Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Geen ijdel verhaal van woorden."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Geen ijdel verhaal van woorden."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ea als gij bidt, zoo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen: ant zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden zullen verhoord worden. Matth. 6:7.

Wil Jezus met dit gebed kort moet zijn, gebed reeds op zichzalf om deeld is? 'woord zeggen, dat elk en dat een iets langer zijn lengte geoor-

Stellig niet.

Immers in Johannes 17 is de Heiland ons zelf in het opzenden van een breedvoerig gebed voorgegaan; en bovendien verhalen de Evangelisten ons, hoe Jezus soms uren lang in het gebed bleef. Ook in het Oude Testament is b. V. het gebed van Salomo bij de inwijding van den tempel volstrekt niet kort te noemen.

En toch bedoelt Jezus met zijn waarschuwing tegen het »ijdel verhaal van woorden" wel terdege, dat te groote lengte aan het gebed schaadt. Want hij voegt er zelf ter verklaring bij, dat de heidenen meenen »door de.veelheid hunner woorden te zullen verhoord worden"; en het gebed dat hij zelf aan zijn discipelen op de lippen lei, is een gebed van nog geen drie minuten.

Toch is het niet moeilijk dit schijnbaar tegenstrijdige te vereffenen, zoo ge maar nadruk legt op dit sijdel verhaal van woorden", straks door dat „veelheid van woorden" gevolgd.

Zoo ge hier toch op let, merkt ge dat Jezus niets zegt omtrent den duur van uw bidden, noch omtrent de lengte van uw gebed, maar dat Jezus uitsluitend, maar dan ook zeer beslist, opkomt tegen dt woordenrijkheid van uw smeeking; althans in zooverre die woorden niets dan een »ijdel" verhaal, of gelijk wij zouden zeggen een aaneenrijging van holle klanken zijn.

Dit euvel nu sloop in bij alle Heidensche eerediensten. Ze hielden het gebed bij, maar waren God kwijt; en zoo moest hun gebed wel het innig karakter van zielsuitgieting' en van echte smeeking missen.

Diensvolgens werd hun gebed een plichtpleging ; een stuk van den dienst, dat ze waarnamen. Wie hier nu het sterkst in was gold voor het vroomst; en vandaar dat het prevelen van eindelooze gebeden, telkens weer herhaald, en dat natuurlijk niets met het echte bidden gemeen had, bij hen voor bidden doorging-

Nu was uit de Heidenwereld deze vormelijke gebedsdienst van lieverlee ook bij Israël ingeslopen.

En daartegen nu waarschuwt Jezus. Gij, kinderen Abrahams, volgt de Heidenen hierin niet na. Wacht u voor ontheiliging van het heiligste dat ons op aarde gegeven is. Geen geprevel van ijdele klanken. Laat uw bidden wezenlijk bidden zijn.

En toch heeft die waarschuwing van Jezus geen doel getroffen; en is het vormelijk, woordenrijk en lang gerekt bidden toch uit Israël en uit de Heidenwereld ook in de kerk des Nieuwen Verbonds overgegaan.

Wel is dit in de Gereformeerde kerken niet zoo erg als in Romes kerken; maar toch ook bij ons kankert dit kwaad ontegenzeggelijk voort; zij het ook in anderen vorm.

Romes kerk gebruikt weinig lange gebeden. Haar gebeden zijn meestal kort en soms zelf zeer kort. En in zooverre is voor ons van Rome te leeren

Maar Romes fout schuilt hierin, dat het dezelfde gebeden te veel en te dikwijls achter elkander laat afbidden. De paternoster kent men. Een snoer van balletjes met een crucifix er aan. En door het verschuiven van tiie balletjes telt men dan hoeveel Paternosters, Ave Maria's, engelsche groetenissen enz, men reeds afgebeden heeft.

Hoe goed dit nu ook moge bedoeld zijn, het moet werktuiglijkheid in de hand werken! en doet dit ook. Men begint ernstig en meel nens. Al spoedig echter is de gedachte uit het gebed weg. De mond prevelt nog, maar het oog dwaalt rond. Ën van het echte bidden is, lang eer men zijn taak afgebeden heeft, het laatste spoor reeds ganschelijk verdwenen. Iets wat men in Roomsche landen tot zelfs aan de geestelijken ziet, die, in allerlei middelen 7an vervoer gezeten, behalve hun overige godsdiensstige lectuur, ook gebeden afdoen; en daarbij kennelijk den indruk maken, dat de geest wel gewillig is, maar het vleesch zwak.

Dit nu doet een valsch en religieus besef ontstaan, alsof het alleen om de acte van het gebeden hebben, en niet om de zielsuiting voor God te doen wasi

En zoo zijn het weer woorden. Een verhaal of herhaling van woorden. Een woordenrijkheid die ijdel is.

Doch zoo goed als het is, dat ons oog helder open sta voor deze schaduwzijde van de Roomsche gebedspractijk, zoo eigengerechtig zou het wezen, als we ons inbeeldden, dat Jezus' waarschuwing tegen het ijdel verhaal van woorden daarom voor ons Gereformeerde Christenen niets te zeggen had.

Het tegendeel is waar.

Ook onze gebedspractijk lijdt aan schromelijke onrechtzinnigheid en is op velerlei manier met zonde bevlekt.

Wij, Gereformeerden, hebben hoog gemikt. Zeer hoog zelfs. En dat in tweeërlei opzicht. Vooreerst doordien we bijna altoos vrije gebeden gebruiken, en weinig formuliergebeden. En ten andere doordien bij ons niet alleen aan elk Dienaar des Woords, maar ook aan elk Ouderling, aan elk Diaken, en aan elk Huisvader de eisch wordt gesteld, dat hij, wat men noemt, hardop voorhidde.

Dit nu is daarom zoo hoog gemikt, omdat elk overluid voorbidden een hooge kunst is, en een kunst die een zeer groote verzoeking met zich brengt.

Overluid voorbidden heeft iets tegenstrijdigs. Bidden toch is zich verdiepen in de gemeenschap met het Eeuwige Wezen; en overluid bidden is gemeenschap oefenen met menschen om ons heen. En dit nu leidt er toe, dat de één wel diep en innig bidt, maar vergeet wie om hem heen zijn, en deze meer toehoorders laat zijn bij zijn gebed, dan dat hij bidden zou met en voor hen. Terwijl omgekeerd de ander zooveel denkt om de personen voor wie en met wie hij bidt, dat hij vergeet om God te denken, en dus niet bidt met al. In welk laatste geval dan de groote verzoeking ontstaat, dat de voorbiddende persoon het er op gaat toeleggen, om »mooi te bidden", en dus meer vraagt, hoe hij zijn medebidders in zijn gebed behagen zal, dan hoe zijn gebed weiaangenaam zal zijn voor God. d P a i d D d d D v D

Die laatste verzoeking is dan ook voor, o, zoo velen een onzalige fontein van allerlei schijnheilig en farizeesch vertoon,

Hoe dikwijls toch merkt ge niet, dat zulke menschen als ze voor zich zelven alleen bidden, o, zoo gauw met hun bidden klaar zijn. Dan duurt het maar een ommezientje. Doch als er anderen bijzijn, of als ze voor anderen voorbidden, dan is het soms of er aan hun gebed geen eind komt. Dan raoet er alles bijgehaald. Nog eens en nog eens hetzelfde onder andere woorden herhaald. En maakt het al den indruk, zelfs op hun medebidders, of ze eens toonen willen, hoe lang en terdege zij wel bidden kunnen.

Nu behoeft dit zeer zeker niet altoos zondig opzet te zijn. Er zijn menschen, die ook in het gewone gesprek altoos ontzettend breedsprakig zijn. Er zijn menschen, die vooral in het gebed zoo moeilijk een slot kunnen vinden. En ook zijn er bij wie langdradigheid speciaal in het gebed, door gebrek aan zelfbeheersching, een tweede natuur is geworden.

Maar ook al brengen we dit in rekening, toch schuilt er altoos de zonde in, dat ze te veel vragen, wat de menschen er van zeggen zullen, en te weinig, of God op hun smeeking zal merken.

Het »om van de menschen gehoord te worden" maakt dat ze hun loon weg hebben bij God. Een kwaad, dat ook bij Dienaren des Woords soms zoo ingekankerd is, dat het hun soms tot aan hun sterven bijblijft.

Wilt ge hier nu tegen waken, dan is er maar één afdoend middel, en dat is dat ge uzelven

in het bidden oefent. Bidden, denkt men, kan een kind wel. En dat is ook zoo. Maar een kind bidt dan ook als een kind, omdat het denkt en spreekt als een kind. Maar als ge man zijt geworden, dient ge toch te niet te doen, wat eens kinds was, en ook als man te leeren bidden.

En dit nu is een heerlijke, maar ook zeer moeilijke kunst, die niet geleerd wordt door te spoedig hardop te gaan bidden voor anderen, maar die geleerd wordt op de knieën voor God.

o. Zoo menigeen zou het een onmogelijkheid vinden, om, als Jezus, soms uren lang in het gebed te zijn.

Men heeft zoo weinig in zijn gebed, te zeggen, eenvoudig omdat men den lieven langen dag zoo weinig aan God gedacht heeft. Omdat men ook onder zijn bidden zoo weinig verkeer en gemeenschap met den Eeuwige heeft. En ook omdat men eigenlijk zijn diepen nood zoo weinig gevoelt en de liefde der gemeenschap voor anderen zoo weinig laat werken.

Velen maken zelfs geen overgang.

Zoo vallen ze neer. Zoo bidden ze. Zoo zijn ze klaar. En onmiddellijk daarop gaat het leven weer zijn gewonen gang.

En dat kan toch niet. Er moet toch een overgang zijn. Men moet toch eerst weer inleven in de heerlijkheid van de aanschouwing van Gods majesteit, om onder het indrinken van die heerlijkheid den bloemknop van zijn ziel te laten ontluiken.

En nu, eerst wie zóó voor zich zelf in de eenzaamheid /««r< ^£ bidden, en die oefening aanhoudend zóó doorzette; dat hij er_ allengs inkwam, zal dan later ook in staat zijn, overluid zóó te bidden, dat het wezenlijk bidden bij hem blijft.

Slechts moet er dan, om voor te kunnen bidden, nog iets anders bij komen.

Dit namelijk, dat ge in de gemeenschap van wie met u bidden, u verhest; dat ge hun nood op uw hart draagt; priesterlijk in hun leven inleeft; en nu, als hun tolk bij God geworden, uit aller hart en ziel, voor hen en met hen, roept naar den Eeuwige.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Geen ijdel verhaal van woorden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1891

De Heraut | 4 Pagina's