Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sociale nooden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sociale nooden.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 3 Maart 1893.

Sociale nooden. Veel te weinig is dusver gelet op deze woorden uit Art. 30 van onge Geloofsbelijdenis : „Dat ook de armen en gedrukten geholpen en getroost worden, naar dat zij van noede hebben."

Hieria toch ligt het beginsel uitgesproken, dat de kerk van Christus geroepen is, om den armen uit haar niiddea niet slechts een brokske toe te werpen, of van de kruimkens te laten meeëten, maar ze te voorzien van wat ze neodi^ hebben.

Dit: Naar dat sij van noode hebben, wijst ons tweeërlei grens aan, een maximum en een minimum.

Ge moogt als kerk hun niet meer geven ­ dan ze van noode hebben, want dan voedt ge het pauperisme. Maar óók ge moogt hun niet minder geven dan ze van noode hebben, want dan klagen ze u bij God aan ea hebt ge de liefde verzaakt.

De bepaling wat ze van noode hebben is hierbij noch moeilijk noch onzeker.

Noodlg heeft ieder mensch een voeding, opdat de kracht, die te loor ging van zijn lichaain, hersteld worde; een kleeding, opdat hij niet lijdc onder de guiarheid van het weder; en een woning, waarin bet \ saümleven van een Christelijk gezin mogelijk is.

Dit moeten onse armen dus hebben, en ie moeten het van de kerk hebben, »»2'wverre ze ér zélve ftiet in voorzien kunnen.

Ook dit laatste moet er natuurlijk bij. Luiheid mag niet aangemoedigd. Helpen wie zich zelve helpen kan, is ondermijning van zedelijke kracht.

Maar voor zooverre zij zelven buiten staat zijn, 'tzij door ziekte, ouderdom, of gebrek aan werk, om i» dat noodige te voorzien, belijdt de Gereformeerde kerk, dat ze den arme dit te vefetrekken heeft.

Zoo waarlijk als de Gereformeerde kerken plechtiglijk zich verbonden hebben, de hand te houder, aan haar Belijdenis, hebben ze zich diS ook verbonden, om op zulk een afdoeide wijze In den socialen nood te voorzien; en met dank aan God mogen we verkkren, dat de Gereformeerde Diaconieën dan ook zoo, en niet anders, haar taak opvatten.

Wel moet et voor de armen nog veel meer inkomen, maar dit neemt niet weg, dat het plichtsbesef spreekt, en dat het ideaal geen ooginblik is losgelaten.

De ongelukl; '"ge neiging, , om te gaan pronken met gcotichten, die ai het armengeld verslinden, is er gelukkig bij ons nog niet ingekomen. - Waar ze opdook, vond ze krachtige bcstrij ; 3jög. Ett zoo zal er steeds meer geld bescfeikbaaar zijn, om aan Art. 30 van onze Belijdaais te voldoen.

van onze Belijdaais te voldoen. Maar hoe staaf het nu in dit opzicht met onze Synodale kerk? Een kerk, waarvan sommige leden, die zich met woorden paaien, ook nog altoos beweren, dat ze op den bodem van onze Belijdenis staat. Eea belijdenis, vel te verstaan, in de kist.

Voor eenige weken hebben we het aangetoond. In de rijkste Synodale gemeente, in die van Amsterdam, betaalt de Diaconie aan haar bedeelden, dooreen genomen, even twee cents per dag per hoofd uit.

Is dat nu de armen helpen aan wat se van noode hebben f

van noode hebben f Twee cents per dag, D. j. voor een huisgexin uit vijt personen bestaande, één dubbeltje, voor een langen dag en een lange nacht, om zich te voeden, te kleeden ea te behuizen!

Maar immers daar sterft ge vaa honger bij, daarbij komt ge om van kou, en staat ge op straat.

Want al aten de arme bloeden niets, en al liepen ze naakt, nog zouden ze voor zeven dubbeltjes in de week in heel Amsterdam geen krotje of keldertje vinden, om onder dak te komen.

Op deze hoogst ernstige beteekenis van de zonde der Volkskerk en het gevaar alzoo van het Synodaal Genootschap voor de ruste van het land en onze bedreigde ociale toestanden, is dusver veel te weinig elet.

Bijna alle socialisten behooren van huis uit tot het Sy.nodaal Genootschap. Er zijn bijna geen Joden bij; ook bijna geen Roomchen; Gereformeerden, voor zoover ons bekend is, zoo güed als geen.

Alle Socialisten zijn van huis uit Synodaal.

Iets wat het sterkst uitkwam, toen ze in Friesland zelfs meester van eea kerkvoogdij werden.

Nu wil dit natuurlijk niet zeggen, dat ze ook thans nog met een kleine liefde aan het Synodaal Genootschap blijven hangen.

Integendeel.

Bijna alle Socialisten keeren aan & s Synodale kerk den rug toe en wenden er zich van af.

Maar dat neemt niet weg, dat ze er toch uit voortkomen.

Iets wat nu niet zeggen wil, dat de Synodale kerk dusver stelselmatig de sociaistische leer predikte. Ds. Bax van Zaandam deed dit, voor zoover we weten, voor het eerst.»

Maar wel dit:1°, dat de leiding der eesten in dit Genootschap zoo zwak is, at het socialisme er ongestraft en ongeinderd voortwoekert; en 2'^, dat de mistanden in deze kerk dea toestand der rmen zóó onhoudbaar maakt, dat ze in de armen der socialisten gedreven worden.

Ware dit nu alleea tijdelijk zoo, we zouen zwijgen, maar dit is niet zoo.

Het ligt aan het systeem. Het kwaad chuilt in de idéé van Volkskerk als zoodanig.

Eea volkskerk kan haar armen niet beoorlijk verzorgen. Ze heeft te veel armen ea te weinig gegoeden, die kerkelijk warm meeleven.

Een Volkskerk is altoos een schijn die bedriegt. Ze schijnt-'m Amsterdam 165, 000 eden te tellen, maar meelevende, meelijdende en meêofïerende leden heeft ae geen 30.000.

Wel daarentegen komen haar armen in compleetcn getale op. De armen blijven, juist bij de volkskerk om de gestichten] Niet om de bedeeling die ze weten, dat zoo goed als niets beduidt. Maar om de gestichten, waar / 210 'sjaars voor een weeskind wordt betaald, tegen / 8 'sjaars voor een bedeelde.

Zij, die tegen alles in deze Volkskerk willen in stand houden, werken alzoo het socialisme in de hand, maken onze sociale toestanden steeds onhoudbaarder, en zijn er oorzaak van, dat de Armenzorg almeer naar dea Staat trekt.

Opmerkelijk is het dan ook, dat in Engeland de groote volkskerk bijna geheel de armenzorg aan de Overheid overlaat. Er worden 'poor-rates, d. i. armen-gelden bij wijze van belasting geheven.

Ook in de Duitsche Volkskerk bestaat geen eigenlijke diaconie.

Feitelijk zijn het dus alleen de vrije kerken, die in deze teedera zaak de eere van den Christus redden.

Worde het haar gegeven, dit steeds op achitterend«r wijze te |doen;

Gasten.

Men vestigt onze aandacht op de toelating vaa dusgenaamde gasten tot de bediening van het Heilig Avondmaal, en wel in dit schrijvea:

In onze Geref. kerken bestaat een verschil, dat, bedrieg ik mij niet, oorzaak tot ongeregeldheid zoa^ kunnen geven. Daar zijn toch kerken, waarvanen tot het Avondmaal niet alleen toelaat, die als lid zijn erkend, maar ook zoogenaamde »gasten". Dat zijn meestal menschen, die wel onder de bediening des Woords komen, maar, om welke redenen dan ook, zich niet tot de gemeente voegen of zich onder het opzicht van den kerkeraad stellen. Met deze z.g.n. > gasten" wordt verschillend gehandeld. Sommige kerkeraden verlangen, dat, wie in bovengenoemden toestand verkeert, eerst zijn wensch aan den kerkeraad bekend make, welke kerkeraad (meestal alleen door den dienaar des Woords) oordeelt of die broeder of zuster den dood des Heeren met de gemeente mag verkondigen. Andere kerkeraden handelen echter op andere wijze. Als de ure des Avondmaals is aangebroken, doen zij den dienaar des Woords noodigen a) de leden der gemeente (die gerechtigd zijn tot de tafel des Vcrbonds) en b) zulken, die hoewel niet tot de gemeente behoorend, behoefte hebben aan het nachtmaal.

Daar zijn echter ook kerkeraden, die noch het 'een noch het ander doen. Zij verstaan art. ói van de Dordsche Kerkenordeiiiog aldus, dat niemand tot het nachtmaal zal worden toegelatefi dan die belijdenis der Geref. Religie heeft gedaan en getuigenis eens vromen wandels heeft. »Gasten" laten zij daarom niet toe, zelfs niet onder belofte van de genoemde Stipulatiën te zullen vervullen, omdat, naar zij beweren, iemand zeer wel na het gebruik des Avondmaals aan den kerkeraad den rug kan toekeeren, en welk opzicht zal dan de kerkeraad kunnen oefenen, welk recht van tuchtoefening zal hij kunnen praesteeren ?

Dit verschil, Hooggel. Heer, kan, dunkt mij, niet anders dan schadelijk werken. Ik kan met temeer vrijmoedigheid uwe aandacht hierop vestigen, om dat het hier geen zaak geldt van A of B. Integendeel, zoowel in de kerken A als B wordt zeer onderscheiden gehandeld. Wat moet hiervan het gevolg zijn? Dit, dat bijv. broeder X als gast in het dorp Z, waar slechts één kerk is (ik meen .daarmee geen A of B) niet toegelaten wordt. Hij hoort echter dat in het dorp IJ wel gasten worden toegelaten. Genoemde broeder wordt daardoor weerhouden, om zich onder den kerkeraad in Z te stellen. Hij m.eent eenigszins verkeerd behandeld te zijn en krijgt bezwaren. In IJ kan hij zich natuurlijk niet aansluiten en zoo wordt de kerk des Heeren door dit verschil geschaad. Erger is het als in eene en dezelfde stad er verschil van handelwijze in deze materie bestaat. Dal houdt ineensmelting tegen, om niet meer te noemen. Naar mijn bescheiden meening behoefde hier geen verschil te bestaan. Of geven art. 61 van de Kerkenordening en art. 2 van punt II der Bepalingen van de Generale Synode der Geref. kerken, geen genoegzaam licht? Moeten die zóó 'opgevat worden, dat er ook ruimte aan des Heeren tafel is voor »gasten? "

Over deze zaak behoeft geen verschil te bestaan.

„Gasten" Iaat de kerk vaa Christus zeer zeker aan het Heilig Avondmaal toe, mits ze in waarheid „gasten" zijn, d. w. z. leden van andere Christelijke kerken, wier belijdenis met de onze genoegzaam overeenkomt, en voor wie een wettige reden van verhindering bestaat, om het Heilig Avondmaal in hun eigen kerk te gebruiken, of ook die hiermee een bewijs van broederlijke gemeenschap willen geven.

Dit kan dus alleen voorkomen bij lieden, die elders woonachtig zijn, ea in onze stad of hun dorp geen kerk van hun eigen kerkverband vinden.

Zoo kwam het eertijds met name voor ten opzichte van Lutherschen, die zich tijdelijk ophielden in plaatsen, waar nog geen Luthersche, maar wel eea Gereformeerde kerk bestond. Of ook omgekeerd van Gereformeerden, die door Duitschland reisden, in een plaats waar geen Gereformeerde kerk was.

Ook kwam het meermalen voor bij het zenden van afgevaardigden door de ééne kerk naar de andere, ten teeken van broederlijke gemeenschap.

Hieruit volgt dat iemand nooit als „gast" kan toegelaten, zoo hij aog lid is van eea kerk, die door onze kerkea niet als Christelijke kerk, in haar instituut, erkend wordt.

Evenmin als iemand ia oaze eigen plaats woont, en weigert zich bij ons te voegen of zich onder het opzicht onzer ambten te stellen.

Ea zelfs niet bij ia correspoadentie staande kerken, zoo iemand bij ons het Avondmaal wel zoekt, maar het niet zoekt in zijn eigea kerk.

——cs& ''sc> ^»'3e> Bfc.3~—i Recht van Zending (1).

Nu de Gereformeerde kerken eenparig besloten, haar roepiag weer pp te vattea voor wat de Zending onder de Joden, Mohamedanen ea Heidenen betreft, komt vanzelf de vraag weer aan de orde, hoe en op wat wijs het bij zulk een Zending behoort toe te gaan.

Toen voor eenige jarea nog slechts een deel dezer kerkea deze roeping had ingezien en haar poogde op te volgen, is deze vraag meer practisch opgelost, dan principieel besproken.

En zelfs thans nog, nu alle Gereformeerde kerken .saam optrekken, moet men zich volstrekt niet voorstellen, dat men terstond het volkomen juiste spoor zal vinden.

Als ook wij dus deze aangelegenheid ter sprake brengen, geschiedt dit in het minst niet, om anderen te oordeelen, maar om met alle broeders saam allengs tot dat vaste inzicht te geraken, dat men teaslotte wete en iazie: Dat is de weg.

Nu stellen we bij alle werk der Zending op den voorgrond, dat de roeping tot bekeering niet slechts vrij is, en voor een ieglijk geoorloofd blijft, niaar ook, ia begiasel, aller plicht is. Zelfs hier te lande heeft elk kind vaa God de roeping, om ^ijn naaste tot zija Heiland te roepen.

Met opaicht tot die landtn, waar de I naam van Christus nog nauwlijks gekend Is, sta dus altoos op den voorgrond, dat eea iegelijk, wie hij ook zij, die derwaarts komt of opzettelijk gaat, en onder Gods zegen, inboorlingen tot bekeering mag helpen brengen, eea Gode gevallig werk doet. Ea een smaad en schaade voor ons volk is ea blijft het, dat er, jaar ia jaar uit, duizeadea personea vaa hier naar Indië gaan, die jarenlang in Indië vertoeven, en die teaslotte terugkeeren, zonder dat ze aan een eakele ziel de boodschap des heils hebben gebracht.

ladien alle degenen, die uit Nederland naar onze Oost-Indië gaan, hetzij als regeeringspersonen, als oifi eieren, als artsen, als soldaten, als zeekapiteins en handelaars, als onderwijzers en onderwijzeressen, als directeuren van landbouwondernemingen, klerken, enz., vurige en openlijke belijders van den Christus waren, ea eik in zija omgeving dezen en genen de liefde vaa hun Heiland hadden ontdekt, wat zou het dan, na al die eeuwea, heel aaders in onze Indien gesteld staan.

Omdat, op een zeer enkele uitzondering na, alle deze categoriën vaa personen dit nu niet gedaan hebben, moet natuurlijk te meer de ijver geroemd en gebofd van de enkelen, die dit wel deden, en mag althans nooit aan iemand het recht, om aldus privatelijk te evangeliseeren, betwist.

Wat nu enkele personea allee» konden doen, konden dus ook vele personen sakm doen, en op zichzelf was er dus niet alleen niets tegen te zeggen, maar lag er zelf iets zeer prijslijks ia, dat, toen de kerken stil zaten en zwegen, allerlei groepen van Cfaristeaea zich vereenigd hebben, om allerlei genootschappen op te richten, die geld voor dit doel saambrachten, en iets ter bevordering van dit doel zochtea uit te richten.

Hadden daa ook deze Geaootschappea er zich toe bepaald, om geld bijeea te brengen, en voor dit geld scholen in Indië te openen, of er werklieden, winkeliers, artsen enz. heen te zendea, of ook regeeringspersonen op te leiden, die, straks naar Indië gaande, zich daar gevestigd hadden, ea ia hua particuliere omgeving dea invloed van Jezus' naam hadden uitgebreid, alles zou in den haak zijn geweest, en het rechte spoor zou gehoudea zija.

Kn indien dan, tengevolge van deze bemoeiing, zich in de Indien allengs bekeerlingien aanboden en zekere groepen vormdea, zouden deze Genootschappen de kerkea hebbea kuanea verzoeken, om alsnu ook tot stichting ea regeling vaa het kerkelijk leven en tot de openbaring der kerkelijke ambten in die strekea ea plaatsea over te gaan.

Fout gingen deze Genootschappen echter, toen ze zich aanstelden, alsof ze zelve een soort kerken waren, zelve het recht van zending hadden, ea zelve het recht bezaten, om iemand te ordenen voor dea dienst des Woords ea der Sacramenten.

Dit was fout, omdat één eakel persoon, hoe vroom ook, nooit iemand in eea ambt kan zetten; en omdat deze genootschappen, als samengesteld uit enkele personen, dus ook zelve nooit doen konden, wat die enkele personea niet elk op zich zelf konden doen. Ze mistea daartoe elk mandaat.

Die fout moet men hua au wel aiet te hard aaarekeaea, daar er noch boos opzet, noch verkeerde bedoeling, maar alleea onkunde ea gebrek aaa inzicht in het spel was; maar wel zou hetgeen voor hea geea zoo erge zonde was, voor ons zeer erge zonde worden, overmits wij eeamaal het ongeoorloofde van zulk een missie inzien.

Daar nu echter alles hier aankomt op de zending zelve ea op het recht vaa zeading, is het metterdaad een hoog geestelijk belang, dat we ons thans al helderder rekenschap geven, vaa de juiste ea alleea geoorloofde wijze, waarop deze zeadiag in dea naam van Christus door zija kerkea behoort te geschiedea.

Daarbij nu stellea we op dea voorgrond, dat de naam zendeling nooit de uitdrukking kan of mag ajn vaa een eigen, onderscheiden amht. Zendeling drakt alleen uit, dat iemand door eea ander gezonden is. Niet dat iemand door Christus, maar alleea dat hij door eene of meerdere kerken is gezoaden.

Wilde het toch seggen, dat iemaad door Christus is gezonden, daa zou men ook hier te laade alle predikanten zeadeliagen moeten aoemea, daar immers niemaad dienaar des Woords wordt, zonder te betuigen, dat h|j van God tot dezen dienst geroepea is, ea alzoo van Gods wege is gezonden, zij het ook door de roeping der kerk.

De voorgangers der kerken van Smyrna, Thyatire, Philadelphia enz. in Openb. 2:3 heeten dan ook engelen, wat letterlijk vertaald niets aaders zeggen wil, dan boden, gezondenen, zendelingea.

Zoodra mea echter onderscheid gaat maken tusschen predikanten en zendelingen ea deze als twee klassen vaa personen naast elkaar plaatst, gaat men dea verkeerdea weg op.

Mea zegt dan: „We hebben ginds nu vijf zendelingea ia dat arbeidsveld, maar thans moet er een predikant komen." Of ook:

„In de Oost hebbea we wel predikaatea ia de hoofdstedea, maar oader het eigealijke volk alleen zendelingea." £ea zeadeliag laat zich daa door het gouveraemeat als hulpprediker aaastellen, ea klimt daardoor een sport hooger op de maatschappelijke ladder, zoodat ge deze hiërarchie verkrijgt: Boveaaaa: predikanten; op de middelsport hulppredikers; ea op de laagste sport: zendelingen; en eindelijk daa nog onder deze: inlandsche helpers.

Dit nu gaat aiet, tenzij men de zendelingea uitsluitend aeemt als een soort catechiseermeesters; doch die daa ook niets anders doen kuaaea noch mogen, daa catechiseeren of een bijbellesiag houdea.

Ze staan dan niet ia het ambt, en kunnen dus noch het Woord, noch de Sacra'; mtnten bedionva.

Want wat sommigen et op vinden, om "n de zendelingen een soort oefenaars te 'ien is natuurlijk geheel het karakter van den'oetenaar miskennen. Een oefenaar staat hoog en is groot als hij waarachtig oefenaar blijft, d. w. z. als een der broederen in een Christelijke kerk een woord van vertroosting tot de broederen spreekt. Maar een oefenaar, die een halven of drie kwart dominee wil zijn, verzwakt de ambten, miskent zijn eigen roeping, en verlaagt zich. '

In geen geval echter kan er va» een oefenaar sprake zijn in een heidensch land, «fijl een oefenaar alleen als broeder onder ie broederen kan optreden. Hoogstens zou men een enkel inlandsch helper zoo beschouwen kunnen; maar een zendeling in

Gaat men dus uit van de grondgedachte, fen zoo vat men het immers altoos op) dat een zendeling onder de Joden, Heidenen en Mohamedanen den Dienst des VVoords en der Sacramenten heeft te verrichten, dan nioet hij ook in het ambt staan, en kan dit ambt geen ander dan het ambt van Leeraar of Doctor Ecclesiae zijn. En zoo staat hij dienvolgens, wijl onze Belijdenis en onze kerkenordening geen tweeërlei, maar slechts één soort van teeraren kennen, ambtelijk in rang geheel gelijk met onze predikanten.

En het eenig verschil tusschen den predikant hier te lande, en den zendeling ginds bestaat daa hierin, dat de één dient in die kerk, die hem riep, en dat de ander door de kerk, die hem riep, naar een andere landstreek werd gezonden. In het Eogelsch zou men dus het onderscheid krijgen van „Home-siiaistevs" en „Missiofiarj/ministers, " wat men bij ons zou kunnen vertalen door: Predikanten voor den dienst binnen, en predikanten voor den dienst buiten de kerken.

Doch is dit zoo, dan volgt hieruit rechtstreeks, dat al wat geldt voor het ambt van den predikant hier te lande, ook gelden moet voor de predikant-zendelingen; en dat, terwijl beider ambt gelijk staat, er geen ander verschil of onderscheid mag intreden, dan wat rechtstreeks voortvloeit uit de onderscheiden taak, die aan beiden wordt opgedragen.

De ééa is geroepen om te dienen in een gevestigde en geïnstitueerde kerk, de ander om in streken, waar nog geen kerk is, kerken te verzamelen of te planten. Dit nu maakt metterdaad een zeer belafigrijk verschil. Iemand, die uitstekend geschikt is voor den dienst in eca kerk hier te lande, sou de ongeschikste man ter wereld kunnen zijn voor den dienst in zulke nog heidensche streken; en ook iemand, die voor IndiS de aangewezen man was, zou nog altoos zeer ongeschikt kunnen zijn voor den dienst in onze kerken.

Geen gering verschil dus.

Maar toch altoos een verschil, dat nooit de eenheid van het ambt mag te niet doen, zoodat alles wat voor den aard en de instelling van het ambt bij den één geldt, ook gelden, en onverkort gelden moet, bij den ander.

Wat hieruit vo'gt, onderzoeken we een volgend maal.

Vrijmelselarij.

Men gaat voort in enkele Amerikaansche bladen, ons kort woord over de vrijmetselarij te commentarieeren.

Misschien verleidt ons dit, zoodra er tijd vrij komt, dit onderwerp iets meer van nabij te bezien.

Voorshands echter moeten we hun, die ons de eer aandoen, ons gevoelen ter toetse te brengen, vriendelijk verzoeken, onze hoofdstelling niet kopje-onder ïn het water te stoppen.

Die hoofdstelling was, dat de kerk van Christus haar sterkte vindt in haar belijdenis, en alzoo tegen het lidmaatschap van sociale vereenigingen, gelijk de vrijmetselarij, alleen èan, maar dan ook moet waken, door tegenover de valsche grondbeginselen dezer vereenigingen, de belijdenis der waarheid te stellen, en een iegelijk die aan haar tucht is onderworpen, tot de belijdanis dier waarheid en de verwerping dier dwalingen moet verplichten.

De vr; .ag is dus, of men ons deze hoof d-stelling toegeeft, ook op grond van de •nmogelijkheid om anders te handelen ten opzichte van „kiesvereenigingen" enz, , die als van politieken aard, wel terdege beginselen kunnen propageeren, die even gevaarlijk en verderfelijk zijn als de beginselen der vrijmetselarij.

Zoo zou men dus iemand ook wegens het lidmaatschap van zulk een politieke vereeniging moeten censureeren, en hiermee ging heel de kerk straks in den politieken strijd op.

strijd op. Ten tweede houde men wel in het oog, dat de quaestie anders voor leeraren en ouderlingen, dan voor gewone leeken staat.

Van haar ambtsdragers toch mag en moet elke kerk veel enger en strenger belijdenis afvergen; en voorts blijft ze steeds vrij, om wie ter OBieake van zijn sociale verhoudingen met uitmunt, dan ook niet tot het ambt te roepen.

Uit den aard der zaak kunnen wij ons niet in locale Amerikaansche aangelegenheden mengen. Wat óns met Amerika gemeen is, zijn alleen de beginselen van Gereformeerd kerkrecht.

Daarover alleen kan onzerzijds dus het pleit gevoerd worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Sociale nooden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1893

De Heraut | 4 Pagina's