Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Wielenga heeft het niet overbodig geacht, de aandacht te vestigen op het bedenkelijk verschijnsel, dat de vijandige theorie, die in 1834 en volgende jaren door de toenmalige IJberalisten tegen de Christelijke Gereformeerden wierd uitgespeeld, thans door enkele woordvoerders van deze kerk wordt beaamd en verdedigd.

Hij schreef daarover een opstel: De Afscheiding en hei Liberalisme, waarvan dit de inleiding is:

Van het begin af zijn deze tegenvoeters geweest.In geheel hare openbaring was »de Scheiding" een sprekend en handelend protest tegen het Liberalisme, zoowel op godsdienstig en dogmatisch als op kerkrechtelijk gebied.

Het Liberalisme begreep dit, en nam dienovereenkomstig zijne maatregelen. Met al de macht, waarover het beschikken kon, heeft het van meet af, »de Scheiding" bestreden. Kerkelijk en Staatkundig Liberalisme, één als ze zijn in oorsprong, karakter en bedoelen, boden ook hier elkander de hand, gesteund daarenboven door eeuj onder Liberalistischen invloed levende en werkende Rechterlijke macht.

Mannen als Ds. Donker Curtius, voorzitter der Herv. Synode, en de Advocaat Mr. v. Appelterre, stonden elkander trouw ter zijde. Ook mag het nog wel eens herinnerd worden, dat Mr. Thorbecke, later hoofd der Liberalen, met hooge en scherpe toonen in hun koor meezong.

In het toenmalige .Journalde iaB.aye"v!Ln 9 Sept. 1837 en volgende nummers bestrijdt hij »De maat regelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsrecht getoetst", door Mr. G. Groen van Prinsterer geschre ven. Hij verdedigt daar en ook nog in een latere repliek op een antwoord van Groen de vervolging der Afgescheidenen.

Die polemiek tusschen Thorbecke en Groen, waar aan ook nog Mr. Is. da Costa en v. Appelterre deelnamen, is zeer leerzaam en werpt een treurig licht op de hooggeroemde vrijheidszin der Liberalen. Het Li beralisme, ook het toen nog conservatief getinte Liberalisme, kent en mint de vrijheid niet omdat het de waarheid naar Gods Woord haat en veracht.

Bekend is, dat de Liberale Synodale Commissie van het Herv. Genootschap in 1835 den Minister verzocht om de Artikelen 191 — 194 van het Strafwetboek op de vergaderingen der Afgescheidenen toe te passen. Het Kerkelijk en Synodaal Liberalisme heeft dus het politiek Liberalism.e tot vervolging aangezet. Dit gaf daaraan maar al te gaarne gehoor.

Opmerkelijk is in dezen, wat door Mr. H. van A. in zijn «Herinneringen" wordt meegedeeld 't Is een bewijs, dat de Liberalen zelfs den Koning opzetten tegen »de Afgescheidenen". Sprekende over de vervol gingen, schrijft hij pag. 177:

»Deze voortdurende gestrengheid werd vooral toe geschreven aan de bemoeiingen van de Synode, of liever van den man, die, als voorzitter, door zijn invjoed in dien tijd de geheele Synode beheerschte, den Arn hemschen predikant Donker Curtius. Ik zelf kwam door eene toevallige omstandigheid in de gelegenheid om mij van de gegrondheid dezer meening te overtuigen. Ik gewaagde hierboven van de wekelijksche audientien van Koning Willem I. Zij hadden dit inconvenient, dat wanneer iemand met den Koning sprak, de persoon, die na hem ten gehoore zou werden ontvangen, zóó zeer in de nabijheid was, dat hij het gesprek duidelijk verstaan kon Nu bevond ik mij op zekeren dag ter audiëntie en was de voornoemde predikant juist mijn voorganger, zoodat mij niets ontging van hetgeen hij met den Koning onderhandelde. Het gesprek liep over de Afgescheidenen, en terwiil de Vorst meende, dat de vervolging rhinder noodzakelijk ware, daar de geheele beweging, wanneer men ze haar gang liet gaan, wel vanzelf ophouden zou, sprak Donker woordelijk het volgende : »Het tegendeel is waar, U. M ! wanneer men ze met rust laat, zullen zij hun overmoed zoo ver uitstrekken, dat zij te Arnhem vóór het hotel van den Gouverneur hun vergaderingen zullen houden; terwijl zij daarentegen met kracht te keer gegaan, eerlang alom onderdrukt zullen zijn". Het gesprek nam hierop eene andere wending en werd van zoo vroolijken aard — want Donker stond op zeer gemeenzamen voet met Willem i — dat de twee heeren, die beiden nog al zwaarlijvig waren, zich den buik vasthielden van 't lachen, waaraan ik onwillekeurig moest deelnemen, zoodat ik ternauwernood mijn gelaat weer in een effen plooi gebracht had toen ik zelf voor den Koning verscheen».

Naar zijn oorsprong en karakter kon het Liberalisme ook niet anders dan vijandig zijn jegens «de Scheiding». En waar het zoo nu en dan den schijn aanneemt van ' gunstige gezindheid, is het om bijoogmerken en eigenbelang.

Daarmee ontkennen we volstrekt niet, dat er ook onder de Liberalen edele karakters en nobele figuren zijn, mannen, die we, trots hunne beginselen, hoogachten. Maar ook bij dezen zelfs komt altijd weer uit dat het beginsel der „Scheiding» en het beginsel van het Liberalisme vierkant tegenover elkander staan. In de worsteling om de vrijheid »der uitgeleide gemeenten" trad dat inzonderheid in het helderste licht.

Wat hebben mannen als De Cock, Van Velzen, Brummelkamp, Schoken en Gezelle Meerburg niet van die liberalistische vrijheidsmannen te lijden gehad!

Zelfs worden velen hunner thans niet gaarne meer aan die dagen en daden herinnerd. Het gerichte Gods, dat ook door de geschiedenis gaat. heeft hen in dit hun doen alreê geoordeeld en veroordeeld.

Daarom is het te meer te betreuren, dat er in den laatsten tijd stemmen uit onzen eigen boezem worden vernomen, die, op zijn zachtst gesproken, het Liberalisme schijnen te rechtvaardigen in zijn oor deel over en houding jegens »de Scheiding" en »de Afgescheidenen" uit de dagen van 1834—1839.

Ik vrees, dat sommigen onder ons, zeker ondanks zichzelven, thans bezig zijn om den Liberalen den indruk te geven, dat ze in de vervolging »der Afgescheidenen" gelijk hebben gehad naar het toenmalig geldende recht en de ten dien tijde vigeerende wetten. Ik acht dat een zóó bedenkelijk verschijnsel, dat il{ mij gedrongen gevoel er de aandacht op te vestigen. Het zij dien broederen een spoorslag om hunne dog matische, kerkrechterlijke en historisch grondstellingen, K die hen tot zoo bedenkelijke uitkomsten leiden, nog eens ks aan een ernstige toetsing te onderwerpen. Uit de vrucht toch wordt ook in dezen de boom gekend.

Vergis ik mij niet, dan wordt inzonderheid in zake drie funien door Ds. ten Hoor c. s. aan de Liberalen uit de dagen der vervolging in hun oordeel over »de Scheiding" en »de Afgescheidenen" wat het wezen der zaak ^ betreft gelijk gegeven. Dat daarmede ook hunne houding jegens »de Afgescheidenen" in beginsel gerechtvaardigd wordt, spreekt van zelf.

I. Het eerste punt betreft de verhouding »der uitgeleide gemeenten" tot de aloude Gereformeerde Kerken

II. Het tweede, hun «gepraeten'irerd" recht op de kerkelijke goederen ca.

III. Het derde, de van hen geëischte wijze van aan melding bij de Overheid,

Aan Ds. Beuker onze dank, dat hij de liberaliteit had dit opstel op te nemen, en niet minder aan Prof. Wielenga voor zijn bondig betoog.

Ons dunkt de zaak staat uiterst eenvoudig. Toen de Christelijke Gereformeerde kerken er eindelijk toe overgingen, om zich te laten erkennen, als nieuwe kerken naast de bestaande Nederlandsche Hervormde kerk, gaven ze juist datgene prijs, wat de vaderen der Scheiding met hand en tand'verdedigd hadden.

Nu kan men in zulk een geval tweeërlei theorie opzetten.

Men kan óf zeggen: We geven het prijs, tegen onzen zin en wil, uit nooddwang.

Of wel men kan zeggen : We gaven niets prijs, maar deden juist wat we doen moesten.

Het eerste nu was dusver de theorie van bijna alle Christelijke Gereformeerden, die zich één en lotgemeen met de vaderen der scheiding gevoelden, en nog altoos voelden, dat het een offer was geweest dat ze brachten.

Maar thans zijn onder de Christelijke Gereformeerden mannen opgestaan die een geheel ander standpunt innemen, en zeggen: Wat later gedaan werd, was de ontluiking van het echte beginsel.

Maar dan volgt er ook uit, dat de vaderen der scheiding het echte beginsel nog misten, en uit een verkeerd beginsel gehandeld hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's