Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. Jesaia55:6.

Ge kunt niet zeggen, dat de Heere uw God u altoos even nabij is. Er is soms zooveel bemoeienis in het dagelijksch leven, in huis, in ambacht, en beroep, dat er onder al die drukte hoogstens een enkele vluchtige gedachte aan uw God door uw ziel kan gaan, en weinig meer dan wat Lutlier een »schietgebed" noemde uit uw ziel naar boven kan opklimmen.

Gelegenheid en beroep is hierin zoo verschillend. Een vrouw die met een enkel kindeke stil in een klein gezin leeft, heeft zooveel vrijer toegang, dan een moeder, die, buiten staat hulpe te nemen, alleen met vijf, zes jonge kinderen moet optobben. Ook heeft een landbouwer_, die stil en eenzaam op den akker arbeidt^ zooveel meer rust in het leven om met zijn God bezig te zijn; dan b. v. een tramconducteur, die van 'smorgens vroeg tot 's avonds laat in de drukte is.

Nu weet God de Heere dat, want zijns is het bestel over ons leven, en in zijn oordeel over onze personen rekent dat alles mee.

Maar wat nooit in u te verontschuldigen zal zijn, is zoo ge bijzondere tijden en gelegenheden, die uw God u geeft, om Hem te zoeken, uit roekeloosheid of onverschilligheid, ongebruikt laat voorbijgaan. En onder die gelegenheden behoort stellig uw ziek-zijn.

Niet als ge bedwelmd ligt te ijlen, of door snijdende pijn overmeesterd wordt, maar als ziekte of ongeval u tijdelijk tot uw arbeid onbekwaam maakt, en ge, aan alle bezigheid gespeend, op uw ziekenkamer u schuil houdt, of neerligt cp uw ziekbed.

Dat zijn voor u de dagen van afzondering, dat de Heere u in zijn verborgen tente roept. 13at alles om u zwijgt, en daarom Hij, de Heere, tot u spreken kan. Dat de gedachten zich in u vermenigvuldigen, en de gedachten zich zoo rustig en ongestoord op het Eeuwige Wezen kunnen richten.

Dan is het vindenstijd, en geldt ook voor u het woord van Jesaia: »Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl lïij nabij is."

Niet alsof de ziekenkamer uitsluitend «vin» denstijd" schonk. Uw God is zoo rijk, en heeft duizend andere gelegenheden, om zich van u te laten vinden. Soms te midden van een loeienden storm, bij een schipbreuk die uw leven bedreigt, veel sterker dan te midden van de stilte die uw ziekenkamer biedt.

Evenals op Sinaï kan uw God in den storm en m het vnur zijn. Alleen maar. Hij kan ook als bij Eha komen, in het suizen eener zachte koelte.

En het doel van ons woord bij uw eigen conscientie is bereikt, zoo ge maar erkent, dat óók de ziekenkamer of het ziekbed een roepstem van Godswege tot u brengt, en in u die roepstem u zegt, dat uw God voor u te vinden is, en dat gij Hem daarom zult zoeken.

Er is dan zooveel dat ons daarbij helpt.

Niets dat u afleidt, en zooveel dat u opleidt.

Ge zijt dan niet meer die sterke en gezonde, die u zelf genoegzaam waart, maar voelt u gebroken in uw kracht, herinnerd aan uw zwakheid, en in uw afhankelijkheid voor den Heere geplaatst.

Ook al draagt uw ziekte geen ernstig karakter, zoodat er van gevaar voor uw leven geen sprake is, toch ontneemt elke krankheid u den valschen waan, alsof ge uw kracht in uzelven bezat.

En dit nu bevordert zoo de stemming, die noodig is, om u tot uwen God te wenden. Tot Hem in wiens hand uw leven is, die alleen macht heeft om het u toegediende medicijn te zegenen, en die, wijkt de krankheid weer, de alleen Machtige is, om u uw levenskracht en het frisch gevoel van welstand te hergeven.

Een ziekbed zonder God doorleefd, is daarom het verspelen van een u aangebodene genade.

Het laten teloor gaan van een gelegenheid, om uwen God te ontmoeten, die misschien nooit wederkeert.

Uw God was toen te vinden, en zie, gij hebt Hem niet gezocht. Hij was nabij, en gij hebt Hem niet aangeroepen.

Maar toch, zoo is het, God zij lof, niet altoos.

Er zijn er ook, en ze, zijn niet weinigen, die roemen mogen, dat in de dagen hunner krankheid de verborgenheid des Heeren over huri tente was. Dat God nabij was en ze tot Hem riepen; dat Hij te vinden was, en zij Hem zochten, en een biddende gemeenschap met het Eeuwige Wezen als rijke zielsvrucht van hun ziekbed mocht worden weggedragen. Ja, dat ze, na hersteld te zijn, zeer zeker óók dankten voor hun wederoprichting, maar toch vuriger en inniger nog loofden en jubelden over wat God aan hun ziele gedaan had.

Dan was het een krankheid niet ten doode, en ook niet alleen tot herstel, maar tot verheerlijking van Gods naam, en tot verrijking van hun innerlijken heilschat.

Iets wat nu niet enkel gezegd wordt van die enkelen, voor wie het ziekbed, in Gods hand, het middel mocht zijn tot een eerste bekeering en een eersten geloofsjubel; maar ook, en veel meer nog, van hen, die reeds iets uit de Fontein des levens gedronken hadden, maar bij wie de ware, de verslindende dorst naar het water des levens nog nimmer was opgey, 'ekt.

Ja, zelfs kan men nog meer zeggen. Het ziekbed is vaak ten zegen geweest, volstrekt niet alleen voor den kranke zelven, maar vaak eveii dikwijls voor wie met den' kranke in één huis was, voor wie hem verzorgde, of aan zijn sponde waakte, hetzij dat de angst het hart ontroerde, of dat de schrik in huis tot ernstiger gedachte drong.

o. Ge weet niet wat geestelijke zegeningen door al die gasthuizen en ziekenhuizen teloor gaan, tenzij het gestichten zijn, waar de Middelaar beleden wordt, en de toon van het huis en de geest van heel het samenleven opleidt tot dien Eénige, die ons behoeden kan.

Zoekt Hem, zoo roept de profeet, terwijl Hij te vinden is, en dat zoeken van den levenden God heeft zoo diepen zin.

Zekere belangstelling in de eeuwige dingen is niet genoeg; ook een meeleven met uw kerk volstaat niet; en evenmin een bezig zijn met het Woord.

Dat alles is nog denkbaar en bestaanbaar, , en komt zelfs veelvuldig voor, zonder dat er sprake is van een eigenlijk zoeken van den levenden God.

Dan weet men wel veel van zijn God, en men las wel veel van den Heilige Israels, en men ijverde wel voor zijn naam, en men was wel bekommerd over zijn ziel, en strekte de hand wel uit naar de eeuwige erfenisse, maar het innig zielsverlangen ging nog niet naar den God des levens uit.

Het was nog niet wat David uitroept: «Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstroomen, zoo schreeuwt mijn ziele naar U o God!" En toch op dat zoeken van (jod zelf komt het aan, want waar is anders die liefde, die het zoet der ziel moet zijn, waar toch de apostel zoo stellig betuigt, dat het nog niets is dan een klinkend metaal en een luidende schel, of ge al nog zoo rijk in alle genadegaven zijt, zoolang ge nog staat buiten het m.ysterie der volzalige liefde.

»Ik heb lief, " want de Heere hoort mij, is de uitroep van een ziel, die naar den levenden God dorstte, die buiten Hem niet langer kon, en nu eindelijk antwoord kreeg op haar roepen, en bij het gewaar worden van die verborgene gemeenschap, de heiligste liefde, de liefde van haar God, zoo onweerstaanbaar voelt tintelen.

En nu is het wel zoo, dat de dagen van beterschap na het ziekbed dan weer teleurstellen]

Als straks de kracht weer in het bloed komt, en de pols weer een krachtiger klop geeft, en we terugkeeren tot het drukke, bezige leven, met al zijn afleiding, al zijn verleiding, en al zijn verstrooiing, dan is de ontnuchtering vaak zeer bang, en schijnt het soms, of al die zalige bevinding op het ziekbed slechts zelfbedrog is geweest, zoover als we dan soms weer van onzen God afdolen.

Ja, wie niet op zijn hoede is, kan, na zijn herstel, soms bijna alles verliezen, wat hij gewon. Want zijn God op het ziekbed, in de eenzaamheid, te midden der stilte te zoeken, is zooveel gemakkelijker, dan zijn God nabij te blijven, en zijn God nabij te houden, te midden van een uitputtenden arbeid.

Maar toch, als het geestelijk bestuur niet ontbreekt, en vrienden en huisgenooten, en bovenal de ouderlingen der gemeente hun plicht verstaan, wordt de ziel voor dit gevaar wel gewaarschuwd.

En al is het dan begrijpelijk, dat er een lijdlang weer wolken tusschen onzen God en onze ziel schuiven, ook die eerste dorheid en donkerheid gaat dan wel weer vooibij.

God kent de zijnen, van wie Hij gevonden is, en zoekt ze zelf weer op en komt Avondmaal met hen houden.

En is dan ook die strijd doorgestaan, en ook in dien strijd overwonnen, dan komen de nóg gelukkiger en nóg rijker dagen, dat onze ziel de gemeenschap met het Eeuwige Wezen geniet, niet enkel als de wereld voor ons is afgesloten, maar ook te midden van het bruisen harer golven, als Hij stilte gebiedt te midden van den storm des levens.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's