Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik bedwing mijn lichaam”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik bedwing mijn lichaam”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar ifc bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet eenigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde. I Cor. 9:27.

Ge vergist u, zoo ge den zetel der inwonende zonde in uw lichaam zoekt, en uw vleesck brandmerkt als den booswicht, op wiens kop alle schuld neerkomt.

Wie dat zegt, weerspreekt rechtstreeks Jezus' uitspraak, dat niet uit het vleesch, maar uif het hart voortkomen alle booze dingen, omdat uit het hart de oorsprongen des levens zijn.

Dat leggen van alle schuld op het vleesch is een verzinning van Satan, die zelf niets dan een geest is, en geen lichaam bezit, en derhalve, als de zonde enkel in het vleesch woont, vrij uitgaat. Ook willen zulks de lijders aan alle soorten van hoogmoed en de aangeschotenen door den pijl van den nijd en den haat, o, zoo gaarne, want hun zonde schuilt juist op geestelijk terrein, en als nu het vleesch tot zondebok wordt gemaakt, is immers op hen niets aan te merken?

Maar Iaat nu de meer zinlijk aangelegde naturen daarom nooit wanen, dat de zonde enkel aan den geest ligt, en dat ons vleesch, ons lichaam bij het afwegen van de zonde eigenlijk niet meerekent. Immers dat zou weer even sterk tegen een ander woord van Jezus indruischen, toen hij sprak: „De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak". Of ook met wat Paulus zegt: »Zoo dien ik dan met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde.

Gelijk Paulus het betuigt: Het vleesch begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vleesch; en deze twee staan tegen elkander over" (Gal. 5:17).

En dus ook: »Dic naar het vleesch zijn bedenken dat des vleesches is, maar die naar den Geest zijn, bedenken dat des Geestes is."

Uit dien hoofde is het dan ook Christenplicht, in uw vleesch, in uw lichaam een vijand te zien, waartegen ge strijden moet. Een macht, die met u worstelt, om te zien wie sterker is. Maar ook een macht, die ge als kind van God, kunt, moet en zult overwinnen.

Zoo stelt dan ook de heilige apostel het voor.

Het leven hier op aarde vergelijkt hij bij het sportleven van dien tijd, of wilt ge nauwkeuriger nog, hij denkt aan de Isthmische spelen, die vlak bij Corinthe plachten gevierd te worden.

En bij die spelen had Paulus gezien, hoe een slecht worstelaar wel met de vuist naar zijn tegenstander sloeg, maar hem niet raakte, en dus in de lucht sloeg. Maar ook hoe een goed worstelaar zijn tegenstander terdege raakte, hem overweldigde en onder de knie kreeg, en hem nu in triomf voortsleurde als zijn buit.

En zoo nu, zegt Paulus, worstel ook ik met mijn lichaam.

Ik strijd met mijn lichaam niet bij manier van een spiegelgevecht; als ik mijn lichaam aanval, sla ik niet mis, niet in de lucht, maar raak; en de uitkomst is, dat ik mijn lichaam er onder heb, de baas over mijn vleesch ben, en als overwinnaar vrij over mijn lichaam beschik.

Alle ding vermag ik door Christus, die m.ij kracht geeft.

Hoe is dit nu te verstaan?

Als mensch bestaat ge naar ziel en lichaam; maar die twee staan niet gelijk. Immers, als lichaam en ziel uiteen worden gescheurd in den dood, blijft uw ziel zonder lichaam toch voortbestaan en leven en genieten, maar uw lichaam zonder uw ziel is een lijk;

Zoo zetelt dus uw ik, uw persoon, niet in uw lichaam, maar in uw ziel, en is uw lichaam dus niets dan een instrument, dat God aan uw ziele gaf, om zich te kunnen openbaren en met de zichtbare wereld en met uw medemenschen gemeenschap te kunnen hebben.

Zóó toch is de werking van uw ziel op uw lichaam niet verbroken, of het leven om u heen valt voor u weg.

Dat merkt ge ten deele reeds in den slaap. Sterker nog als iemand gechloroformiseerd is, en als men hem een been kan afzetten, zonder dat hij het merkt. En ook als iemand van zichzelf valt, gelijk het volk dit uitdrukt, maar dan ook van zichzelven niets af weet.

In zooverre is dus uw ziel aan uw lichaam gebonden en van uw lichaam afhankelijk. Stel toch, iemand wil zondigen, wat zonde is er dan, die hij zonder de hulp van zijn lichaam uitvoeren en volbrengen kan?

o, Gewisselijk, hij kan in zijn geestelijke gedachten voor God zondigen, zonder dat iemand er iets van merkt, en de ontzettende worsteling tusschen ons ik en onzen God, die op de algeheele verloochening van ons diepst verborgen ik voor God moet uitloopen, schuilt geheel in de ziel.

Maar die ééne principieele zonde nu uitgesloten, wat zonde is er dan, die niet het lichaam raakt?

Als er toch onreine lusten in u opkomen, begeerte naar geld en genot, nijd tegen den broeder, en wat niet al meer, zoo zijn immers ook al deze verborgen zonden zonder lichaam ondenkbaar. Of. is het niet door het lichaam, dat onreine lusten in uw voorstelling komen? Door het lichaam, dat ge geld en genot leerdet kennen? En ook door het lichaam, dat ge weet wat een ander doet om uw licht te betimmeren?

Ook van de zonde, die niei uitgaat, moet dus beleden dat ze, die ééne zonde van ons ik tegen God uitgenomen, ondenkbaar in ons ware, zoo ons lichaam er niet was.

Maar. veel sterker nog wordt de beteekenis van het lichaam, zoodra ge nu op de mtgaande zonde komt, die niet in uw hart besloten wil blijven, maar naar buiten wil, zich wil openbaren, en het bedachte kwaad wil volvoeren en uitrichten.

Dan toch moet in den strengsten en meest letterlijken zin beleden, dat er niet ééne enkele zonde is, die anders dan door de poorte van uw lichaam uit uw hart naar buiten kan.

Als iemand gechloroformiseerd is, kan er, zoo lang die verdooving duurt, niet ééne zonde door hem uitgericht. En als iemand van zich zelf ligt, evenmin.

Maar is het lichaam wakker en werkzaam, zoodat de zintuigen waarnemen, en de ziel door onze beweeg-zenuwen de beschikking over ons lichaam heeft, dan staat de poorte open, en rijdt de boOze zonde uit.

Ge vergist u toch, zoo ge bij zonde van het vleesch enkel denkt aan wellust, dronkenschap en zweigerij.

Wie nijdig is openbaart zijn zonde evengoed door middel van zijn vleesch; want dat hij nijdig is toont hij door den blik van zijn oog, door de trekken van zijn gelaat, door de taal die over zijn lippen komt, door het slangengesis, dat uit zijn keel opgiegelt, soms ook door verachtelijke of dreigende gebaren met vinger of hand.

Drift werkt evenzoo door het lichaam. Ge ziet de aderen zwellen, de Ueur rood worden, heel het lichaam in actie komen, de booze woorden gaan uit den mond, en soms wordt de hand of de vuist opgeheven.

Achterklap en laster, geschreven of verteld, zijn zonder het Ii^fe, am ondenkbaar.

Loomheid, luiheid, traagheid, verspilling van zijn tijd, het hangt alles aan de vraag of gij uw lichaam beheerscht of uw lichaam u.

Inbeelding, ijdelheid, pronkzucht, hoogmoed, zelfverheffing, ze kunnen zich niet anders openbaren, dan in de houding van het lichaam, in de wijze waarop ge u kleedt, u aanstelt, en anderen bejegent met woorden of gebaren.

En zoo voortgaande • kunt ge letterlijk niet ééne zonde noemen, of, om naar buiten te treden, heeft ze altoos het lichaam noodig.

Zonder het vleesch kan de zonde wel in uw boezem woelen, maar zich openbaren kan ze niet.

Doch zooals het met de zonde staat, zoo ook staat het nu ook met uw heiliger zin. Wat goede heilige neiging er ook in u opwake, wat drang tot liefde ook in u spreke, wat nederige zin van ootmoedigheid ook uw hart vervulle, ook daarvan is geen andere openbaring dan door tiw lichaam mogelijk.

Zonder uw lichaam op aarde geen gemeenschap der heiligen. Zonder uw lichaam geen enkele uiting of betoon van liefde in blik, in woord of daad. Zonder uw lichaam niet één enkele openbaring van het leven dat genade in u uitstortte. Ook al is er licht in u, dat licht kan niet anders uitschijnen dan door de vensters van uw lichaam. Wat daardoor niet heenstraalt blijft verborgen.

Want let wel, zonder uw lichaam kunt ge niets hooren, niets lezen, niets spreken, niets in blik of gelaat toonen, en volstrekt niets naar buiten doen.

Nu, als ge eens uw verheerlijkt lichaam in de toekomst des Heeren hebt, zal dit dan ook geen bezwaar opleveren, want gelijk dan uw lichaam wezen zal, zal het geheel op die uitstraling van het geestelijk licht zijn aangelegd.

Ook toen God Adam in het paradijs schiep, kostte dat Adam geen moeite, want ook toen was het evenwicht volkomen.

Maar nu is dit niet zoo.

Nu is uw lichaam niet meer in dien zuiveren toestand, dat het de zonde en de heiligheid even gaarne uitlaat en doorlaat.

Integendeel uw lichaam is nu zoo, dat het gemakkelijk een zonde doorlaat, maar dat ge uw lichaam maar al te dikwijls geweld moet aandoen, om er een uiting van hooger leven door te laten bewerkstelligen.

De strijd die hieruit geboren wordt, is een zeer bange en lange.

Want natuurlijk, uw lichaam is in zijn natuur nog verdorven en dus met allerlei zwakheid behept. Daardoor krijgt dat lichaam zekere eigen hebbelijkheden. Begint er van dat lichaam zekere actie ook op uw ziel uit te gaan. En stuit ge zoo telkens op verzet, als ge uw lichaam gebruiken wildet voor iets heiligs en wat uil God is.

Doch nu is de vraag, of gij daartegen ingaat, of wel, dat ge hierin aan uw vleesch toegeeft.

Hoe ook, altoos is er een worsteling, maar de vraag is, wie in die worsteling overwint, of gij het aflegt voor uw lichaam, of uw lichaam voor u.

En nu klaagt Paulus wel: »Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods"? Maar diezelfde Paulus roemt toch ook: »Ik bedwing mijn lichaam en weet het mij te onderwerpen."

Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat Paulus altoos, en altoos geheel overwon. Wonden heeft toch ook hij beloopen. De litteekens van zijn strijd droeg ook de apostel des Heeren.

Maar wel beteekent het, dat hij den strijd niet opgaf, dat hij m den strijd gaandeweg vorderde, en dat het hem door genade gegeven werd, dat zijn lichaam niet gedurig met hem er van doorging, maar dat hij zijn lichaam beheerschte, gelijk een ruiter zijn onwillig paard, dat dan wel tegenstribbelt en tegenworstelt, en wel eens een valschen ruk doet, soms zelfs hem van zijn rug werpt, maar zonder dat de ruiter het opgeeft.

In het eind is het toch altoos het kind van God, dat meester blijft, en, omdat hij meester blijft, triumfeert.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik bedwing mijn lichaam”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's