééne plant met hem geworden zijt.

Christus wordt dan gedacht als de wortel, waarop deze goddelijke plante bloeit, en in die plant zijn de enkele stengels, bladen, bloesemknoppen en bloesems de enkele personen. Nu is het bij de plant echter zoo, dat de bloemknop niet rechtstreeks aan den wortel vastzit, maar alleen als deel van de plant met den wortel gemeenschap heeft. Denk u toch de stengels en takken weg, en de bloesem of de knop kon geen gemeenschap met den wortel hebben.

En zoo nu is het ook hier.

Gij allen, die den Heere Jezus toebehoort, maakt een deel van die plante uit. Ge zijt een stengel, een blad, een bloesem aan die plante; maar wat ge ook zijt, ge hebt met Christus, die uw wortel is, en uit wien ge al uw levenssap voor uw ziel trekt, nooit anders gemeenschap, dan voor zooverre ge aan die plante vastzit, en in die plante zijt ingeschakeld.

En dit nu vergeet de valsche mystiek, die voor de Bruid van Christus de eigen ziel in de plaats schuift, en nu op zich zelve toepast al wat de Schrift van deze Bruid zegt.

Daardoor nu is het Hooglied zoo misbruikt.

En daaruit zijn eveneens die schriklijk zondige denkbeelden bij vrouwelijke personen voortgekomen, die Jezus als haar persoonlijken Bruidegom gingen minnen met een liefde, waar in zondige dweepzucht, het heilige en goddelijke uit verdween.

En zoo gevoelt ge dan nu ook klaarlijk de hooge beteekenis van het heilig Avondmaal.

De Disch des Heeren is een maaltijd, en mag dit karakter van een feestmaal nimmer verliezen.

Alle disch en alle maaltijd, ook het schitrendst feestmaal, dat op aarde gevierd wordt, is van dezen heiligen maahijd des Heeren, nog niets dan de matte, flauwe afschaduwing.

Een goddelijken maaltijd zal God de Heere eens voor zijn verkorenen uit alle volken bereiden. Die toeft dus nog. Maar in afwachting van die glorie die komt, gunt de Heere nu reeds aan de zijnen op aarde een heiligen voorsmaak van wat het eens zijn zal, in den Disch door hem verordend in zijn Sacrament.

En wat is nu die Sacramenteele Disch? Is het een maaltijd waarbg gij met Jezus alleen zijt? Neen immers, maar een Disch waarbij hij noodt en gastheer is, maar waarbij de genoode is zijn gemeente^ en gij omdat ge van die gemeente een levend lid zijt en eeuwig zult blijven.

Zoo komt dus aan dien Disch niet A en B, maar de gemeente des Heeren saam. Niet heel zijn gemeente, het is zoo, omdat dit op aarde niet kan. Voor heel zijn gemeente wordt het Bruiloltsmaal eerst in de hemelen aangericht. Maar dan toch een kerk, die een_ der openbaringen van het lichaam van Christus is, en alzoo zijn gemeente representeert.

En nu treedt ook gij toe, niet als een op zichzelf staand minnaar van uw Heiland, maar als besloten in dat »bundelke der levenden", hetwelk zijn gemeente is.

Want wel sprak de Christus tot de kerk van Laodicea: »Zie, ik sta aan de deur en klop; indien iemand mijne stem zal hooren en de deur opendoen, ik zal tot hem inkomen, en i/{ zal met hem avondtnaal honden, en hij met mij"; maar dit zeggen heeft niets met het Sacrament van het heilig Nachtmaal gemeen.

In dit zeggen tot Laodicea is alles beeldspraak. Beeldspraak di-? deur en dat kloppen; beeldspraak dat opendoen van de deur en inkomen; en zoo ook niets dan beeldspraak dat avondmaal; gelijk Jezus elders zei: »Ik en de Vader zullen komen en woning bij hem maken".

Deze beeldspraak nu doelt uitsluitend op de geestelijke gemeenschap en de geestelijke verkwikking, die de Heiland ons door zijnen Heiligen Geest in de ziel biedt.

Zeg dus nooit: »Ik heb het Sacrament des Heeren niet noodig, ik kan wel avondmaal met Jezus in mijn z'el houden."

Dan toch zijt ge in staat van ongehoorzaamheid.

Immers ook tot u is het gezegd: »Doe dit tot mijne gedachtenisse." En dan moet het brood gebroken, en de wijn vergoten worden; en dat kunt ge in uw ziel niet.

Met nadruk toch zegt Jezus' apostel u: »Het brood dat wij breken, is één brood, zoo zijn wij velen één lichaam, omdat wij ééns broods deelachtig zijn." Alzoo doelende op de gemeente.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijne genegenheid is tot mij.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's