Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een woonstede Gods in den Gerst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een woonstede Gods in den Gerst

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

EINKSTERKN

Op welken ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. Eph. 2:22.

Na Jezus' opvaren ten hemel is de grootste gebeurtenis in het koninkrijk der hemelen die nederdaling van den Heiligen Geest, die de kerk van Christus op Pinksteren herdenkt.

Vóór hij opvoer had hij betuigd en beloofd : „Ik zal u den Heiligen Geest zenden." En nu is hij heengegaan; hij is den hemel der hemelen binnengetreden; hij heeft zich gezet aan de rechterhand des Vaders op den troon der heerlijkheid; en nu komt het ook. Het geschiedt gelijk hij het voorzegd, het gebeurt zooa's hij het zijn apostelen beloofd had. Nu Messias op den glorietroon van David is gezeten, daalt de Heilige Geest op aarde neder.

Ook afgezien van de werking van dien Geest; en nu eens niet gerekend met de beteekenis van zijn nederdalen; is het feit zelf reeds van deze uitstorting een teeken uit die onzichtbare wereld, die zich achter het gordijn der eeuwigheid aan ons oog onttrekt. Het is of Jezus na zijn aankomst in den hemel ons seint, dat hij zijn troon beklommen heeft. Want immers de Heilige Geest kwam niet, maar werd gezonden, wierd uitgestort en in de kerke Gods uitgegoten. Wat Pinksteren tot Pinksteren maakt is niet iets wat de Heilige Geest deed, maar wat Immanuel deed. Hij ontving den Heiligen Geest van den Vader, en zond Hem van den Vader ons toe. Zoo had hij het getuigd en geprofeteerd, en zoo heeft de uitkomst op zijn getuigenis een echo en op zijn profetie een amen gegeven. Het was den discipelen aangezegd, dat ze in Jeruzalem zouden blijven, en verwachten de vervulling van de belofte, die hij hun achterliet. En daarop hebben ze gewacht; gewacht tien lange dagen; en toen is hun onwankelbare verwachting bekroond geworden. De Heere die opvoer naar de hemelen, heeft uit dien hemel zijn belofte waar gemaakt. Deze Jezus, zoo sprak Petrus op den Pinksterdag, dien gij, o, Joden, aan het kruis gehangen en gedood hebt, hij is het, die dit wonderteeken gedaan heeft, en heeft uitgestort wat gij nu ziet en hoort.

Ruk dus nooit uit zijn verband, wat in de feiten zelven rechtstreeks saamhangt. Ge moogt niet op den Pinksterdag enkel in geestelijke ontboezemingen over den Heiligen Geest en zijn werkingen u verliezen. Allereerst zult ge op den Pinksterdag aan uw Heiland in de hemelen denken. Hij toch is het, uw uit lijden verhoogde Iminanuel, van wien alle werking op den heiligen Pinksterdag uitgaat. Natuurlijk niet alsof ge ook niet met den Heiligen Geest zelven mocht rekenen en inleven in zijn heilige werkingen, mits ge dit maar zóó doet, dat het op Pinksteren anders geschiedt dan op andere dagen. Immers de Heilige Geest is van eeuwig; reeds bij de schepping zweefde Hij op de wateren; en er is geen dag en geen uur geweest, zoolang er men schenk inderen op deze aarde voor Gods aangezichte wonen, dat Hij ooi!: f immer ophield te werken op het menschenhart. Zelfs de zeer gewone prikkel in de conscientie, is ook onder de Heidenvelken, volstrekt ondenkbaar, zoo ge den Heiligen Geest wegdenkt, of uw oog sluit voor zijn werking op ons menschelijk hart. En zóó keert bij Abraham en de Patriarchen de bijzondere genade Gods zich niet tot een eigen volk, (Jesaia 03:11); of alle de dagen van Israels heilige liistorie is het de Heilige Geest „die in hun midden gesteld is, " hun helden, profeten en priesters bezielt; ze troost en leidt op hun paden; en ze verschrikt in hun boosheid vanwege de grimmigheid des Heeren HEEREN.

Het is dus niet zoo, dat er vóór Pinksteren nooit van den Heiligen Geest gehoord, of iets van den Heiligen Geest gemerkt was, en dat nu plotseling, nu voor het eerst, het bestaan, het aanzijn en de werking van den Heiligen Geest ontdekt wordt. Zoo kan niet oordeelen wie de Schriften des Ouden Verbonds kent; en zoo kan niet spreken, wie uit het? verhaal der Evangeliën weet, hoe de Heere Jezus reeds vo'ór zijn hemelvaart op de discipelen geblazen had, tot hen zeggende: „Ontvangt den Heiligen Geest."

Neen, de Heilige Geest die op den Pinksterdag kwam, was niet een heilige onbekende; was niet iets nieuws; was niet een dusver verborgen en zwijgende geest; maar een oude bekende, die al die jaren en eeuwen Israël en zijn heiligen verzeld had op hun doornig pad.

Zegt ge dus op Pinksteren van dien Heiligen Geest niets anders, dan wat alle eeuwen door zoo was, en reeds voor de Profeten en Psalmisten als waarheid gold, en reeds vóór Jezus' hemelvaart door de discipelen was ervaren, dan spreekt het toch vanzelf, dat ge eigenlijk uw Pinksteren tvegcij'fert; zonder het te bedoelen het groote, machtige wonder van den Pinksterdag loochent; en kennelijk toont er niets van te verstaan noch van te besefïen, wat de Pinkstergebeurtenis in het Koninkrijk der hemelen is.

En toch is het niet zoo moeilijk, klaar en helder in te zien, wat de eigenlijke beteekenis van het ontzettende Pinksterwonder is.

Onder de bedeeling der schaduwen had God een Tabernakel in Israël, straks vervangen door zijn Tempel op Moria. Nu was die Tabernakel, en was die tempel blijkbaar louter symbolisch. God woont niet in een tempel met handen gemaakt. En daarom was én die Tabernakel én die Tempel bestemd, om te zijner tijd te verdwijnen. Maar, en Iet hier op, om dan eerst te verdwijnen, als de Heeré op aarde een andere woonstede zou gevonden hebben, en wel een geestelijke woonstede, zooals het bij de majesteit van zijn Goddelijk Wezen hoort.

En nu ligt hier al de tegenstelling in, dat God de Heere na den Pinksterdag zulk een geestelijke woonstede metterdaad op aarde bezit. Dat toch zeggen u de Apostelen op alle wijze en in allen vorm. Na den Pinksterdag dan is ds keïce Christi „een woonstede Gods in der ~ ' t." Die kerke Christi iszijn> geesteliiM - i ./^/" geworden. De gemeente diZ5 Hée^"--i-een „geestelijk huis, " waarin God „woi/i.*g maakt." Geheel in overeenstemming met hetgeen Jezus aan zijn discipelen gezegd had, dat hij en de Vader komen zouden en woning bij hen maken.

Zóó staat het dus tegenover elkander. Vóór den Pinksterdag is de Tempel op oria de woonstede Gods in het symbool, ls de plaats waarvan de Heere telkens en telkens weer betuigd had: „Hier is de laatse mijner ruste. Hier zal Ik wonen." Maar na den Pinksterdag heeft de Tempel op Moria deze uitnemende beteekenis verloren. Reeds scheurde zijn voorhangsel en straks gaat heel de Tempel in de vlammen op. Maar nu is er op aarde een andere tempel, een andere woonstede Gods in den Geest, en dit heiligdom is niet van steen en staat niet meer op Moria, maar is de gemeente van den levenden God, de kerke Christi op aarde.

Twee tempels alzoo; eerst de steenen tempel op Moria, en nu, nadat deze heeft afgedaan, de levende tempel Gods in de gekochten des Heeren; en de overgang uit dien steenen tempel naar die levende woonstede Gods wordt gevormd door wat op den Pinksterdag is geschied.

Bij de inwijding van den Tabernakel en van den Tempel is er een aangrijpend oogenblik, waarop in een lichtende wolk de tegenwoordigheid des Heeren zich in zijn heiligdom openbaart, zoodat wie het zagen, beseften: Zoo even was de tegenwoordigheid des Heeren in dit getimmerte of in dezen tempel nog niet, en nu, na het indringen van deze lichtende wolk, is de Heere in zijn heiligdom ingegaan en nedergekomen tot de plaatse zijner ruste.

En daaraan evenaijdig loopt nu het gebeurde op den Pinksterdag. Ook hier is eerst de woonstede gereed gemaakt. Het Woord is vleesch geworden. Deze Immanuel heeft een kring van geloovigen aan zich verbonden. Zoo staat dus de woonstede Gods gereed. Maar ook nu moet er een moment komen, waarop God de Heere van deze zijne woonstede bezit neemt, en er intrekt, en dit moment nu is het oogenblik toen de vuurtongen gezien werden en het gedruisch in de hemelen gehoord werd. Toen toch daalde God neder, nu niet in een lichtende wolk tot zijn symbolisch heiligdom, maar in vuur en gedruisch tot zijn levenden tempel — en alzoo werd de Heilige Geest uitgestort.

Dit nu was voorzegd.

Toen David zich aangordde om den Heere een steenen tempel te bouwen, deed hij dit, hoe goed bedoeld ook, in uitwendigen zin, niet verstaande welke de leidingen Gods waren, en niet begrijpende, dat een steenen stempel nooit de eigenlijke woonstede van Jehova kon wezen. Daarom werd hij in dit plan gestuit, en keert God het om, en zegt de Heere dat Hij David een huis zou bouwen, en dat dit het huis zou zijn, waarin Hij eeuwiglijk met zijn majesteit wonen zou. Dat huis nu was Davids geslacht, en uit dat geslacht stamde voor zooveel het vleesch aangaat de Christus, die, zelf God, onze menschelijke natuur Kot •a\a. tempel aannam; en daarom tot de Joden, die voor hun steenen tempel ri^'pen, zei: „Breekt dezen mijn lichamelijken tempel af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen." Dien levenden tempel van zijn menschelijke natuur zou de Jood breken, maar hij opbouwen; en daarentegen den steenen stempel, dien de Jood gebouwd had, zou hij afbreken, zóó dat er geen steen op den anderen zou gelaten worden.

Zoo moest de steenen tempel weg, en de levende woonstede Gods moest er voor in de plaats komen, en in die levende woonstede zou God woning maken. H v g w

De vraag is nu maar, hoe ge u die levende woonstede Gods hebt voor te stellen, en in welken zin de kerk de tempel des Heiligen Geest is. m s H

Ze is dit, heel het Evangelie getuigt u dit, niet buiten den Christus. Veeleer is de Christus van deze woonstede Gods de levende hoeksteen. Hij die zelf God is, is begonnen met onze menschelijke natuur zich tot een tabernakel te kiezen, en heeft alzoo die menschelijke natuur, die hij voor zijn eigen persoon aannam, zich tot een woonstede voor zijn eigen Godheid verkozen. Eigenlijk kunt ge dus zeggen, dat Immanuel op zich zelf reeds, ook buiten de gemeente gedacht, u een woonstede Gods geeft te aanschouwen. God is in hem. Maar nu nam die Christus de menschelijke natuur aan, niet om zich zelf met het kleed onzer natuur te bedekken, maar om door die menschelijke natuur met onsgemeenschap te hebben. Daarom nam hij niet een menschelijken persoon aan, maar onze natuur, die aan alle menschen gemeen is, en hem dus in verbintenis en gemeenschap stelde met keel ons geslacht.

Vandaar dat door het wondere geloof en de. daarachter liggende wonderbare wedergeboorte, alsnu allerlei menschen met den Immanuel vereenigd worden, en zóó tot één geheel met hem worden verbonden, dat ze als ééne plante met hem zijn, ledematen van eenzelfde lichaam, waarvan hij het Hoofd is; of wilt ge levende steenen gezet in den muur van het huis Gods, waarvan hij de uiterste hoeksteen is. Zoo neemt dus Christus, die reeds in zijn eigen persoon de woonstede Gods representeert, een geheele schare van geloovigen in zich op, lijft ze in zich in, en doet ze met zich zelven tot een geheel saamsmelten. En op die wijs nu vormt zich die breede, levende woonstede Gods, die geformeerd is uit duizenden en nogmaals tienduizenden personen, een schare die niemand tellen kan; en die al te zaam als levende steenen ineen worden gezet en saam verbonden door het cement van het bloed van Golgotha, om altegader uit te maken die ééne levende, blijvende woonstede Gods, waarin God als in zijn tempel eeuwiglijk wonen zal. En in dien tempel nu is God de Heere op den Pinksterdag als ia zijn eigen woonstede ingegaan, om die nimmer te verlaten, en ze steeds meer tot de woonstede zijner majesteit te vormen.

Lichaam en tempel is dus niet hetzelfde. We zijn leden van het Lichaam van Christus, omdat we in hem ingelijfd en met hem ot een compact levend geheel verbonden ijn, als één organisme, dat van hem als et hoofd de levensbeweging en de stuur ntvangt. Maar ten opzichte van God den eere zijn v/e niet een lichaam maar een oonstede, zijn Tempel, waartoe hij snellijk omen wilde, om woning in ons te maken. et Jezus zijn we tot één levend organisme erbonden; en dat kon, omdat hij onze nauur aannam. Maar voor God den Heere unnen we nooit anders dan zijn woontede zijn, omdat God de Heere, hoe dicht Hij ook tot ons nadere, toch altoos als God an ons onderscheiden blijft, juist zooals ij altoos onderscheiden blijft van het huis waarin ge woont.

Zelfs mag en moet gezegd, dat Jezus met ons saam het huis, den tempel en woonstede vormt, waarin God woning maakt. Hij behoort tot dat huis. Dat huis is zonder hem ondenkbaar. Hij is er de hoeksteen van. En daarom lezen we dan ook, dat niet slechts de kerk, maar Jezus zelf nog eerst den Heiligen Geest ontvangen moest. Aldus toch sprak Petrus (Hand. 2 : 33): Hij dan aan de rechterhand Gods verhoogd zijnde en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort wat gij nu ziet en hoort." En hiermee stemt dan ook overeen de vaststaande uitdrukking voor het Pinksterwonder. Dit heet toch de .^fliitstorting van den Heiligen Geest." Op zich zelf nu kan dit niet van een huis, een tempel of een woonstede gezegd. In een huis trekt men in, in een tempel kiest men de plaatse zijner ruste, in een woonstede maakt men zich woning. Maar hier heet het: e uitstorting van den Heiligen Geest. Toch worde ook dat uitstorten niet misverstaan. Er is tweeërlei uitstorten. Een uitstorten van boven, over iets, zooals de Prediker zegt: Als de wolken vol geworden zijn, zoo storten zij piasregens uit"; en zoo is het hier volstrekt niet bedoeld. Het uitstorten van den Heiligen Geest wil niet zeggen, dat de Heilige Geest als een piasregen van boven over de discipelen uitgegoten is; dat zij dien opvingen; en dat dus ook over ons telkens weer zulk een uitstorting moet plaats vinden. Wie het zoo opvat, begrijpt de beteekenis van den Pinksterdag niet. Neen, uitstorten is hier bedoeld, zooals het water van een waterleiding zich uitstort in het buizennet; zooals in ons het bloed zich kan uitstorten door ons aderenweefsel, als ge u uw lichaam een oogenblik zonder dat bloed denken kondt. Het is het Lichaam des Heeren, dat eerst nog zijn levensgeest mist. Maar nu ontvangt de Immanuel, die het Hoofd des Lichaams is, den Geest van zijn Vader; en zoodra nu deze Geest in het Hoofd wordt die Geest uit dit Hoofd in heel is, het Lichaam, door alle aderen, uitgestort. Geheel in denzelfden zin als waarin Paulus in Rom. 5 : 5 zegt: dat de liefde Gods in onze harten uitgestort is." Of zoo als onze vaderen zeiden, »dat de Heilige Geest in hem als het Hoofd en in ons als zijn ledematen woont, en dat we alzoo door éénen Geest als leden van één Lichaam verbonden zijn."

Nu is dit Lichaam des Heeren, waarin de Heilige Geest zich, door al de gangen

van het verborgen aderenweefsel heeft uitgestort, door en ten gevolge van die uitstorting, de woonstede Gods. Immers het /s de Heilige Geest, die van den Vaderen denZoon uitgaat; en de Heilige Geest is juist die Persoon in het Drieëenig Wezen Gods, die in den geest des menschen indringt en inwendig dien geest des menschen leidt en stuurt. Maar altoos zóó te verstaan, dat ge dezen Heiligen Geest geen oogenblik van den Vader of den Zoon gescheiden denkt; ja veeleer indenkt, hoe juist in dien Heiligen Geest de Vader en de Zoon zelf tot u komen, en woning maken in uw hart.

Toch zult ge ook dit niet al te persoonlijk en te individueel van uw eigen ziel als iets op zich zelf staands, opvatten. Uw ziel bestaat niet op zich zelf, zoomin als een blad op zich zelf bestaat. Er is geen blad of er is een boom waar dat blad aan hoort; aan welken boom dan weer andere bladen zijn, die met dat ééne blad saam het lover uitmaken. En zoo is .het ook hier. Er is geen mensch, of er is een stam der menschheid waaruit die mensch voortsproot, en dat wel zoo, dat er aan dienzelfden stam nog een menigte andere men.schen ontsproten, die met u één geslacht vormen. Zoo is het geslacht één, en daarom had het één hoofd in Adam. En omdat God nu Adam naar zijn beeld schiep, daarom was die mensch en dus dat menschelijk geslacht er op aanger legd, om een woonstede Gods te kunnen zijn. En of nu al de zonde die schoone bestemming brak, God gaf ze daarom niet prijs. Zijn woonstede moet niet een mensch zijn, en ook niet zekere willekeurige verzameling van menschen, maar zijn woonstede was en zou blijven dat menschelijk geslacht, die stam, die boom der menschheid, waarin aller menschelijke natuur school.

Ge moogt het u dus niet zoo voorstellen, alsof Jezus van dien boom enkele bladen en bloemen afplukt; en daar een geheel uit formeert, dat hij zijn kerk noemt; om nu voorts dien boom te laten verdorren en dien stam der menschheid straks] in den poel des vuurs te werpen.

Neen, de zaak gaat juist omgekeerd. Wat Jezus aanneemt is uw menschelijke natuur, en wat hij komt redden is uw menschelijk geslaciit. Wat hij behoudt is die stam, die boom, dat organisme van onze menschlijke existentie. Juist zij dus, die in Christus gelooven, blijven aan dien boom, en wie niet geleoft, valt er af en gaat in de eeuwige pijn. Zoo wordt dus uw geslacht, uw menschelijke natuur, de stamboom der menschheid in den hemel ingedragen, en wat in de hel gaat zijn verdorde bladen en takken, die van den stamboom van uw geslacht waren afgescheurd. Daarom komt Christus voor Adam. in plaats, als het nieuwe Hoofd van uw geslacht. Het Lichaam des Heeren is dus uw menschelijk geslacht zelf, maar gezuiverd, en na afschudding en afscheuring van al wat niet aan Christus kleeft.

En opdat nu ook dit duidelijk uit zou komen, daarom doet de Pinksterdag tegelijk ook het feit van Babels torenbouw te niet.

Daar wierd, om der zonde wil, onze stam gebroken en gespleten, en onze eenheid in de breking der talen vernietigd. De één verstond den ander niet meer.

Maar hier op den Pinksterdag wordt ook die gebrokene eenheid weer hersteld.Vandaar dat er één spreekt, en dat allen dien ééne verstaan. De eenheid voor alle natiën en tongen is teruggevonden. Het wierd weer, wat het in Gods schepping was, en eeuwig blijven moet: Een lichaam.

KUYPEB.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Een woonstede Gods in den Gerst

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's