Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het eerste Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eerste Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI. (Slot)

ZONDAGSAFEELING XXXIV.

De tenten der verwoesters hebben rust, en die God tergen, hebben verzekerdheden, om lietgene God met zijne hand toebrengt. Job 12 : 6

VI. (Slot)

Als aanhangsel volgt op de bespreking van het eerste Gebod een afzonderlijke uiteenzetting van de houding, die ons in zake het spel voegt. Wel toch wezen we den maatstaf, die hierbij onze beoordeeling leiden moet, reeds aan, toen we van Vrouwe Avontuur handelden, maar de speelzuchtïs een te machtige hartstocht, en grijpt daardoor te diep in het leven in, om er met zoo vluchtige opmerking over heen te glijden.

En dan sta op den voorgrond, dat het spel als zoodanig niets zondigs in zich heeft, en als vaak doeltreffend voor de gezonde ontwikkeling van den geest en van het lichaam is aan te raden. Nog altoos lijdende onder de nawerking der zonde, mist onze natuur de veerkracht, om de gestadige spanning en den vaak zoo bangen druk van den vollen ernst des levens uit te houden. Komt daar dan geen breking in, dan neigt onze natuur naar melancholie, zwaarmoedigheid en somberheid. Dit werkt schadelijk op hart en hoofd. Daardoor lijdt dan weer onze gezondheid, en maar al te droef is het verhaal van de zonde en angst en helsche benauwdheden, die uit zulk een te sterk gespannen geestestoestand zijn voortgekomen. Het spel nu heeft de roeping om hiertegen als medicijn te dienen, door de kracht van geest en lichaam op een andere wijs dan gewoonlijk, in vrijheid en op min drukkende wijze bezig te houden. In dien zin nu hebben onze vaderen van oudsher allerlei spelen, die lichamelijke kracht of vaardigheid vereischen van harte begunstigd; en in boogschieterij, kegelspel, kaatsspel, biljartspel en wat dies meer zij, tegelijk ontspanning en oefening voor het lichaam nagestreefd. Alleen tegen het dansen hebben zij zich pertinent verzet, zóó zelfs dat de Hugenoten in Frankrijk en de Puriteinen in Engeland, en zoo ook de Calvinisten ten onzent, zelfs in de hoogste kringen, en tot in de hofzaal toe, geweigerd hebben aan danspartijen deel te nemen; een traditie die in alle deze kringen tot op dit oogenblik bewaard bleef. Maar overigens moedigden ze alle lichamelijk spel, dat ontspande en tegelijk oefende aan; terwijl zich hier te lande in deze spelen nooit de ruwheid en wreedheid mengde van den Engelschen bokser. Want wel is het »snijden" met scherpe munt in het Noordoosten van ons land nog nooit geheel uitgeroeid, maar dit weerspreekt onze stelling niet, want dit „snijden" is steeds als een kwaad door de kerk en de publieke opinie veroordeeld.

Over de gemengde spelen, die tegelijk lichaam en geest bedoelen, zooals tooneelvoorstellingen en wat dies meer zij, is niet bij dit gebod te handelen, maar wel komen hier die geestelijke spelen in aanmerking, die, gelijk het schaakspel, damspel, enz, het lichaam in rust laten, en enkel op ontspanning van den geest zijn aangelegd. En voor deze soort spelen nu stelden we den regel op, dat geoorloofd zijn alle spelen van dien aard, waarbij het alleen op vaardigheid aankomt en de kansen voor elk speler gelijk staan ; terwijl als ongeoorloofd zijn af te keuren al die andere spelen, ^vaarin 't zij ten deele 't zij geheel de kans, het lof, de fjrtuin of het avontuur beslist. Geoorloofd zijn dus schaakspel, damspel, solitaire, halma, allerlei puzzle's en wat dies meer zij, omdit in al eze 4^den geen sprake is vau kans of geluk, en alles op de vaardigheid aankomt; terwijl omgekeerd alle kaartspel, dominospel, kienspel, dobbelspel, bakken, en wat dies meer zij, verboden waar is, omdat in alle deze spelen de uitkomst beheerscht wordt door het lot of de fortuin, en zij alzoo gaan tegen het eerste Gebod, overmits wie kaart speelt nieJ; de schikking van de uitkomst van den levenden God verwacht, maar van een ander geheimzin nig iets, dat hij ^eluk of kans noemt, en dat hij dus naast God en voor Gods aangezicht huldigt en erkent als een macht, die over zijn lot beslist.

Deze houding tegenover al zulk soort spelen, is van oudsher door de Christelijke kerk met beslistheid aangenomen. De oudste Christenen zagen in al deze spelen niets dïn heidensche inkruipsels, die tot in de figuren van het kaartspel toe aan de heidensche goden herinnerden. Nog heden ten dage erkennen dan ook de Roomsche moralisten, dat de kansspelen oorspronkelijk verboden waren, waarbij ze verwijzen naar Canon 42, ol. 35 der Apostelen, en Canon Jl van het Concilie van Elvira (300), en Voetius heeft in zijn geschrift over het lotspel (Utr. i66c) op pag. 151 v.v, ineen aanhangsel een vrij volledig overzicht gegeven van de uitspraken die dienaangaande, met name bij Cypriaan en andere kerkvaders voorkoms^n. In den loop der middeleeuwen is deze zienswijze echter prijsgegeven, en toen de latere moraal der Jezuïeten aan het woord kwam, is het kaartspel onder de Roomschen, zelfs onder vele geestelijken, weer in zwang gekomen. Alphonsus de Ligorio (Theol. moralis IV. p. 171) spreekt het rond uit, dat zulke manieren „thans te verdragen zijn met het oog op de hedendaagsche algemeene gewoonte, die zeer zeker verschilt van die oude en bekrompen tucht, die in de eerste kerk gold." (Et hos vere dici potest excusari ab hodiernft et universali consuetudine, quae certe diüfert ab illa antiqua arcta primitivae Ecclesiae disciplina). Men ging bij deze verslapping zoo te werk, dat men eerst zei: „Dat is goed voor de geestelijken, maar de leeken kunt ge zoo streng niet binden." Dan mochten wel de lagere geestelijken, en alleen niet de hoogere aan deze spelen meedoen. Toen ook wel de hoogere, mits ze er zich niet aan verslaafden. En eindelijk scheen ook dat zulk groot kwaad niet, zoo het maar geen schandaal gaf. En wel is er te allen tijde ook bij de Roomschen een strengere richting geweest, die zulk een slappe moraal afkeurde, maar feitelijk bleef deze buiten invloed, en zoo kwam het kaartspel en allerlei ander kansspel weer in algemeen gebruik. Van nature vindt een zondig mensch kaartspel veel prettiger dan schaakspel, en onder de velerlei kaartspelen nog wel die, die het snelste afloopen, bijna uitsluitend op kans drijven, en waarbij de vaardigheid het minst in het spel komt.

Juist daarom echter was het natuurlijk dat de Gereformeerde leeraars der zedekunde weer onverwijld de practijk der eerste Christelijke kerk hersteld hebben. In Gene7e gaf Prof. Daneau den stoot, door zijn geschrift over de avontuurlijke lotspelen, en ten onzent Taflfijn in zijn Boetvaardigheit des levens, waarin bij van „de avontuursche lotspelen" handelt in het tweede Boek, hoofdst. 19, en met deze mannen hebben Perkins, Aretius, Junius, Rivet, Wollebius, Voetiiis, Piscator, Peter Martyr, Zanchius, Martinius, Hyperius, Teellincb, Trelcatius, Walaeus e. a. zich beslist in gelijken geest uitgelaten. Ons verzet tegen de heele cf halve kansspelen is dus geen „fijne" preutschheid onzerzijds, maar een voleen var fl'"-4'--dste tradition der Christelijke kerk, geiij'S'^ie door onze Gere-i formeerde vaderen weer tot heerschappij zijn gebracht, en Christenen, die desniettemin deze zondige spelen toch invoeren of toelaten, mogen wel bedenken, dat ze op deze wijs reageeren tegen de beste traditiën der kerk van Christus uit alle eeuwen.

De grond nu waarop de2e overtuiging ust, is niet „dat ge niet om geld moogt pelen." Dan toch zouden, mits ge maar iet om geld speelt, allé deze spelen weer el geoorloofd zijn. Bovendien komt deze edenking niet hier, maar pas bij het chtste Gebod ter sprake. En ook zijn dezj spelen niet op zichzelf geoordeeld, omat ze den hartstocht prikkelen; dea mensch vaak van zijn arbeid afhouden en zijn tijd doen verbeuzelen; aanleiding geven tot drinkgelagen en twist. Immers al deze bedenkingen gelden ten deele ook tegen de spelen die geen kansspelen zijn. Vraag maar eens wat er bij het ringrijden of bi'jarten niet soms getwist en gedronken wordt. Ook nu nog is het croquetspel maar al te vaak aanleiding tot spanning van boozen hartstocht. Maar, en dat is het onderscheid, al die booze dingen komen bij het spel bij, en vloeien niet noodzakelijk uit het spel voort. Al die overige spelen kunnen gespeeld worden met kalme zelf beheersching, en dan vallen alle deze bijkomende zonden weg. Maar een < èa«jspel kunt ge niet spelen, zonder de kans of het geluk er in te halen. Deze spelreeksen zijn op kans en lot ingericht. Hier zit het kwaad dus in het spel zelf. Ge brengt het er n^^^t bij, en het kan er niet uit. Reden waarom al onze avontuurspelen van zich zelven slecht en zondig zijn, " en een overtreding in het leven roepen tegen het eerste Gebod. Zulk een overtreding nu mag men niet zelf begaan; men mag het niet toelaten bij hen over wie men gezag heeft; en ook, men mag ze niet door vergoelijking of oogluiking aanmoedigen.

Niet, dat versta men wel, alsof in het lot op zich zelf iets afgodisch of duivelsch zou schuilen. Integendeel het lot is op zich zelf een heilig iets. Het is een ons van God geboden middel, om in allerlei zaken, waarin ons nadenken geen beslissing kan aanbrengen, beslissing te begeeren van God zelf. Zoo deden de apostelen na Jezus' hemelvaart, om Matthias te verkiezen. Vandaar de heilige lotsteenen in den Ephod van den hoogepriester. Ook werd het Heilige land onder Israels stammen door het lot uitgedeeld. In heel de Heilige Schrift komt dan ook het lot niet als iets kwaads maar als iets goeds voor. Het lot draagt in de Heilige Schrift een goddelijk karaktej; want wel wordt het door menschenhand in den schoot geworpen, maar het beleid daarvan is bij den Heere.

Juist echter dit goddelijk karakter van het lot maakt, dat het niet met zondige aandrift mag misbruikt. Waar eigen nadenken en overleg tot beslissing moet brengen, is het ons niet geoorloofd, om uit geestelijke hoogheid tot het lot de toevlucht te nemen. Men mag niet als de schepelingen van Jona het lot werpen, om schuld te ontdekken; want wel had dit bij Achan ook plaats, maar toen op uitdrukkelijken last van Godswege. Men mag ook niet het lot aanwenden, om zijn weg in een onzekere toekomst te vinden, gelijk predikanten dit wel deden bij beroepingen. Dit alles is door onze vaderen steeds afgekeurd. hoe heilig mystiek het zich ook voordeed. Daarentegen is het gebruik van het lot steeds goedgekeurd bij het maken van verdeelingen, bij het kiezen tusschen personen, zoo de steuuiien staakten, en bij de keuüt die de overheid voor allerlei diensten onder haar onderdanen had te doen. Slechts drongen de onzen er dan steeds op aan, dat men hierbij, evenals de apostelen dit deden, den Naam des Heeren zou aanroepen, opdat duidelijk bleek en voor aller bewustheid vaststond, dat men niet van de Foituin of het Avontuur, maar wel terdege van God den Heere, door middel van het lot, de beslissing inriep.

Het lot is dus geen uitvinding van Satan; op zichzelf is het lot een ons van God gegeven middel om tot beslissing te komen; maar juist daarom ook gebonden aan deze vaste stelregels: i*. dat het alleen mag aangewend om een beslissing van Godswege in te roepen; 2". om zulk een beslissing des Heeren in te roepen alleen bij die zaken, waarvoor ons geen andere weg ter beslissing openstaat, en 3". om zulk een gebruik van het lot steeds een sober en godvruchtig karakter te laten dragen. Elk ander gebruik van het lot is het misbruik van een gave Gods tegen het doel waarmee Hij het ons gaf, en alzoo verzet tegen •zijn goddelijke ordinantiën.

Vergelijkt men hiermee nu liet gebruik dat van het lot in het kaartspel, dobbelspel, bakspel enz. gemaakt wordt, dan springt het aanstonds in het oog, dat er van zulk een godvruchtig gebruik van het lot in al deze spelen geen oogenblik sprake is. Vooreerst men zoekt door al zulk spel geen oogenblik een goddelijke beslissing. Men wendt ten tweede het lot aan, waar geen de minste noodzaak bestaat om een beslissing uit te lokken, want men speelt. En ten derde, van een godvruchtige aanwending van het lot is in al zulke spelen vlak het tegendeel te ontwaren. Het gaat alles buiten God om, of tegen Hem in, en vloekt alzoo tegen den apostolischen regel: „Hetzij gij eet of drinkt of iets andeis doet, doet het al ter eere Gods."

Dit toont dus, dat het gebruik van het lot in deze soort spelen niets hoegenaamd gemeen heeft met het gebruik van het lot, dat ons in de Heilige Schrift geteekend wordt. Dit wenden de spelers dan ook niet voor. Dit beelden ze zich geen oog inblik in. En duidelijk spreken ze uit, dat ze zich bij deze lotspelen overgeven aan het Geluk, aan de Fortuin, aan het Toeval, of aan het Avontuur, „Ge zijt een gelukskind" is een der gewone uitdrukkingen, die deze spelers bezigen. „Ik ben niet fortuinlijk vanavond." „De kanri is mij tegen." „lic avontuur het niet meer." En al dergelijke uitspraken bewijzen overvloedig, dat het lot bij alle deze spelen niet beschouwd wordt als in Gods hand te liggen, maar dat men er vermaak in vindt zich al spelende over te geven aan de kansen, die voortvloeien uit een blind toeval, uit het geluk, of uit de fortuin. Feitelijk belijdt men hiermee dus te gelooven, dat er zekere macht van Avontuur of Geluk bestaat; men heeft hope de gunst van deze Avontuur op zijn zijde te vinden; en het is aan haar beslissing dat men zich overgeeft. Men wordt dan korzel en boos als Vrouw Avontuur in baar grillen u tegen ii, en men lacht met heimelijke blijdschap, als men voelt dat het goed gaat en de fortuia meeloopt. Er is dan geen de minste twijfel, of de speleis heiligen in deze spelen niet de almacht des Heeren HEEREN, maar de macht van de Avontuur of het Geval. En daar nu het huldigen van zulk een macht niets anders is „dan het hebben van een anderen god voor Gods aangezicht", zoo is al zulk spel in den grond niets dan afgoderij en als zoodanig te veroordeelen en te weren.

Nu is er wel onderscheid. Een kind dat klok-en-hamert, dat, kienspeelt of ganzebortfir, def; fct aan dat alles niet, en heeft er ook geen verdere bedoeling meê, maar toch mogen deze soort spelen ook bij de kinderen niet toegelaten, omdat ze ongemerkt op het teeder gemoed indrukken maken, die feitelijk van God aftrekken en het spel bij den man voorbereiden. Want bij volwassenen gevoelt men maar al tegoed, dat spelen niet om geld kinderachtig heet, en dat het spel eerst dan zijn vollen ernst krijgt, wanneer metterdaad gespeeld word, om te winnen. Vrouw Avontuur of de Fortuin wordt dan de godin van wie men niet alleen spelend zekere gunst vraagt, maar door wier gunst men zich verrijken wil. En voleind wordt dit soort spelen eerst in de hooge hazardspelen van Monaco en andere plaatsen, waar niet meer de Fortuin, maar de duivel zelf de regeerende of beroovende god is geworden, zoodat een vader al het goed van zijn kinderen op een enkelen worp zet, en de revolver reeds geladen heeft, voor het geval de kans hem tegenliep. Vreeselijke toestanden, maar die rechtsstreeks uit den aard van deze spelen voortvloeien, en niets dan de wettige ontwikkeling van de diepzondige kiem, die in al deze spelen inzit. En dat desniettemin zooveel jongelieden uit Christelijke kringen u soms half lachend afvragen: „Wat zit er nu in kaartspel toch voor kwaad? " toont maar al te droef, hoe achterlijk onze Christelijke opvoeding is, waar het de eerste hoofdstukken der religie geldt.

De weddingschap staat natuurlijk met deze soort spelen op één lijn, en is als zoodanig evenzeer af te keuren, In zekere zaken te wedden verbiedt reeds de gewone eerlijkheid en het zeggen : „Als ge het weer, moogt ge niet wedden" geeft hieraan uitdrukking. Wedden heeft dus op wat men noemt eerlijke wijze alleen plaats, zoo er in de berekening van beide zijden een onzeker iets overblijft, waarop men geen pijl kan trekken. Men verbindt dan zekere som gelds aan de toevallige uitkomst in een onzekere zaak, en ook bij zulk soort weddingschappen wacht men dis beslissing niet van Gods bestuur, maar van de Fortuin. De spreuk der ouden : Fortuna juvat audaces, d i. die het op de Fortuin waagt wint, is hiervoor de gewone uitdrukking. De grondgedachte is dan, dat m; n door op de Fortuin zijn vertrouwen te stellen, de Fortuin gunstig voor zich stemt, en daardoor zijn kansen verhoogt om te winnen. Alle weddingschap gaat alzoo uit van een geloof in de Fortuin, en voor dat geloof hoopt men bij de uitkomst beloond te worden. Zoo keert men zich dus van het geloof in God af, om zijn geloof op de Fortuin te richten, en doet dus feitelijk niets minder dan God verlaten en de Fortuin eeren als zijn god. Men zietïdan ook aan de uitkomst tot wat gruwelijke dingen deze weddingschappen aanleiding geven. Hoe menigeen heeft bij zulke weddingschappen niet reeds zijn leven gewaagd en verloren.

De Niagara-watervallen weten er van te verhalen. Wat bij de wedrennen plaats grijpt liep zoo erg, dat zelfs de Fransche regeering er zich mede bemoeid heeft. En hoe menige dronkaard door duivelsche roekeloosheid wedde dat hij zoo en zooveel drank kon verslinden, en straks het bestierf, is uit de donkere annalen van het A'.ccölisme maar al te goed bekend.

Een andere, en niet minder schuldige vorm eindelijk, van dit kansspel is wat men thans noemt het speculeeren; een

zonde waarin helaas ook zoo menig Christelijk huisvader, tot zelfs predikanten toe, vervallen zijn. De handelaars in effecten, in granen, in tin, in diamant en wat niet al, zijn hierbij de booze verleiders. Dat heet dan handelen, en het is niets dan zwarte kunst, om door allerlei gewaagde kans zich te verrijken met eens andermans goed. Vooral de gewoonte, om in schijn te koopen en later het verschil in prijs bij te betalen of in zijn zak te steken, is de booze vorm waarin zich deze caricatuur van den koophandel ontwikkeld heeft. Ook al dit speculeeren nu is niets dan een verfijnde vorm van het kansspel en een zonde tegen het eerste Gebod, waarvan elk Christen zich onthouden zal. Men mag het niet doen. Immers ook bij dit speculeeren stelt men zich af hankelijk van een macht, die niet de macht des Heeren, maar de macht van de Fortuin of het Geluk is. Het beursspel biedt dagelijks kansen voor of tegen. De hooge en de lage cijfers slingeren op en neer. Dat op en neer slingeren openbaart een macht, waarin men niet de macht des Heeren aanbidt, en nu poogt men, door het op de kansen van deze macht te wagen, zich met geld te verrijken, en daarom waagt men geld, dat men van God ontving, om het tot zijn eer te besteden. Het is dan ook een zegen te achten, zoomen bij al zulke speculatiën ter-, stond verliest. Dat werkt dan genezend. En niemand is meer te beklagen, dan een kind van God, dat speculeert en aldoor wint, en door dat winnen almeer van zijn God wordt afgeleid. Nu nam dit kwaad al meer ontzettende afmetingen aan. Het neemt hand over hand toe. Bijna niemand ziet er meer een kwaad in. De kerk heeft er nog bijna nooit haar stem tegen verheven, terwijl de predikanten er toch altoos door tegen moeten getuigen. En vandaar dat zoo tal van familiën reeds ongelukkig zijn gemaakt, zooveel bankiers en notarissen ten slotte als cerlooze lieden zijn moeten vluchten, en slag op slag groote en schijnbaar machtige huizen hun betalingen staken moeten.

Voor dat alles nu zouden we bewaard zijn, zoo ons volk zich gehouden had aan het eerste Gebod, en alle geloof aan de Fortuin had uitgebannen, en alle hoop op het Geluk en het Geval van zich had geweerd. Met de loterij is het kwaad begonnen, want de Overheid zelve begunstigde die en de aanzienlijksten in den lande speelden er in meê. En nu is ditzelfde booze beginsel in het roekeloos beursspel in veel verfijnder en vaak zeer bedrieglijken vorm opgetreden. En de Christenheid stond, toen die storm opstak, zoo weinig vast in haar schoenen, dat heel het land er van weet te verhalen, wat sommen gouds juist uit Christenhanden in de Amerikanen en MetaUieken verspeeld zijn. Och, als al het geld dat uitChristenfamiliën in dezen boozen handel te gronde is gericht, in de vreeze Gods en tot zijn eer besteed was, onze Christelijke scholen zouden zich in overvloed baden en de kerk zou nauwlijks weg weten met haar geld.

KUYPEE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het eerste Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's