Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vijfde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vijfde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDKELIJfG XXXIX.

Want wederspannigheid is eene zonde der tooverij. en wederstreven is afgoderij en beeldendienst, Omdat gij des Heeren woord verworpen liebt, zoo lieeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn. I Sam. 15:23.

vir. (Slot: )

Toen Saul weerspannig was gebleken aan Gods ordinantie, werd hij door Samuel o. a, met dit scherpe woord bestraft: „ Wederspannigheid is een zonde der tooverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst." Dit diepzinnig woord nu werpt een helder licht ook op de overtreding van het vijfde Gebod, Immers de zonde, 'die door dit vijfde Gebod gewraakt wordt, is ongehoorzaamheid, wederstreving, wederspannigheid, verzet, opstand, revolutip. Nu denkt iemand, die dezen weg der weerbarstigheid ingaat, dat hij zijn eigen heer en meester is, en juist door zijn niet gehoorzamen toont dit te zijn. En hiertegen komt Samuel nu op. Integendeel, zegt hij, v/ie tegen Godsordinantiën in verzet komt, is zóó weinig zijn eigen heer en meester, dat hij veeleer gelijk is aan die half ontzinde toovenaars, die zich aan een demonische macht overgeven en ten slotte zelven niet meer weten wat ze zeggen of doen. Of ook ze gelijken op die mannen en vrouwen, die in de Aziatische tempels in een soort veirukking van geest voor de afgodsbeelden neervallen en zelven nauwlijks weten wat ze doen. Dit ziet natuurlijk op de zielkundige verschijnselen die men in Samuels dagen bij deze ergerlijke toovenarijen en afgoderijen waarnam. Gelijk nu nog de araok-makpr op Java een h.alve bezetene is, die wel verre van zich zelven meester te zijn, zich opwindt en ten slotte in een soort razernij vervalt, zoo zag men ook destijds soortgelijke tafereelen in de afgodische tempels. Personen die zich opwonden, die buiten zich zelven geraakten, en in dien verwilderden toestand half op bezetenen geleken. Tooverij en afgoderij duiden hier alzoo op een toestand, waarin de mensch zich zelven niet meer meester maar in de macht komt van zekeren IS. demonischen geest en in een soort verv/ildering van geest zich door deze demonische geesten laat inspireeren. En KU zegt Samuel, dat „wederspannigheid" en „wederstreving", waar het de ordinantiën Gods geldt, in den grond der zaak met zulke tooverij en afgoderij op één lijn staat, want dat de mensch die zich aan zulk een opstand tegen God waagt, wel waant, dat hij nu zijn eigen meester is, maar feitelijk veeleer onder de macht van een demonischen geest geraakt, zich door dezen boozen geest inspireeren laat, en, nauwlijics wetende wat hij doet, dezen demonischen geest als heer en meester over zich aanneemt.

Nu klinkt dit, bij het eerste hooten, zeker vreemd. Maar als ge deze uitspraak van Samuel nu legt naast de met bloed bedropen bladzijde der Historie, die u den gruwel der Fransche Revolutie, of naast die andere die u de ontzettendheden van de Fransche Commune verhaalt, dan gaat u toch terstond een licht op, en gevoelt ge zelf hoe die Parijzenaars en Provincialen, die op zulk een wijs in 1793 en 1870 in de Seinestad gewoed hebben, metterdaad ont­ zind en bezeten waren en, in nog wilder zin dan een amok-maker in Indië, gedreven werden door een demoni-sche macht. Iets wa& ïbij er tevens aan herinnerd zij, hoe men, bij het begin van een oproer, niet zelden op kwistige wij? e sterken drank onder het volk uitdeelde, daar het zonder die verwildering, die de alcohol in de geesten aanricht, niet tot daden van verzet was te brengen. Nooit heeft het volk bij eigenlijk oproer dan ook den indruk gemaakt van een groep vastberaden, kalme lieden, die uit plichtsbesef handelden, maar stesds gaven ze op de barricaden en bij de straatgivechten den indruk óf van ontzindheid óf van een lijdelijk gevangen zijn onder een machtigen pathos.

Tot zoover zal dan ook bijna elk le'zer met ons meegaan, en de wondere juistheid van Samuels woord toegeven. Maar gaan we nu verder, en willen we ditzelfde woord nu ook toepassen op gewone ongehoorzaamheid, op murmureering of overtreding in het dagelijksch leven, dan houdt die instemming op, en weigert men in die gewone eigendunkelijkheden iets anders te zien, dan een stellen van het eigen ik tegenover hem die over ons te gebieden heeft. Een kind is ongehoorzaam tegen vader en moeder, • omdat het geen zin hseft om te doen wat ze zeggen; en een onderdaan is weerspannig tegen zijn overheid, omdat de bepalingen der v/et of van de politieverordening, tegen zijn belang of zijn lust ingaan. En natuurlijk geven we dit verschil grif toe, en zijn zelfs bereid het breed uit te meten. Een moeder, die, als vader uit is gegaan, tot haar kinderen zegt: „Nu neemt dan vanavond maar eens vrijaf", ofschoon vader gezegd had, dat ze werken moesten, kan daarbij zelfs een zeer lief, moederlijk gezipht zettec, dat u in niets doet denken aan de verwilderde tronie van de harpijen onder de Darnes de la Halle, die op open wagens naar de guillotine red«n, om te genieten in het bloedbad dat stond te worden aangericht. En toch, hoe breed, en nog eens breed, we dit verschil ook uitmeten, het beginsel, als beginsel, blijft niettemin één. Het is beide malen ongehoorzaamheid, het is conspiratie, het is verzet tegen de ordinantiën van hem, die van Godswege recht had ons de wet te stellen en gehoorzaamheid aan die wet at te eischen. Of ik van iemand duizend^ gulden of een dubbeltje steel, scheelt zoo in het oogloopend veel, dat de bestolene zich om dat dubbeltje nauwlijks bekreunen zal, terwijl hij voor die duizend gulden er de politie en het gerecht bij zal halen. En toch in beginsel is en blijft beide diefstal. Eén in soort van zonde, en slechts verschillend in graad. Ea zoo nu is het ook hier. Allerlei kleine ongehoorzaamheid en insubordinatie op school, ia het gezin, cp straat, schijsit bijna niet de moeite waard, dat ge er aanmerking op maakt, zulke luttele bagatellen als het zijn. En toch als kinderen, die men zoo heeft gev/end, en in wie men al zulk verzet straffeloos geduld heeft, straks, tot mannen opgegroeid, de politie te lijf gaan, of barricaden opwerpen, doen ze in den grond der zaak precies hetzelfde wat ze vroeger deden; alleen nu in het groot, wat ze toen in het klein deden. In kinderen vindt men dat dan aardig; ja, er zijn moeders zoo verdwaasd, dat ze zulk een insubordinatie tegen de meesters aanmoedigen, en er om lachen als een kind van zijn heldendaden tegen den onderwijzer vertelt, en soms zelf meedoen om een nieuw guitenstreekje tegen meester te verzinnen.. „

Bij een moeder vindl'^'e dat in den regel veel sterker dan bij een vader. En dat komt weer daar vandaan, dat de moeders, door de vergoding der vrouw in deze eeuv/ misleid, er eigenlijk otn lachen, als men haar nog aankom.t met de ordinantie Gods, dat een vrouw haar man onderdanig heeft te zijn. In de wereld v/il men hiervan reeds niets hoegenaamd meer weten, en reeds gingen er stemmen op om deze ongerijmde bepaling ook uit ons burgerlijk wetboek uit te lichten. Een man moet niet langer het hoofd van zijn vrouw zijn. De huislijke eenheid moet in de tweeheid Van man en vrouw gebroken worden. Toch zou dit nog zoo erg niet zijn, zoo althans in Christelijke kringen de ordinantie Gods nog geëerd werd. Doch ook dit is niet meer zoo. Al staat er nog zoo stellig in Gods Woord:

^^Gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig", toch lacht men er zelfs onder onze Christenvrouwen om, zoo dikwijls deze zaak in het gesprek tepas komt. Dat hierin werkelijk een ordinantie Gods schuilt, gelooft men ternauwernood meer, en in een gegeven geval acht zoo menige vrouw, die toch anders voor den Christus pleit, dat er zekere eer in steekt, om duidelijk te toonen, dat ze het wel doen wil, omdat ze het zelve goed vindt, of ook om haar man genoegen te doen, maar volstrekt niet uit gehoorzaamheid, uit onderdanigheid, of omdat het moet. Die geest van verzet wordt dan, op zeer jialuurlijke wijze, maar si te gretig door de kinderwereld aan moeders schoot ingedronken. Iets wat dan soms wel botsing geeft, als de kinderen tegen moeder zelve in verzet komen; maar anders zich gemeenlijk tegen de onderwijzers en tegen vader keert. Nu ia, yader^ is wel het hoofd, maar hij meent dat Z'-JÓ niet. Ge moet zijn woord z: o streng niet opnemen. En dan er is ook nog een zeer verleidelijk spreekwoord, ons influisterend dat wat niet gezien wordt, ook niet deert. Het vrouwelijk hart schijnt dan ook veel meer dan dat van den man tot deze zonde over te neigen. Althans zoo ge de verhalen hoort, die deze vrouwen zelven gedurig doen van haar getob met haar dienstboden, dan slaat ge een blik in een droeve oncrdelijkheid, gelijk die noch in de kazerne, noch op de fabriek, noch op het kantoor in die mate denkbaar is. Niet natuurlijk alsof de geest van verzet in den man minder zou woelen, maar het schijnt dat de man gemeenlijk inziet, dat al zulk klein verzet toch niet baat, en daarom in den regel in het gareel loopt, om bij verzet op grooter schaal en van ernstiger consequentie al zijn kracht van weerstand uit te putten. In onze vrouwenwereld daarentegen geldt het minder groote zaken, minder ernstige aangelegenheden, meest allerlei kleine dingen van het huislijk leven, en juist dat minder gewichtige schijnt ongemerkt tot verzet te prikkelen; en als de zwakkere in kracht schijnt zij in de slimheid, soms in de sluwheid, waarmee zij zich aan de onderdanigheid weet te onttrekken, bijna altijd iets geoorloofds, soms iets eervols, niet zelden iets genottelijks te vinden.

Zou men nu gelooven hoe deze schijnbaar onschuldige weerspannigheid van het vrouwelijk gemoed, die zelfs tot in onze Christelijke kringen vrij sterk is doorgedrongen, metterdaad mede verantwoordelijk staat voor de ontzettende gruwelen, die bij zoo menigen volksopstand tot moord en doodslag hebben geleid ? En toch is dit zoo. liet is nog altoos Eva, die in het eten van een verboden boomvrucht, heusch, zulk een kwaad niet zien kan, en daarom er schik in heeft om in zoo Ideine zaak tegen het gebod in te gaan, en toe te geven aan haar lust. De Schrift getuigt het dan ook zelve in I Tim. 2 : 14: Adam is niet verleid geworden, maar de vrouw, verleid zijnde, is in overtreding; geweest." En diezelfde geest zit ook thans nog zoo zeer in de vrouw in, dat als haar nóg geboden werd: Van alle boom dezes hofs zult ge eten, maar van dien éénen boom moet ge afblijven", ze n6g zou zeggen: Wat gekheid, om aan dien éénen boom niet te mogen komen, " en er nog van plukken zou.

Dat nu deze geest van verzet veeleer van de vrouw dan van den man uitgaat, is zeer natuurlijk. Immers de vrouw is de zwakkere en de vrouw is het creatuur dat met zelfbewustheid onder een ander gesteld is, terwijl de man wel geroepen werd, óm onder God te staan, maar tevens boven de vrouw werd gesteld. De vrouw stond dus van meet af onder een dubbele macht boven zich, terwijl de man wel God boven zich, maar ook zijn vrouw onder zich had. De triomf der gehoorzaamheid zou dus bij de vrouw het schitterendst zijn geweest, maar ook moest voor haar de verleiding tot ongehoorzaamheid wel het sterkst wezen. Het is dan ook opmerkelijk, hoe in het vijfde Gebod de moeder met name er bij wordt genoemd, alsom door de bewoordingen van het gebod zelf de vrouw te prikkelen tot eerbiediging van de Goddelijke ordinantiën, door het inzicht, hoe het hooghouden van Gods gebod, tevens strekt om haar positie als vrouw en moeder te verhoogen.

Maar, en dit is het waarmee we tot Samuels uitspraak terugkeeren, ook van Eva wordt gezegd, dat ze overtrad, na verleid te zijn, D. w. z. na eerst onder een andere macht, t. w. onder de macht van Satan gekomen te zijn. Waart ge nu in het Paradijs daarbij geweest. Die prachtige hof, en te midden van die coftweelde, van één boom gezegd: „Daarvan zult ge niet eten"; en hadt ge dan straks Eva toch van dat boompje zien plukken, dan zoudt ge er meê gelachen hebben, als iemand beweerd had, dat Eva dit deed onder de inspiratie van een demonische, duivelsche macht. Even dwaas als ge het nu nog zoudt vinden, zoo een huisvrouw uitgaf wat haar man zei dat niet uitgegeven mocht worden, en als nu iemand beweren v/ilde, dat ze dit deed onder ingeving van den duivel. En toch Gods Woord verhaalt het u met kleuren en geuren, hoe het wel terdege Satan was, die Eva's hart belaagd, haar verleid, en tot dezen opstand tegen God geprikkeld heeft. En op dien grond nu zeggen we Samuel na, dat alle ongehoorzaamheid, alle weerstreven en alle weerspannigheid, al openbaart ze zich nog zoozeer ia het schijnbaar nietige, evengoed uit demonische inspiratie voorkomt, als toovenj en beeldendienst. Het is een booze demoniiche geest, die in de harten van oud en jong, van vrouw en man, bij het kleine tn bij het groote, den lust en den zin om te gehoorzamen uitdooft, en er lust in doet scheppen orn in verzet te komen en zich te onttrekken aan de onderdanigheid.

En werpt ge tegen, dat de mensch, die od niet gehoorzaamt, op die wijs feitelijk och gehoorzamt, maar nu Satan in plaats an God, dan is dit ook zoo, en is hieree niets anders uitgesproken, dan wat de chrift zegt, dat wie ; de zonde doet, een, laaf is. Geheel de voorstelling, alsof men oor opstand en verzet vrij werd, is dan ook nkel zelfbedrog. Men wordt niet vrij, aar ruilt eenvoudig van meester. Men tond onder God, en nu gaat men staan nder Satan. Doch, gelijk Da Costa dit n zijn Kaïn zoo meesterlijk geteekend heeft, m dezen toeleg te doen gelukken, speelt atan ons een bedrieglijken schijn voor het ielsoog, en brengt ons in de verbeelding, alsof we, door tegen God op te staan, eens vrij zouden worden als hij zelf waant te zijn. Hij verlokt ons tot nabootsing, en weet dat we door die nabootsing vanzelf onder de macht komen van hem, dien we nabootsen. Alle nabootsing immers is van het origineel afhankelijk. Of, om het nog dieper op te vatten, wij menschen zijn door God zóó geschapen, dat we nooit onze eigen meester kunnen zijn, maar altoos door een, meerder dan wij zijn, beheerscht moeten worden. Die trek is ons ingeschapen. Heel onze positie als bewust creatuur brengt dit met zich. Een creatuur dat onafhankelijk zou zijn, is een vierkante cirkel, bevrozenvuur of droog water. Het is een ondenkbare gedachte. Een zich zelf weersprekende ongerijmdheid. Creatuur te zijn en afhankelijk te zijn, zegt hetzelfde. En overmits nu de mensch, wat hij ook doe, nooit zijn geaardheid als creatuur, nooit zijn positie, nooit dien diepsten trek van zijn natuur veranderen kan, helpt het hem ter wereld niets of hij al het ni Dieu, ni maitre uitkrijscht. Niet onder God, het zij zoo, maar dan onder Satan; niet onder de menschen die God over ons gesteld heeft, maar dan in slavernij overgeleverd aan de trawanten van den Booze.

Nu vormen de druppels die uit de wolken op de bergen neervallen, eerst een plas; die plas ritselt als een klein beekje naar beneden; vele van die beekjes vormen allengs een breede beek; vele van die breede beken loopen in één stroom uit; en als die stroom machtig is geworden, rolt hij naar de diepte en stort zich over de velden uit, en richt, zoo geen menschelijke kunst zijn oevers ophoogt, een schrikkelijke verwoesting aan. En zoo ging het ook hier. Zoo in huis als op school waren het niet dan druppdkens van ongehoorzaamheid, en wat zouden die kleine weerstrevingen voor kwaad doen.' Maar zie, die vele druppels zijn allengs een beekje gaan vormen. Zulk een beekje uit het ééne gezin heeft zich op een noodlottig punt met het beekje der ongehoorzaamheid van een ander gezin of een andere school vereenigd. Zoo is er allengs kracht en vaart in het begin van een kleinen stroom gekomen. Die stroom heeft zich met het voortschrijden der jaren verbreed, heeft zijn bedding al dieper uitgegraven. En zoo is het gekomen, dat de stroom VBn ongerechtigheden, en met hem de .stroom van ongehoorzaamheid en weerspannigheid tegen de Goddelijke ordinantiën zich al machtiger over de natiën en volkeren heeft uitgegoten, tot eindelijk in de principieele Fransche Revolutie, het Gode niet gehoorzamen tot beginsel is gesteld; aldus het rad der ordinantiën is omgekeerd; v/at boven lag naar beneden is gehaald en wat beneden lag naar boven is

gekomen; en aldus voor alle menschelijke overlegging, waardschattingen inrichting van het leven een uitgangspunt is gekozen dat lijnrecht tegen God en zijn gebod overslaat.

Juist hieruit volgt nu echter, dat alle strijd tegen dit beginsel der Revolutie op niets dan teleurstelling kan uitloopen, zoolang men niet terugkeert tot het Evangelie en op dit pas zeer bepaaldelijk tot het vijfde Gebod. Gelukt het u niet, in den geest der volken allengs het besef weer in te prenten, dat het vijfde Gebod, omdat het Gods ordinantie is, mo£t gehoorzaamd, en dat alleen door de onderwerping aan dit gebod de vrede hefwinbaar is, dan kan het revolutie-beginsel in zijn vaart nietj gestuit worden, en gaat de vernieling, wat dam ge er ook tegen opwerpt, rusteloos door, tot eindelijk de anarchie haar ontzettend ideaal verwezenlijkt heeft.

Zal dan ons Christenvolk, en zullen met name de Calvinisten, als principieele belijders van Gods vrijmachtige souvereiniteit, in de kracht huns Gods tegen dezen geest van opstand en weerspannigheid reageeren, dan is het onafwijsbaar noodzakelijk, dat de kerk de verplichting van het vijfde Gebod, in al zijn breedte en diepte, ^ weer aan het volk inprente, en dat de predikatie hierop gedurig terugkome, om het noodzakelijke, om het reddende, om het schoone van de gehoorzaamheid tegenover het sombere beeld der valsche vrijheid in het licht te stellen. Dan is het meer dan tijd, om, te beginnen met onze eigen gezinnen, het beginsel van dat vijfde Gebod weer met kracht te maintineeren, doordat de vrouw weer erkenne aan den man onderdanig te zijn, en de kinderen gehouden wordv-n in de onderdanigheid aan vader en moeder. Heeft Christus, die in de gestalte Gods was, het niet beneden zich geacht, hoewel hij de Zone was, gehoorzaamheid te leeren; ja, heeft hij het reeds in Psalm 40 uitgeroepen : „Zie ik kom om uwen wil te doen, gij hebt mij de ooren doorboord", zeg zelf, moet het dan niet ons Christelijk ideaal worden, om ook in den weg van gehoorzaamheid de voetstappen te drukken van hem die ons is voorgegaan.'

Eerst uit het gezin kan dan allengs het betere beginsel weer naar het leven van volken en natiën opklimmen, en allengs ook in de regeling en ordening van het Staatsieven weer zegenend werken gaan.

Ook onze Christelijke school moet juist in dit weer maintineeren van het gezag, in dit kweeken van een heiliger geest, haar eere stellen, en haar kracht toonen. Ook haar roeping toch is het, volstrekt niet alleen om de kinderkens op den weg des heils te leiden; maar ook, en zelfs in de eerste plaats, om als Christelijke school zich daarin van de school zonder Christus te onderscheiden, dat zij de opleiding ook tot maatschappelijke deugden niet pro memorie uittrekt in haar schoolreglement, maar tot de v/aarachtige beoefening van de goddelijke deugd der gehoorzaamheid opleidt.

KUYPER,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vijfde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's