Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een ezel de kribbe zijns Heeren”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een ezel de kribbe zijns Heeren”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een os kent zijnen bezitter, en een ezel de kribbe zijns heeren; maar Israël heeft geene l; ennis, miJD volk verstaat nier. Tesaja i : 3.

Ook met opzicht tot de dieren staan we voor God onder zedelijke verantwoordelijkheid, en een mensch mag tiiet zeggen: »Ik doe met een beest wat ik wü"

Zuo zoudt. ge mogen spreken, indien gij het dier geschapen hadt of althans scheppen kondt. Dan zoudt gij God over uw beest zijn, en er mtê handelen mogen naar welgevallen. " Maar nu is dit zoo nüt.

Niet gij, maar God is de schepper ook van het ditr. Alleen God heeft dus ook over het dier vrijmachtig te beschikken. En mdicn gij als mensch een zeer uitgestrekte macht over het dier kunt^ en ten deele moet uitoefenen, is dit enkel omdat God u dte macht over het dier v»rl-: : cnd heeft.

Ook wie zich als ruiter meester over zijn paard voelt, is over dat edele dier heer en meester bij de gratie Gods.

Ge moet er daaronr. niet oveiheen lezen, als God in het paradijs aan den mensch de heerschappij over heel de dierenwereld getft (Gen. I : 28); want ge h-^bt die heerschappij niet vanzelf; en als God deze macht en bcvoegdneid niet aan ons, menschen, gegeven had, zouden we ze eenvoudig niet hebben

Oük het slachten van een dier, om het vleesch ervan te eten, is volsti'ekt niet iets waartoe ge vanzelf recht hebt; maar iets waartoe God ons gemachtigd heeft door wat hij tot Noach sprak (Gen. 9 : 3); »A1 wat zich roert, dat levend is, zij u tol spijze. Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid."

Onze macht over de dieren is dus noch een volstrekte, noch een var; zelf sprekende macht, maar een gegeven, geschonken, verleende, macht, die gebonden is en blijft aan de Goddelijke ordinantiên.

Wat de eigenlijke beteekeuis van de dieren is, weten we eenvoudig niet. Ze zijn er stellig niet, om ons te voeden; want in het Paradijs is van vleeschvoeding geen sprake. En al zegt ge, dat de jachthond er is, om den ha? s te vangen, dit brengt u geen stap verder; want waarom is de haas er? Dat het eene dier er is, om de schade van het andere dier te voorkomen of te temperen, verklaart niets. En , bovendien, afgescheiden van alle nuttige dieren, is er ook een leeuw, een tijger, een luipaard; en zijn er ook geheele kudden ^ van dieren \ in streken, waar geen mensch leeft.

Ook van het dier, al verstaan wij het niet, ligt dus de bestaansrede in God Het is God »die zijn vee heeft op duizend bergen" (Ps. j 50 ; 10, II) En in streken, waar geen mensch ooit doordrong, zingt de vogel in het wilde woud nog altoos voor God alleen zijn morgenhed. Zelfs wekt de Psalmist het dier daartoe op, als het in Ps 148 heet: »Looft den Heere gij wild gedierte, en alle vee, kruipend gedierte en alle gevleugeld gevogelte.''

Er moet dus in het dier iets liggen, dat wij verstaan noch begrijpen; waarmee dansamenhangt dat zelfs van de Cherubijnen als van Dieren in den hemel gesproken wordt. Zie het maar in Openbaringen IV : 6—10. Mysteriën, die wij niet doorgronden.

Maar geheel afgescheiden hiervan, heeft het dier toch ook een beteekenis voor den mensch. TA^ maar hoe God aanstonds in het paradijs Adam met die dierenwereld zijn eerste bemoeiing geeft.

Zelfs was de gemeenschap met het dier in het paradijs zóó innig en doordringend, dat Adam, alleen door de dieren waar te nemen, hun wezen doorzag, en aan hen namen geven kon, die met hun wezen overeenkwamen.

Na den zondeval neemt God een dier zijn huid af, om er den gevallen mensch meê te dekken.

Straks grijpt de mensch naar het dier, om zoenoffers voor God te brengen.

En als bij den vloed de menschenwereld ondergaat en slechts één gezin van ons geslacht behouden wordt, bewaart God de groote menigte der diersoorten, door ze alleen behoudenis te doen vinden in de arke, die Noach gebouwd had.

In den Mozaïschen offeriüenst treedt het dier op als door God aangewezen en door God verordend instrument der symbolische verzoening.

Het Lam wordt het eeresymbool voor den Messias Gods, die de zonde der wereld wegneemt. Op hem daalt de Heilige Geest als «« duive neder. En in de woestijn komt het gedierte des velds tot hem, gelijk eens tot Adam.

Maar hierbij laat de Heere het niet. Hij maakt ook - "dat de rechtvaardige het leven zijner dieren kent" opdat alzoo ook aan het dier van den mensch zijn recht toekome.

In zooverre toch heeft ook het dier een recht, als God de Iletre elk dier naar zijn aard geschapen heeft. Hieruit ontstaat voor zulK een dier het recht, om naar zijn aard behandeld te worden. Een vogel stopt ge niet in het water, en een visch leeft niet in de lucht.

Dat onmenschen dit dikwijls vergeten, heft daarom Gods ordinantie niet op; en het is prijslijk, dat er ook thans weer van alle kant tegen de wreedheid, zoo vaak op dieren gepleegd, gewaarschuwd wordt.

Al wie met dieren omgaat, zie dan ook wel toe op zijn eigen gedraging. Ook het dier is van God, en niet va^ u; en daarom zult ge ook dat dier zoo behandelen als God het; wil. Alleen maar uw zorge voor de dieren sla nooit om in ziekelijke overdrijving.

Beesten behandelen alsof ze meer dan menschen waren, ' en menschen ora de beesten laten lijden, komt niet te pas. Nooit mag het dier boven den mensch gewaardeerd, noch ook de mensch voor het dier vernederd worden. Al dat laffe vertroetelen van huisdieren is wansmaak, en roept juist bij reactie wreedheid in anderen te voorschijn.

Het dier hebbe zijn recht; maar ook niet meer; en weerstaan moet elk pogen om het dier als een soort halfmensch aan te dienen. Mensch en dier zijn met één, maar twee. Wezens van geheel andere soort.

En al wie voor het dier opkomt, om den mensch terug te zetten, schendt het beeld Gods.

Want wel spreekt de Schrift ook bij het dier van: en ziel. Zoo b. v. in Gen. i : 30: Alle kruipende gedierte op aarde, daar eett levende ziel in ia"; en in Lev. 17 : 11 : »De ziel des vleesches is in het bloed." En zoo op tal van andere plaatsen.

Zelfs wordt soms de ziel van mensch en dier saamgenomen. Zoo b. v. in Num. 31 : 28, waar staat dat Israël op moest brengen »van vijf honderd ééne ziel, uit de menschen, en uit de runderen, en uit de ezels en uit de schapen '' Er is in de dieren volstrekt niet alleen instinct, maar ook gevoeligheid, een soort nadenken, en een vaak sterke wilsuiting. Iets waar de Schrift zelve op wijst, als ze zegt: De os kent zijn bezitter en de ezel de kribbe zijns heeren, maar Israël verstaat niet.'' Een kribbe nu te kennen, is geen instinct.

Maar al bezit hethooger bewerktuigde dier een onnoembaar iets, dat als praeformatie in veel gelijkt op wat ge in den mensch waarneemt, daarom blijft toch het volstrekte verschil, dat »de geest des menschen opvaart, en de geest van het dter nederwaarts vaart in de aarcie." (Prcd 3:21.)

Dat onzienlijke in het zlnlijke dier is niets dan een verbchijning, die voorbijgaat, en dus naar het wezen niets met de onverdelgbare sub siantie van uw zitl, die naar Gods beeld geschapen is, gemeen heeft.

En nu moge men in Egypte oudtijds, door dit voorbij te zien, tot allerlei vereering van vogels en slangen en katten gekomen zijn, omdat er hooger licht ontbrak; maar onder ons, Christenen, is al dat vertroetelen van dieren en al dit dweepen met dieren eenvoudig walgelijk, ensteeds leidende tot allerlei g; ruwel en Echandelijkheid.

Wel daarentegen hebben we van de dieren te keren.

Daar komt Gods Woord telkens op terug-Die ezel, die zijn kribbe kent, bestraft Israël. De muilezel, die stug van aard, met gebit getemd moet, behoort ons af te schrikken. We hebben te zien op de vogelen des hemels. We hebben te letten op de mier en op d; bij en op den vogel die zijn lied zingt.

Kortom, er ligt in die dierenwereld heel een schat van onderwijzing. In het herkauwen van het rund, en in het weerkeerenSvan den hond tot zijn uitbraaksel, en in zooveel meer. Doch ook die prediking, die van de dierenwereld uitgaat, moet ons, niet die dierenwereld maar God doen verheerlijken.

Want die dieren hebben zichzelf niet zoo gemaakt, maar zijn door God zoo geschapen; en Hij, de Heere God is het, die hun dien aard en dien zin heeft ingeprent, en dat instinctieve doen nog in hen onderhoudt. Een vogel, die over het nest van zijn jongen waakt, of zelfs zic'n liever vangen Iaat dan ! van zijn eieren weg te vliegen, is een prediker j niet van dierlijke, maar van Goddelijke liefde, want God heeft het dien vogel zoo ingeschapen. En zoo nu wil de Heere, dat we ook de sprake der dierenwereld verstaan zullen, om •wijzer te worden, en om het doen onzes Gods te leeren bewonderen; maar nooit om het dier zelf te verheerlijken.

• Al wat adem heeft, moet den Heere loveö. En zoo moet bok de dierenwereld door ons bejegend naar Goddelijke ordinantie, en gewaardeerd alleen naar Goddelijk recht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Een ezel de kribbe zijns Heeren”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's