Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zesde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zesde Gebod.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

ZOSDAGSiFDEEXIiVG XL.

Wie des raensdien bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden; want God heelt den mensch naar zi]n beeld gemaakt. Gen. 9:6

II.

Het gebeurde met Abel^blijft altoos een ontzettend getuigenis aangaande de veerkracht, die de zonde weet uit te oefenen. Er was zoo weinig overgang. Bijna geen zweem van langzame klimming der zonde. En al lag er natuurlijk tusschen Gen. 3 en 4 velerlei sonde van Adam, van Eva, van Kaïn en van Abel, toch merken we van dit alles niets, en het verhaal schrijdt zoo opeens voort, van het eten van de boomvrucht tot den koelbloedigsten broedermoord. Hieruit blijkt, hoe verkeerd en onwaar onze voorstelling Is, alsof een moord iets is, waartoe we nooit zouden kunnen komen. In diezelfde voorstelling hebben natuurlijk ook zij geleefd, die desniettemin later als menschenmoorders terechtstonden. Bovendien toont elke oorlog op maar al te droeve wijze hoe men, eenmaal ever het eerste wreede gevoel heen, zich, o, zoo| gemakkelijk aan het dooden van zijn naaste went. De historie verhaalt ons dan ook genoeg hce in vroeger eeuwen het moorden vrij kras toeging. Nu nog hecht men in China en Japan uiterst weinig aan een menschenleven. Hoe er onder & sl terreur te Parijs meê werd omgesprongen^ is overbekend. De jongste historie der lijfstrafïe-Hjke rechtspleging toont duidelijk dat fijne, beschaaf Ie heeren en dames even wreed kunnen n-.oordeu als de ruwste onverlaat. De nog telkens voorkomende kindermoord door de eigen rnoeder bewijst, dat noch het vrouwelijke hart noch de moederlijke liefde hier waarborg biedt. Het dusgenaamde „engeltjesmaken" op groote schaal verraadt een afgrijslsjkc, beestachtige wreedheid, waarvan ge u nauwlijks een denkbeeld maakt. En als ge dan uit verre landen hoort van de koppensnellers of van het gewezen hof van Dahomey, waar men het menschenbloed ter verhooging der feestelijkheid bij strooiKcn vergoot, dan bedenke men wel, dat in het beschaafde Rome, in den keixerstijd vooral heel de aanzienlijke wereld in openbare gebouv/en bijeenkwam, om het doodfolteren en martelen van krijgsgevangenen, van gladiatoren, van gevangen Christenen eil wie niet al, door mensch of dier aan te zien. Laat u door den inbindenden, beteugelenden en verzachtenden invloed, dien allengs het geordende onzer maatschappij en het heiliger karakter van onze Chsistelijke samenleving heeft gehad, dus niet op het dwaalspoor leiden. In zedeiijken zin is het menschelijk hart nog steeds wat het voor eeuwen was, en indien de gelegenheid maar nijpt en de omstandigheden er naar zijn, zult ge nog steeds ontdekken, dat er in dit, soms zoo boeiende, menschenhart, wel terdege nog altoos een bloeddorst en moordlust schuilt, waar ge van ijst.

Tegenover dit kwaad nu staat geen ander redmiddel dan de genade. Voor het innerlijke der zaligmakende genade, die uw moordlust omzet in vijandsliefde, en voor het uiterlijke de gemeene genade, waardoor God de Heere den brand van ons hart tegenhoudt, dat het vuur der ongerechtighejy wel van^ binnen smeult of vonkt, maar niet laaie uit kan slaan.

Die gemeene genade f\, ~, z sinds den zondvloed in het verbond, dat God in Noach, met al wat adem heeft, sloot. Dit No.phiftJscb verbond heeft': .atcurrjk - lists gemeen, met wat wij kortheidshalve het Genadeverbond noemen, want het omvat alle menschen en zelfs de dieren. We lezen toch in Gen. 9:9: Ik, zie Ik richt mijn verbond op met u en uwen zade na u en met alle levende ziel die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u." Ter juiste onderscheiding is men deswege gewoon dit verbond na den Zondvloed, het Verbond van t gemeene genade" te noemen, in tegenstelling met het Verbond dat God met Abraham sloot, en dat dan het bijzondere Genadeverbond heet. Doch hoe men dit ook onderscheide, duidelijk is ons het feit geopenbaard, dat er cea gemeene genade in en om ons werkt, en voort sal werken tot op de wederkomst des Heeren. Een genade, die volstrekt niet ten doel heeft om de uitverkorenen zalig te maken, maar om op aarde onder zondige menschen, en op een wereld die den vloek draagt, een menschelijke samenleving mogelijk te maken. Ze i? , deze genade, een dan door God opgeworpen tegen een stroom van ongerechtigheid, die uit het booze menschenhart zich over de aarde opnieuw dreigde uit te gieten. Een goddelijk stuiten van de vernielzucht en moordlust ea lust tot roof en allerlei gruwel, die anders met onweerstaanbaren drang in wilde barbaarschheid zou zijn uitgebroken. Een genade die veelsoortig in haar werking is, en zoowel in de natuur zelve zich uit, a!s in de leiding der historie en in het hart .van den enkelen mensch, maar ook, en dat wel in de eerste plaats, in de ordening der maatschappij onder dé bargelijke gerechtigheid; reden waarom de doodstraf ook bij ditzelfde Verbond is ingezet. En volstrekt niet alsof het menschenhart zooveel edeler ware geworden, of door ; beschaving of verlichting de zeden zouden verzacht zijn, maar uitsluitend dank zij deze stuitende en beteugelende kracht der genieene genade, is er een ordeijke saamleving orsder menschen mogelijk geworden, is de moord tot hooge uitzondering gestempeld, en is er allengs zekere veiligheid, men kan zeggen een gedeeltelijke zekerheid voor het leven ontstaan.

Innerlijk daarentegen werkt deze qemeene genade in het minst niet. Wie niet wedergehoren is, blijft in den grond van zijn hart dezelfde hater van zijn na .ste, ook al is hij de meest weldadige mensch. Immers, of de hater van uw naaste in u dood is, komt volstrekt niet uit in uw aalmoezen, maar in den toon van uw harten den klank van uv/ stern en de neiging van uv/ daad, als er een kwaad mensch is, dis u in den weg staat en u uw licht betimmert. En als men dan nagaat wat bitterheden fijnbeschaafde menschen elkaar kunnen zeggen; op wat geslepen en sluwe wijze de een den ander opaij poogt te dringen; ja zelfs wat schimp en smaad ze in allerkï spotbladen hun tegenstanders nageven; en met wat scheldv/oorden, met wat laster, tnet wat booze verzinsels ze hun wederpartijders vervolgen, dan ziet men toch waarlijk wel, hoe het nog altoos van, binnen gesteld is. Want wie zóó lastert, giftig schimpt, bespot en uitscheldt, zou op staanden voet klappen gaan uitdeelen en in moord lust krijgen, indien de uitwendige orde der saamleving hem maar niet terughield. Laat er maar eens geld, geld van een erfenis in het spel komen; laat er eens liefde voor een meisje zijn, die den hartstocht opwekt; Iaat de drank maar werken ; laat de politiek 'Ie bitsheid nog Sipich'igtr' raakctsj en C*! leesugc> 5.urig m'^\ de nieuwsbladen van moord en doodslag onder standen en in kringen, die anders rce.Tien op hun fatsoen en hun beschaafdheid. Houd dus wel in het ocg, dat voor de innerlijke overeenstemming met het zesde Gebod deze gemeene genade u niets geeft; afkeer van al wat moord is of tot moord leidf, niet uit zenuwschrik, maar uitvreeze voor God, werkt tatt éQ gemeene Noacbietische genade, maar alleen de bijzondere genade van onzen Heere Jezus Christus, die u wederbaart en het hart omzet. Als die omzettende en wederbarende genade in uw hart Indringt, dan ja, wentelt het rad der geboorte in u om, zoodat de uitingen van uw leven en de neigingen van uw inwendige aandrift anders worden, en de vijandsliefde u nu even natuurlijk voorkomt als vroeger de doodelijke haat, dien ge uw vijand toedroegt. Doch dit moet het dan ook 2ijn. Niet, dat ge nu uw drift inhoudt en niet zoo raast. Dat toch werkt ook de gemeene genade. Zelfbadwang waarbij men zich zelf inbindt is ook onder Heidenen gezien en bewonderd. Maar kenmerk van het nieuwe leven is, dat de booze aandrift niet meer als heerschende macht in u opkomt, en dat in stede daarvan een geheel ander, een tegenovergesteld beginsel u drijven gaat. Uw vijand, uw wederpartij der, uw tegenstander, de man die u in den weg staat, uw concurrent, uw lasteraar, de man die u plaagt, het leven u onaangenaam maakt en in uw gang u belemmert, prikkelt u dan niet meer tot toorn of tot boosheid, maar maakt een indruk op u van een raadsel dat God voor u plaatst, of van een beproeving om de kracht van uw geloof te meten; ja, scetkcr nog, ^wofdt u dan een voorwerp van uw medelijden, waar een beweging der liefde in uw hart zich naar uitstrekt. En eerst waar dat la u werkt is de moordlust in den wortel overwonnen. Immers, het „Gij zult niet dooden" is eerst dan volbracht, als het een „liefhebben van uw vijand, een zegenen van wie u vloekt. en een weldoen van dengene die u geweld aandoet" geworden is.

Vijandsliefde is, gelijk de Catechismus, in gehoorzaamheid aan Matth. 5, teiecht opmerkt, de eigenlijke tegenpool van moordlust. Zoo ooit daa zou bij uv/ vijand uw moordlust vatbaar schijnen voor verontschuldiging. Doch als nu zelfs tegenover uw vijand, die u als uw naaste in den weg .staat, niet de haat werkt om hem te vermoorden, maar veeleer de drang der liefde, om goed voor hem te zijn, dan ja, is de zonde waartegen dit gebod strijdt teniet gedaan, en de triomf behaald van het leven des Geestes. Iets wat nu natuurlijk volstrekt niet gezegd wordt, alsof in een wedergeboren kind van God alle nawerkingen der inwonende zonde zouden uitblijven. Verre van daar. Maar de Heilige Geest werkt in den zoo danige, en zoo dikwijls die Heilige Geest in hem getuigt, en hij door dat getuigenis des Geestes gedreven wordt, is alle gemeenschap met de zonde volkomen afgesneden, en werkt in hem de groeikracht des nieuwen levens. En dit nu juist komt in de vijandsliefde uit; want vijandsliefde is niet enkel, hem spijzen als hij hongert of hem een teug waters geven als hem dorst. Jezus zegt het immers zoo stellig. Ge moet hem liefhebben, hem weldoen, ja, him zegenen. En dat zegenen nu is verreweg heS-zwaarst; want om hem te zegenen, moet ge eerat met uw vijand u als voor het aangezicht des Heeren plaatsen, en moet elke .spanning, elke tegenstelling, elke onaangename gewaarwording een einde hebben genomen.

Of nu de Wet in dezen geest scherp genoeg gfptedikt wordt, blijve voor het oagenblik een open vraag; maar een feit is het; dat vaak het Christenvolk zich ook ten opzichte van het zesde Gebod veel te licht met een negatieve opvatting tevreden stelt. Met „negatieve opvatting" bedoelen we, dat Gods volk wel inziet, dit en dat mag ik niet, want God verbiedt het; maar dat Gods kinderen veel te weinig vragen naar de positieve eischen ook van deze zesde ordinantie, die ons zegt wat God wi), dat we wel doen zuilen. Men versta ons niet mis. We zeggen niet, dat er niet tal van kinderen Gods zijn, die hier wd terdege naar vragen. Waar zou anders de werking van den Heiligen Geest zijn ? Maar er is onder Christenen, er is in Christelijke kringen toch ook een zekere gemeene levenstoon; en als men dien levenstoon dan raadpleegt, zoo de dagelijksche gesprekken beluistert, de manier hoort, waarop men over elkander oordeelt, en de wijze waarop men met elkander omgaat, dan is er ongetwijfeld ook in het negatieve van dit gebod nog overvloedige tekortkoming, maar vooral van de positieve werking van dit gebod slechts een zeer flauw spoor. En dit nu is daarom 200 pijnlijk en verontrustend, omdat juist in de positieve volbrenging van dit gebod de meest kenmerkende karaktertrek van onze Christelijke religie in de practijk des levens schuilt.

Telkens en telkens komt Jezus er op terug, dat hij aan zijn jongeren een nieuw gebod geeft, dit gebod namelijk, „dat ze elkander zouden liefhebben." Een gebod nieuw niet in dien zin, alsof ook niet vroeger de liefde geboden ware, maar omdat deze liefde waarmee de verlosten des Heeren en de kinderen Gods elkander onderling moesten liefhebben, een geheel ander, veel inniger karakter droeg, een ander gehalte had, en door een anderen gloed werd ontstoken, E a slaat ge nu de apostolische brieven op, dan vindt ge ook daar, in voller en rijker ontleding, de vriendelijkheid, de zachtmoedigheid, de ootmoedigheid, de lankmoedigheid, de ontferming, en de barmhartigheid; het schatten van den ander hooger dan uzelven; een stil verdragen; een uselven ntet wreken; een u onthouden van nijd en achterklap en lastering; en zooveel meer, juist als die vruchten des Geestes gepredikt, waarin het nieuws leven zich moest uiten.

Dit alles nu wil de Heilige Geest onder en in menschen werken door kweeking van de liefde voor God. De heilige Johannes zegt het zoo stellig: „Wie liel heeft Heni die geboren heeft, die zal ook liefhebben diegenen die uit Hem geboren zijn." Juist dus hetzelfde begirsel waarvan het gebod in het Noachietisch Verbond uitgaat; want daar heet het, dat ge niet zult dooden, omdat de mensch naar Gods beeld geschapen is. En David in zijn worsteling met Simeï reikt ons den sleutel tot het mysterie, dat ons stille tegenover den vijand doet zijn, als hij zegt: „Simeï zou mij niet kunnen vloeken, ali God niet tot Simeï gezegd had: Vloek David." Vader Cats maakte dit met het beeld van den hond duidelijk, die, als gij hem met een steen werpt, niet in uw been, maar in dien steen bijt. Een gedachte die de Heere zelf, op andere wijze en veel schooner, bij Jesaia aldus aangeeft, dat ge onderscheid zult maken tusschen de zaag en hem die de zaag trekt, en zoo ook tusschen hem die den bijl hanteert, en den bijl die u den slag toebrengt, Hierin Mgt dus al hst geheim, dat ge uw Pelagianisme ook ten opzichte van «w vijand, uw tegenstander, uw wedtrpartijder uitbant, en weer als goed Calvinist gelooft in de souvere^niteit óes Heeren. Dan toch hebt ge in den zondigen zin van het woord geen vijand meer. Dan is elk tegenstander die u in den weg treedt, iemand die u medewerkt ten goede. Dan is het God die hem daar plaatst, niet bij vergissing, maar met een bedoeling. En dan zijt ge zeker, dat ge vrucht van uw vijand zult hebben, mits gij maar nooit vergeet het overblijfsel van het beeld Gods, en alzoo den mensch, ook in hem te eeren.

Waan intusschen niet, dat zulks in u vrucht van redeneering zou kunnen zijn. Of ge dit uzelven toch al tienmaal voorzeet, baat u niets, zoolang ge het niet gelooft, door geloof in u opneemt, en als een geloofskracht In u werken laat. Want natuurlijk komt het hierbij op de stemming van uw hart aan, en op die stemming heeft de beste redeneering bijna geen invloed. De stemming van uw hart wordt uitsluitend beheerscht door uw geloof oi door uw ongeloof. Ge moet, ook waar het uw vijand geldt, voor het aangezichte Gods In geloof verkeeren. Het moet een levende waarheid voor u zijn, dat die God er Is, u ziet, u hoort, dien man op uw weg plaatste, en u nu beproeft, of ge overwinnen zult of bezwijken. En als het zoo met u is, dan ja, keert zich de stemming van uw hart tot betere, zachtere gesteldheid. Of nu die betere stemming reeds in u komende is, kunt ge hieraan merken, of ge ophieldt gretig het oor te leenen, aan wie uw vijand in een boos licht voor u plaatst. Een hart dat haat, luistert gretig naar al wat aijn haat rechtvaardigt. Maar een hart, waarin de Heilige Geest woont, mijdt al zulke inblazing als uit den Booze, en luistert liever naar wat de heiligen Gods van vrede en barmhartigheid spreken. Wie goed staat, weigert zijn hart te laten vergiftigen door achterklap. Hij hoort er niet naar. Hij stopt er het oor voor dicht. Ook weet hij, hoe de tong het rad der gebooorte ontsteekt, en hoe hij door zelf veel kwaad van zijn vijand te verhalen, zijn eigen hart kwaad doet. Daarom zwijgt wie God zoekt, fn spreekt van zijn vijar.d alleen tot zijn God in é^v. gcbede. Dat bant dan de bitterheid vanzelf en stemt tot zachtheid en lust in het verdragen, tot allengs het hart zich aan zachter dingen gewent, irx heiliger toon komt, meer van Jezus in zich opneemt, en alzoo de stemming van heel het innerlijk zieleleven gespannen wordt door die heilige veerkracht, die de Schrift de liefde noemt.

En dit is nu nog alleen van den vijand gezegd. Maar zijn er i.iet heel v; at gezinnen en kringen, v/aarin Gods Woord In eere \s, en waar toch die stille vriendelijkheid, die zachtmoedigheid, dat verdragen van den een door den ander, dat om Gods wille elkaar liefhebben, zelfs onder b oeders en zusters, onder vrienden en geestverwanten, onder ambtgenooten sn de bediening, tusschen man en vrouw, op verre na niet altoos in dien hoogeren zin wordt gevonden "i Hit gezinsleven en het publieke leven onderscheiden we hierbij met opzet, omdat op beider terrein zoo onderscheidenlijk door en onder Christenen gezondigd wordt. Na niet om in, het gezinsleven op bepaalde feiten te wijzen, maar slechts

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1892

De Heraut | 2 Pagina's

Het zesde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1892

De Heraut | 2 Pagina's