Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Mijn hoog vertrek.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn hoog vertrek.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere is mijne Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op welken ik betrouw; mijn Scliild, en de Hoorn mijns lieils, mijn hoog Vertrek. Psalm i8 : 3.

Reeds in de dierenwereld bespeurt men de natuurlijke neiging, om, als er in de vlakte gevaar dreigt, naar hooger te vluchten.

p .De vogel vliegt, als er voetstappen naderen, de lucht in. Als de hond aanslaat en aan komt rennen vlucht de kat in een boom of springt op een muur. De tijger wringt zich tegen den boomstam op als de neushoorn hem bedreigt. En zelfs het insect kruipt naar boven als zijn vijand langs den grond komt schuifelen.

En zoo nu gaat het in 's menschen natuurlijk leven eveneens toe. In streken waar de muizenplaag inheemsch is, zet de landman zijn berg op hooge stutten, en schuift tusschen die stutten en de balken van den berg breede leiplaten, om te maken dat het ongedierte niet bij zijn koren kan komen.

In andere streken, waar watersnood dreigt, wierp men vluchtheuvels op, om in tijden van gevaar te ontkomen.

In alle bergachtig land verschanst men zich, als er oorlog uitbreekt, op hooge rotspunten. En nog voor niet zoo lange jaren hebben de Engelschen het in Afghanistan ondervonden, hoe vreeselijk het is, als de vijand hoog op de rotsen zit, en bij het doortrekken van een hollen bergweg hem uit de hoogte bestookt. Zoogoed als heel de Engelsche afdeeling is toen uitgemoord.

Vandaar dat de bergvolken van oudsher zooveel veiliger wonen, dan de lieden in de vlakte. Reeds Sodom en Gomorra, Adama, Zebóim en Bela ondervonden het, hoe weinig steden in de vlakte tegen de bergsoldaten van een Kedor Laomer vermochten.

En ook dat David het zoo lang tegen Saul uithield, dankte de held Gods vooral daaraan, dat hij zich van meet af in het rotsachtige bergland van Juda terugtrok, en daar in de hooge plaatsen zich veilig wist voor het geweld, dat tegen hem joeg.

Zoo had David net feitelijk in zijn leven ervaren, wat het waard is, een rots, een burcht, een schiiilplaats en een hoog vertrek te hebben.

En toen nu David, in dank en lof voor zijn God ontgloeid, zocht naar heilige beeldspraak, om het voor zijn broederen uit te zingen, wat hij in zijn God bezat, en wat Jehova der vaderen voor hem geweest was, toen kon het niet anders, of die ontboezeming van de ziel naar boven, naar den hooge, naar haar God, moest hem zijn God doen loven en verheerlijken, als zijn vaste Burcht, zijn Rotssteen en zijn Steenrots, zijn Schuilplaats, en zijn Hoog Vertrek.

En sinds heeft van Davids lippen al Gods volk in alle land en door alle eeuw die energieke beeldspraak overgenomen.

Nog klinkt ze door Luthers »Een vaste Biurcht is onze God" door alle land der Reformatie.

Nu zijn er echter tweeërlei soort onder Gods kinderen. ^

Er zijn er, die zulke termen en uitdrukkingen, jnkcl op den klank af, nazeggen, zonder er den zin van te vatten, en dus ook zonder er de vertroosting uit in te drinken, die er in ligt.

Maar er zijn er. ook anderen, voor v/ie zulke termen, namen en uildnikkingen hven gaan, Die er in hun eigen zielsnood en zielservaring de preciesheid en de juistheid van ervaren hebben. En die als ze zingen van »een Schuilplaats waar ze het woelen van den twist der tong niet voelen", weten, en met dankbare herinnering weten, dat ze in die schuilplaats geweest zijn, en in die schuilplaats door geen pijl van haat of nijd te treffen waren.

Nu is vooral in een land als het onze hiertoe een krachtige werking van de verbeelding noodig.

De meesten onzer hebben nooit een echte rots gezien. Wat een steenrots is kennen ze niet uit eigen aanschouwing. Van een bergvesting maken ze zich nauwelijks een denkbeeld. Van een burcht op een rots weten ze niet. En van een schuilplaats, een wijkplaats en hoog vertrek, hoog op de bergen, genoten ze nooit het heerlijke.

Wie ooit den Rijn langs voer en de sterke vesting Ehrenbreitstein tegenover Coblentz, of de puinhoopen van de oude riddersloten op de punten der rotsen zag liggen, weet er reeds meer van.

Maar toch om vanzelf, en gemakkelijk, zulke taal der Schrift te verstaan, zou men zelf in een bergland als Tyrol, Noorwegen of Zwitserland moeten leven.

Daar eerst vindt men op hoogten van meer dan twee duizend meter soms burchten en forten bovenop de bergen gebouwd, waarvan de deskundige u zegt, en waarvan ge zelf ziet, dat ze in volstrekten zin onneembaar zijn; dat er geen vijand bij kan; en dat wie daar zit, hoog en droog en veilig zit, en van geen macht op aarde iets heeft te vreezen.

En zoo nu moet deze beeldspraak op God overgebracht.

Te midden van smaad en laster, van dreigement en vervolging, van de gisting en woeling zijner vijanden, moet Gods kind zijn ziel weten op te heffen naar boven, tot ze inga in de Tentë des Heeren HEEREN. En in die Tente des Heeren moet ze als in een burcht, als op een rotssteen, als in een hoog vertrek zich veilig weten en veilig voelen; door geen woeling op aarde meer gedeerd, en door geen aanval van Satan meer te bereiken.

David vatte dit zeen plastisch op.

Voor hem was het niet maar, dat hij zijn God met die namen van Vaste Burcht, en Rotssteen, en Hoog Vertrek aanriep, maar zijn God was hem dit alles.

Hij klom op naar boven, tot hij bij zijn God was, en in zijn Tente inging, en aa.'voelde, dat hij bij zijn God schuilde.

Daarom roept hij in Psalm 71: »Wees mij een Rotssteen, om daarin te - wonen", als wilde hij zeggen: »Laat mij niet met mijn ziel van U weg-en naar de beroering der wereld teruggaan, maar laat mij, eens bij U, bij U blijven en wonen in uw Tente." '

Of ook bidt hij: »Wees mij een Rotssteen, om gedurigUjk daarin te gaan: ' Als wilde hij zeggen : »Moet ik weer in den strijd der wereld terug, o, mijn God, laat dan de poorte van mijn Vasten Burcht daarboven toch altoos openstaan, dat ik aanstonds daarin weer vluchten kan, als het mij op aarde te bang wordt."

Zoo is er leven, er is beweging, er is werkelijkheid in Davids vroomheid.

God noemt hij niet maar zijn Burcht en zijn Hoog Vertrek, maar zijn God /J dat voor hem. Hij kent dat Hoog Vertrek. Hij is er in geweest. Hij heeft er zich veilig in bevonden. En bij alle gevaar dat dreigt, is altoos zijn eerste gedachte, om er geduriglijk weer naar op te klimmen, en er met zijn ziel in te gaan.

Als .David zong: »i% hef mijn ziel, o God der goden, tot U op, ''' dan ging David ook naar boven. Dan zong hij dat maar niet, maar hij deed het ook. En terwijl alles loerde op zijn verderf, en de vijand getier maakte, zat David dan rustig en stil in zijn Hoog Vertrek. En omdat hij daar zijn standplaats had genomen, kon de vijand hem niet overweldigen.

Vandaar in Davids gebed dat innige, dat warme, dat bezielde.

Hij voelt hoe God zijn vleugelen beschermend over hem uitbreidt. Hij ervaart het, hoe de verborgenheid des Heeren over zijn tente isi Als Noach in de arke, drijft hij op de genade zijns Gods over de wateren des levens. Hij ziet het, hoe God de poorte van zijn Burcht achter hem toesluit, zoodat de vijand niet tot hem kan genaken.

En zeg nu niet, dat het ook zoo toch alles beeldspraak blijft.4 Want dat is het wel; eenvoudig wijl ge anders dan in beeldspraak de dingen des Geestes'niet kunt uitdrukken. Zoo ge maar'niet ztg enkel beeldspraak.

Want enkel beeldspraak is het niet. Veeleer is het'een zalige, ' heerlijke, geestelijke werkelijkheid, die David ervoer en onderging, en waarin hij leefde, en die hij nu, zijn God tot lof en eeuwigen prijs, in die beeldspraak uitdrukt.

Ook voor u komt het dus maar aan op de vraag, of ook gij reeds zijt ingegaan, tol die geestelijke werkelijkheid, die achter deze beeldspraak schuilt.

Strijd en moeite blijft ook nu nog ons leven.

Gedurig zwelt de vloed van teleurstelling, van de woeling uwer vijanden, en van luid geroep van wie u tegenstaan, weer aan.

Niet David alleen heeft het verdriet der ziele en de beklemdheid des harten, en de benauwdheid van het menschelijk gemoed gekend.

De lijdensbeker gaat nog altoos rond, van hand in hand.

En zij, die verwaardigd zijn om voor de eere Gods te strijden, op een afstand van David, maar toch in den geest van David, weten vooruit, en anderen merken het later wel, dat ze geroepen zijn om uit dien lijdensbeker met nog voller teugen dan anderen te drinken.

Wat zoon is het dien de vader niet kastijdt?

Juist die kastijding is dus een der kenmerken van het kindschap. %

Satan is nog altoos als in de dagen van Job de hoofdaanlegger van al deze bitterheden. Hij laat met rust, wie het liedeke der wereld wil zingen, maar als iemand den boetpsalm voor de eere zijns Gods durft inzetten en aanheffen, . dan kan Satan hem niet met rust laten.

Dan wordt het altoos weer: Saul tegen David.

Tot eindelijk op Gilboa de beslissing komt, en Gods kind lang daarna, eerst in zijn sterven, maar ook eer niet, triomfeert.

En nu is dit niets, en ge zult ook onder die bitterste aanvallen veilig en .gerust in uw God zijn, indien %e maar in Hem uw Burcht, uw Rotsteen, uw Hoog A^'ertrek hebt gevonden.

Dit wil natuurlijk " zeggen, dat ge uw Ciod niet maar zoo noemt, maar dat Hij dat voor u is. Dat ge naar die Schuilplaats in uw God gevlucht zijt; dat ge in zijn Tente werkelijk verkeerd hebt; en dat ge «-met Gods vleugelen overspreid'", in dat Hoog Vertrek daar boven u metterdaad veilig hebt gevoeld.

Zoolang ge tegen de wereld worstelt in eigen kracht, maakt anderer bitterheid u ook bitter. Smaad en laster krenkt u en schrijnt u door de ziel. Ge leeft waar zooveel machten tegen u saamspannen in duizend angsten en in gestadige vreeze. Beken Belials vloeien om u heen, en ge ligt bekneld in banden als des doods.

En .dan zinkt de moed, de geestdrift wordt uitgebluscht, elk wapen valt u uit de hand, en ge staat machteloos.

Maar hef nu uw ziel op naar boven; doe van u, al wat scheiding maakt tusschen uw God en uw ziel; klim op naar uw Vasten Burcht; ga binnen in de Schuilplaats des Almachtigen; en laat niet af, eer ge in het Hoog Vertrek van den Allerhoogste zijt ingegaan, — en zie dan, hoe heel anders het u te moede wordt.

AVant immers dan voelt ge den twist der tong niet meer. De taal van smaad en laster bereikt wel uw oor, maar dringt niet meer tot uw ziel door. Benauwdheid en teleurstelling zwelt wel tegen u aan, maar ze versmoren u de lucht in de keel niet meer. De wateren kunnen u niet meer over de lippen komen. En uw God troost u, en wijst u op de kroon die u wacht, en is u een Schild en een Rondas, om de vurige pijlen van Satan op te vangen.

En bovenal.

Verdriet en moeite, bange strijd en teleurstelling verlokken zoo licht tot zonde. Om zonde die tegen u komt met zonde te beantwoorden. En dan wordt de zenuw van uw kracht ten leste geheel doorgesneden.

Maar zijt ge nu in uw God verborgen, en

is Hij u een Hoog Vertrek geworden, waar ge tijdig ingaat, dan is dit juist üw heerlijk privilege, dat uw God die opwellende zonden voor u afsnijdt, en dat ge door niet terug te zondigen, uws levens kracht behoudt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn hoog vertrek.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's