Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zij had het hard in haar baren.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij had het hard in haar baren.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij reisden van Beth EI; en er was nog eene kleine streek Jands om tot Efratha te komen; en Racliel baarde, en zij had het hard in haar baren. Gen. 55 : 16.

Moeder te worden is de rijkste weelde, die door God aan het vrouwenhart gegund wordt, maar ook aan dezen rozentak xijn doornen. Wat God in het paradijs over Eva gehengde, dat [ze haar kind niet dan met smarts baren zou, is na haar aan alle vrouw uit eene vrouwe geboren, zso ze moeder werd, bevestigd. Baren gaat niet dan met smarte.

Wel is het volkomen waar, dat het lijden onder en de naweeën na deze smarte niet met ziekte op één lijn zijn te stellen. Er is geen giftig bederf bij in het spel. Er wordt geen medicijn tegen aangewend. Ook al kan het een dierbaar leven in gevaar brengen, toch leidt het uit zichzelf niet tot den dood, maar tot het leven. Ziekte gaat, zoo er geen tegengift komt, door lijden in den dood. Het baren, mits er niets bij kome, gaat uit het lijden tot opstanding en levensvernieuwing.

Maar al is er in het mysterie van het kraambed op zichzelf geen ziekte, toch moogt ge ook niet zeggen, dat het natuurlijk is. Oims.tuurlijk, fe^^/znatuurlijkveeleer, zegt de Schrift u, is dit opkomen van het nieuwe leven uit soms zoo schriklijk bange benauwdheid en soms de oevers van den dood naderende smart.

Neen, zegt Gods Woord u, zoo was het niet door uw God vcrordineerd. In zijn schepping, ware ze niet door onze zonde gestoord, zou het nieuwe jonge leven uit louter vreugd, in blijde gewaarwording, zonder iets dat zweemde naar smart, tot aanzijn zijn gekomen.

Dat het thans is, gelijk het is, verklaart God zelf in het paradijs te zijn een straf. Een bittere straf niet aan den man, maar aan de vrouw opgelegd, in verband met wat de Schrift noemt: > dat de vrouw den man verleid heeft, en dat alzoc de man in overtreding is geweest."

En nu is het wel zoo, dat niet elke vrouw in deze smart een gelijk aandeel heeft. Zeer ongelijk zelfs is hier de toebedeeling. Voor de ééne bijna zonder lijden al die maanden vooraf, even een pijnlijke aandoening voor een korte wijle, en dan, na spoedig weer opkomen, een toonbeeld van gezondheid en kracht. En daartegenover zoo menige andere vrouw, die reeds bijna uitgeput is van allerlei verdrietelijkheid, eer ze aan haar ure toekomt, om in die ure zelve soms als op een pijnbank gefolterd te worden; en na die vreeslijke ure nog te lijden weken, maanden lang, zoo ze er al van opkomt; en ook al komt ze er van op, levenslang de nawerking van die ontzettende ure in voor altoos gebroken kracht te beweenen.

Tusschen die uitersten in, waarvan de ééne zoo men zegt, er haar hand niet voor verdraait, en de andere het met banger dan den dood bekoopt, liggen dan die honderden en die duizenden, wier lot met kleiner en grooter verschil afwisselt.

Maar hoe sterk ook het onderscheid zij, toch blijft de vrouw als vrouw dit bittere lijden dragen. Aan het vrouwlijk geslacht is het opgelegd. En hoe dit lijden ©nder de dochteren van haar geslacht zal verdeeld worden, staat niet aan menschen te beslissen. Dat beschikt, dat verdeelt en wijst toe Hij die zich noeit kan vergissen, de Heere onze God.

Preutschheid bant in onze dagen al wat met de kraamkamer samenhangt uit het gesprek.

Het reine, zuivere, vrije gesprek over dit belangrijk stuk van ons menschelijk leven wordt gesmoord, om er, lielaas, maar al te vaak het onreine en onheilige fluisteren van den zondigen hartstocht voor in plaats te stellen.

Onze Heiland hecht zijn zegel aan die preutschheid niet. Openlijk, ten aanhoorevan de schare, voor het oor zijner jongeren, herinnert hij aan deze stille, diepe mysteriën van het menschelijk leven.

»Een vrouw wanneer zij baart heeft droefheid, " zoo sprak hij in Joh. 16 : 21, sdewijl hare ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heeft, zoo gedenkt zij de benauwdheid niet wieer, om de blijdschap, dat een mensch ter wereld geboren is."

En zoo is het, God zij lof, ook in verreweg de meeste gevallen. Wel lustbenemende ge waarwordingen maanden vooraf, en ook wel bange smart indeweëen, maar, als die doorgestaan zijn, dan ook hemelsche vreugd in het zalig moederoog, als het voor het eerst op het kindeke, dat aan haar borst de melk indrinkt, mag staren.

Moederweelde na moedersmart.

En toch, vast is ook die regel niet.

Soms bezweek in de bange ure de moeder of haar kindeke. Een enkel maal moeder én kindeke tegelijk.

Dan is er de verwoesting van een hope, maanden lang zoo zoet gekoesterd, in een oogwenk des tijds. Dan sterft het onder menschen waar nieuw leven aan menschen stond gegeven te worden. Alles somber, het hart toesluitend, en voor het kinderstemmetje, dat hemelmuziek zou zijn, niets dan het gesnik en het geween.

Een jonge moeder, die na al wat uitgestaan en doorworsteld is, niets vindt dan een koud kil kinderlijkje, dat men meest nog uit liefde voor haar verbergt.

Of ook wel, het kindeke gered, maar de moeder bezweken, en het pasgeboren wicht als zonder moeder ter wereld gekomen.

En soms het allerbangste.

Een man die liefhad, een jonge man die zich reeds maanden lang vader gedroomd had, en nu ... . niets meer. Geen kind dat hij had afgebeden, en geen vrouw meer die hem dat kindeke zou geschonken hebben.

Nacht, niets dan donkere nacht, tot de God aller vertroostingen over zijn ziel komt en hem toeroept: In uwen bloede, in het bloed uwer ziele, leef.

Toch ook al neemt het niet zoo tragisch verloop, altoos blijft het kraambed een zoo uiterst gewichtige episode in het huiselijk leven, waarover men meestal in de grootste oppervlakkigheid heenschrijdt.

Want ja, ook het wiegje mag u wel boeien, en het schoone kindeke, als schepseltje van uw God, u tot den Schepper van zijn menschenkinderen opleiden. Zelfs is het menschelijk, en daarom goed, dat ook al het lieve, omdat het klein en aanminnig is, u aantrekke; en dat de baker en wat zich eigenaardigs aan haar naam verbindt, u toespreke.

Maar toch, zal het goed zijn, dan moet ook hier dieper geleefd.

Dieper geleefd door den man, die, al draagt de vrouw de smarte, ja, juist omdat de vrouw de smarte draagt, in het heilig medelijden der liefde, zal meelijden met haar die hij mint. Zoo ooit het mannenhart uit zijn zelfzucht getrokken wordt, om zichzelf te vergeten en zich voor een ander te geven, dan moet het in die bange dagen zijn.

Maar ook zal de jonge moeder de gedachten in zich vermenigvuldigen, en dagen van zoo hoogen ernst, met ernst ook voor de toekomst doorleven.

Eerst door moeder te worden, breekt de jonge vrouw voor altoos met een leven, dat haar veelszins spel was.

Dat alles heeft nu uit, is nu te niet gedaan. Nu wenkt roeping, van nu af wacht haar een heerlijke taak, om een kindeke dat God haar gaf, eerst voor het gezin, dan voor de wereld, en, onder alles door, voor den hemel op te voeden,

Ook de moederborst, ongetwijfeld, want ook dat is een wonder Gods in uw eigen bloed, maar meer toch nog uw motderhart vraagt uw kindeke, of liever nog, God vraagt het voor den lieveling dien Hij u schonk.

Een tweede, een derde kraambed brengt niet dien angst, en heeft dus ook niet die hooge bekoring; en toch, ten einde toe, blijft de gang door geen mysterie des levens zoo diep ernstig.

Ge zoudt zeggen, er is maar één weg door deze verborgenheid; en zie, bij de uitkomst blijkt elke nieuwe kraam weer anders te zijn. Nooit gelijk, altoos wisselend, 'tzij door de indrukken van ons hart, 'tzij door wat God er bij over ons gehengd had.

Maar wat bovenal een tweede en derde kraambed een zoo heel ander aanzijn geeft, is het kindeke dat ge reeds hadt.

Voor het eerst, dat zusje en broertje in uw eigen woning. Iets wat ge thuis, toen ge zelf een broertje of zusje waart, wel gekend, maar toch nooit zoo in zijn schoone poesie genoten hadt.

Die kleine lieveling bij het wiegje van den jonggeborene. Er zoo niets er van begrijpend, en toch zoo kinderlijk ernstigmethet starendoogdatlieve wicht beglurend, o. Zoo schoon, en toch ook weer zoo bitter, want bijna nooit zijn er twee kinderkens in één huis gezien, of er ontsprong vroeg of laat een fontein van datzelfde water, dat eens Kaïns hart geheel vergiftigde, en hem zoo vreeselijke ontspanning deed zoeken in Abels dood. ^

Ach, uit die kraamkamer zijn de uitgangen van ons menschelijk leven, en wie er maar een oog voor heeft, merkt soms reeds in die kraamkamer heel een wereld in het klein.

Het bangst blijft daarom: Een kraambed zonder God doorleefd.

Dat toch is het toppunt van xelfverdwazing. Of hoe zou er ooit een kraambed zijn, als er geen God was; als God niet schiep; en niet ook aan die vrouw den moederzegen om te baren geschonken had.

Een moeder en kind maken nog geen kraambed. Altoos moet God in de kraamkamer voor u present zijn. Dat eerst geeft haar een heilig mysterie, en zoo alleen kan ook het lijden, het soms zoo harde lijden van de kraamkamer, in stil geloof doorworsteld worden.

Dan wordt er, eer het zoo ver komt, gebeden. Gebeden, eer er hope kwam, dat de hope mocht komen, en als ze kwam, of ze vervuld mocht worden. In en onder de vervulling om goddelijken bijstand en hulpe. En dan den eersten avond na de geboorte het eerst voor het leven van het jonge wicht.

Zoo wordt er gebeden én gedankt. Want God is goed, én groot, en een God vol ontfermens ook voor dat jonge kindeke.

' Of wenkt niet zijn Doop reeds?

En die Doop, die heilige Doop van God Drieëenig, wat zegt hij u anders, dan dat uw

kindeke, ja, wel van u is, maar toch eigenlijk reeds van zijn geboorte aan zijn Vader in de hemelen toebehoort ?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Zij had het hard in haar baren.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's