Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gelijk een bloem des velds.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gelijk een bloem des velds.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dagen des menschen zijn als het gras, gelijk eene bloem des velds. alzoo bloeit hij. Ps. 103 : 15.

Onze warme sympathie voor de wereld der bloemen is geen liilvinding van ons eigen hart God zeli schiep die bloemen voor ons, en ons ïóó, dat we die bloemen genieten, op die bloemen betrekking gevoelen, en ook de taal dier bloemen verstaan konden.

Want J2, die bloemen spreken ons toe met een sprake, die God in haar gelegd heeft, en in schoone vormen, onder weelderige geuren, in tinten die het oog verrukken, vertolken' ze ons, kinderen der menschen, den gang van ons eigen levenslot.

De Schrift v/ordt daarom nocii; moede, ons altoos weer op die wereld der bloemen te wijzen. Ge weet wat za u van de lelie onder de doornen, en van de roos van Saron verhaalt. Uit de bergrede kent ge Jezus' aandoenlijke heenwijaing naar de leliën des velds, schooner door God bekleed, dan Salomo ooit bekleed was in al zijn heerlijkheid. En ook weet ge niet minder, hoe de Schrift u telkens en telkens weer op het gras en op de > bloemen des velds" wijst, om a te herinneren aan de vergankelijkheid van uw menschelijk aanzijn.

Vooral in het Oosten, waar het God beliefde de Schrift te laten ontstaan, is die veldbloem zoo ongelooflijk ijl en vluchtig. Als door een wondergroei schiet ze bij het warme klimaat snel uit den vruchtbaren bodem te midden der grasscheutkens uit. Op eens ziet ge een veld, dat gisteren nog groen van enkel gras was, vroolijk gesierd met duizend bloemkens, die heur gele en blauwe en roode kelken ontplooiden. Maar even snel kan al die pracht weer weg zijn. Als ook maar een halve dag de verzengende woestijn-wind er over is gegaan, ligt al het gras verdord, en te midden van dat verdorde gras, zijn dan die duizend verwelkte veldbloemkens ter nauwernood meer vindbaar.

En met het oog daarop nu, zegt de psalmist zoo schoon, dat ook uw leven aan het leven van die veldbloem in het gras niet ongelijk is.

„De dagen des menschen zijn als het gras, gelijk een veldbloem, alzoo bloeit hij; maar als even de wind daarover is gegaan, zoo is zij niet meer, en hare plaatse kent haar niet meer."

Vooral bij het zoo gedurig heensterven van zooveel kleine lievelingen spreekt die veldbloem u zoo aangrijpend toe, en nooit beter dan bij het grai dier kleinen verstaat ge dat stil verdwijnen, als het spoorloos wegraken van de veldbloem in het gras.

Volwassen personen maken in hun sterven op ons een anderen indruk. Ze hadden meer wortel geschoten. Lange jaren hadden ze bij en met ons overwinterd en overzomerd. Hun persoon en karakter had vaster vormen aangenomen. Ze besloegen een breeder plaats. En als ze dan eindelijk ons verlieten, ontvingen we meer den indruk van een stam die geveld werd, dan van een veldbloem, die knakte aan haar steel en op eens weg was.

Maar als God de Heere de kinderkens oproept, om tot Hem te komen, is dan niet die veldbloem, die even bloeide en toen zoo stil verdween, de roerend juiste uitdrukking voor wat ge waarnaamt.'

In dat kleine jonge leven was nog zoo weinig stam, was alles nog zoo bloem. Nog geen bloem op hoogen stengel, maar een veldbloem in het gras verscholen en even zijn kleurig kopje boven dat gras uitstekend. En nu kwam de wind uit de woestijn, de wind, die den adem des doods in zich droeg. Én onder die aanraking bezweek het. Het kopje boog; de kleuren verbleekten, de onvaste vormen versmolten. En zoo verdween het; om niet dan een zwevend beeld, en om dat zwevend beeld spelende herinneringen achter te laten. Herinneringen slechts in kleiner kring heilig, maar waar de wereld niet van weet, omdat een zoo jong kind in die wereld zich nog geen plaats veroveren kon.

Zoo was het een komen, om te gaan; een verschijnen, om te verdwijnen. En zoo sterven ze bij honderden en bij duizenden henen, die kleine lievelingen, bij God gekend, maar bij menschen ongemerkt voorbijgegaan.

bijgegaan. Veldbloemkens, die God gezaaid had, en die Gods engelen v/eer wegpinkten. Voor hier waren ze niet. God had ze bestemd als sieraad voor zijn heiligen hemel.

^ Dat sterven dier kleinen is daarom zoo zinrijk; en ge mist zooveel, zoo ge over hun geheimzinnig verdwijnen heenglijdt.

Als een groot mensch heengaat, is er altoos zooveel over dien tnensck te zeggen, dat ti op Gi^ds doen bijna niet gelet wordt; maar bij het sterfbed en bij het graf van een kindeke is Gods doen zoo het één en al.

Dat kindeke had nog nauwelijks reden van bestaan, anders dan in v/at God met hem voorhad; en van dat plan Gods met zulk een kJnd wist ge nauwelijks iets, en weet ge nog, o, zoo weinig. Het was u als een boek waarvan ge de tien eerste bladzijden laast; en toen wierd het u uit handen genomen. En al het overige blijft u voor altoos een diepe verborgenheid.

Ook hebt ge bij zulk een kindeke geen kenteekenen, waarnaar ge zijn vroomheid afmeet, om uit die vroomheid tot zijn deel aan Gods genade te besluiten, en zoo uw hope te stellen op wat voor oogen was. Want ook in het zieleleven was hier alles even raadselachtig. Dat kindeke hon nog zoo weinig doen. Alles wat er gedaan werd in en aan dat nog schuilend zieleleven, dat deed God.

Dat kindeke was om zijn jaren nog zoo volkomen lijdelijk, en een genadewerk kon er nog alleen van Gods zijde wezen.

Een enkel straaltje van booger licht mocht soms doorbreken. Een teeder kinderlijk woord moge u zoet in de herinnering naklinken. Maar toch, dat alles had te weinig vastheid, om er op te bouwen. Waar ge bij zulk een kindeke op bouwt is alleen wat God van deze kleinen sprak; wat u zeegnend en vertroostend toespreekt is zijn heilige en heerlijke belofte; wat u als gebeurtenis uit het verleden rust in de ziel stort, is zijn heilige Doop.

Want immers in dien : Doop zei Hij u, dat geen kind zoo jong kan wegsterven, dat het te jong zou geweest zijn, om door Hem met genade bewerkt te worden.

Of gij, die ouder in jaren zijt, wat meer gelezen en gehoord en geweten hebt, doet er niets toe.

Gods genadewerk is niet van uw verstandelijke ontwikkeling afhankelijk; en het veldbloemke, dat nauwlijks ontlook om weer te verwelken, was evengoed door den dauw des hemels nat gemaakt .ils de ceder en de palmboom, die nog de stormen weerstaan.

Een kind van God vertoeft daarom zoo willig met zijn peinzen bij het sterven van die kleine lievelingen, omdat vooral bij hun wegsterven en bij hun grafstee God de Heere zoo groot is. Er is in zijn doen met die kleinen zulk een sprakelooze majesteit.

Wij meenden ze te kennen, maar begrepen bijna nog niets van hen, terwijl God heel het wezen van die kleinen doorzag en kende, kennende al de kiemen, die voor een eeuwigen groei door ïïemzelven in hun ziel waren ingeschapen.

Denk u dat een Abraham of een Jesaia, een Paulus of een Johannes als kleine knaapkens waren weggestorven, dan zou de wereld nooit van verre vermoed hebben, wat er in hen wegstierf. Maar God zou het hebben gezien, en gewaakt hebben, dat ook bij hun heengaan niets te loor ging wat eeuwige waardij bezat.

En daarom is het zoo hinderlijk dwaas van ons, te wanen, dat alleen zij die belangrijke personen op aarde zijn geworden, ook in den hemel groot zullen zijn, en alsof die millioenen kleinen die jong wegsterven, nauwelijks mee zullen rekenen.

Waarom zou God ook onder die kleinen niet zijn keurgeesten, niet zijn uitverkoren instrumenten kunnen hebben.'

Met ons waren ze in zonde ontvangen en geboren; natuurlijk. Ze waren dood als wij, en kunnen geen leven hebben dan door wedergeboorte, geen zoen dan in Christus' bloed.

Maar wat hebben ze niet vcor, dat de dfsterving der zonde bij hen reeds zoo vroeg kwam, en dat die harde, wreede ontwikkeling van eigen boezemzonde, waar Gods kinderen vaak zoo onder gebukt gaan, hun bijna geheel gespaard bleef! Wat gaat onze ontwikkeling in de kennisse Gods niet langzaam, terwijl voor hen plotseling en op eens in den dood het volle licht opging.

Waarom God de ééne helft van zijn menschenkinderen zoo vroeg wegroept, we weten het niet. TFa# de oorzaak is, dat Hij de ééne helft van zijn uitverkorenen, zoo heel anders tot de zaligheid leidt, dan de wederhelft, die op aarde achterblijft, het is een vraag, die zich telkens weer aan ons opdringt, maar waarop God niet antwoordt.

Hij, de Heere, blijft de vrijoiachtige, de souvereine God, die niet alleen met ons, maar ook met onze kinderen, doet naar zijn welbehagen.

Maar hce versch? "; .-n cok ons lot en bet hunne zij, toch bestaat er tusschen hun zielsbestaan en het leven onzer eigen ziel verband.

Niet bij ieder kind dat jong sterft, is sprake van zaligheid. Zonder den diepen wortel der uitverkiezing kan er geen zaligheid bloeien, zoomin bij ons, als bij onze gedoopte kinderen. En zoo zijn het dan alleen getoovige ouders, van wie gezegd is, dat ze niet twijfelen zullen aan de zaligheid hunner kinderen, die God vroeg uit dit leven wegroept.

Geen sentiment, geea aandoenlijke gevoelsbeweging, het geloof alleen blijft dus ook hier het uitgangspunt.

Wie gelooft, d, vv. z. v/ie door een drijfkracht, die uit den wortel van zijn zielsleven opkomt, persoonlijk met het eeuwige Wezen, door den Middelaar, gemeenschap oefent, die kan in dit zijn geloof ook zijn jonggestorven kind niét loslaten, maar vindt in zijn God krschten, en bij zijn God wegen, en in zijn Woord licht, en bij zijn Geest zalige vertroosting, om ook op het graf van wat zijn eigen vleesch en been was, tegen den dood in te roemen, en met zijn zaad in Jezus geborgen, te rusten in de majesteit zijns Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's

„Gelijk een bloem des velds.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's