Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Derliende Jaarvergadering van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Derliende Jaarvergadering van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te ARNHEM op 28 en 29 Juni 1893.

Soli Deo Gloria, Gode alleen de eere ook op het gebied der wetenschap, ziedaar de leuze, waaronder de Calvinistische schare van Oost en West en Zuid en Noord, uit alle oorden des lands, saamstroomde naar Arnhem heen, de schoone stad door nog bekoorlijker dreven omringd. Ba het was niet een gevoel van eigen kracht, geen blinde zelfverheffing, die zich van de gemoederen dezer menigte had meester gemaakt en haar een vreugdekreet op de lippen dreef, neen, ze kwamen daar in de kracht des Heer en huns Gods; vandaar, dat dank hun ziele vervulde en een danktoon uitging tot Hem, die ook in het jaar, dat er weer heensnelde, zooveel kostelijks schonk, een danktoon aan een heilig enthousiasme gepaard.

De dertiende jaarvergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag stond gehouden te worden.

Daar kon men het Calvinistisch beginsel belichaamd zien, niet in vele edelen en aanzienlijken, hoewel ook die, Gode zij dank, niet gansch en al onder hen ontbraken, maar voor het grooter deel in die stoere en kloeke mannen, de zonen onzer Calvinistische vaderen, aan wie, al wordt thans door de grooten der aarde ook uit de hoogte op hen nedergezien, ons land, toen het nog in de rij der staten onder de eerste werd geteld, zijn geestelijke veerkracht ontleende.

En dit volk nu gaan de belangen van het Hooger Onderwijs ter harte. Het heeft den strijd aangebonden tegen den geest dezer eeuw. Het treedt op met de pretentie, dat niet alleen het onderwijs van lageren rang, maar ook de Universiteit zich in al wat ze leert naar het Woord Gods zal richten.

Wat zonderlinge combinatie. Een democratische schare, door het Calvinistisch beginsel bezield, en de zake der wetenschap, die voor het Woord des Heeren beeft.

Doch hoe zonderling deze saamvoeging, democratie en wetenschap, moge schijnen, het is één wortel, waaruit hier beider kracht opkomt; het is hetzelfde beginsel, waardoor beide leven; het is dezelfde sprake des Heeren, die door beide wordt beluisterd.

De Calvinist poneert niet alleen voor het leven, dat de vreeze des Heeren het beginsel der wgsheid is, maar belijdt ook wat betreft de wetenschap, dat ze, vrijgemaakt van alle uitwendige banden, eeniglijk en alleen moet steunen op de genade Gods, zal ze haar bloei het meest zien bevorderd.

De Vrije Universiteit nu is op deze beginselen gebaseerd. Vandaar, dat ons Calvinistisch volk haar lief heeft en zich telken jare opmaakt om hare belangen te behartigen.

Dit deed het ook nu.

En waar de Vrije Universiteit haren weg vervolgt in diepe afhankelijkheid van den Heere, kon het niet anders, of ook dit volk vond men allereerst saam in

DE URE DËS GEeilS.

In het ruime Oosterkerkgebouw trad aan den vooravond der vergadering op, nadat gezongen was Psalm 8:1, 2 en 9. Ds. Fernhout van Dordrecht, die, na het voorlezen . van Ps. 119:1—24 en gebed de aandacht zijner toehoorders vestigde op Matt. 22 : 7 in een rede waarvan hier de korte inhoud volgt:

Geachte Toehoorders!

Om te bidden voor onze Vrije Universiteit kwamen we saam.

, Zal dit gebed innig en diep uit onze ziel klimmen, dan moet diep en innig zijn de liefde van ons hart voor deze schoone stichting.

­ Haar te wekken en te verlevendigen is daarom ons doel.

Zullen we u daartoe het praktisch belang voor de Vrije Universiteit breed uitmeten ? Schijnbaar is dit de zekerste weg.

Doch daar is een hooger en heUiger prikkel voor de liefde die ze van ons vraagt: het gebod onzes Gods.

Want, ja, ook de beoefening der wetenschappen, gelijk de Vrije Universiteit haar bedoelt: onder de autoriteit van Gods Woord en tot eere van den Naam des Allerhoogsten, is door den Heere ons bevolen.

Laat het ons herinnerd worden door 't Woord onzes Gods in Matth. 22:39, 1^^' eerste en 't laatste gedeelte : »Gij zult liefhebben den Heere uwen God... met geheel uw verstand."

Hierop ging de spreker voor in gebed.

Daarna werd gezongen Ps. 33 : 2 en ir.

Toen weder het woord nemende, wees spr. er in de eerste plaats op, dat de Wet des Heeren absoluut is en haar eisch onbeperkt. Heel ons aanzijn, heel ons leven, al onzen arbeid eischt ze op voor onzen God. Ze wil dat alles godsdienst zij.

Dit blijkt reeds aanstonds voor wie de breedte meet waarin elk harer 10 Geboden over ons leven uitgaat. Maar meer nog als de eisch van Gods wet naar de diepte afdaalt en in het: Gij zult den Heere uwen God liefhebben met uw geheele hart en met uw geheele ziel den kern van ons wezen en de diepst liggende bewecgkracht onzes harten voor den Heere opeischt.

Liefde, zuivere, innige, volkomene liefde voor onzen God wil ze dat die drijfkracht zij» zal.

En wat doet ze daarmee anders dan op heel ons leven beslag leggen voor den Heere ?

Want wat ze aldus vraagt is geen idyllische liefde die zich tot zoete mijmering terugtrekt in de binnenkamer onzes harten, maar eene werkzame die alle kracht in ons eerst wekt en prikkelt en aan den arbeid zet en dan richt op de eere des Allerhoogsten.

»Gij zult, " zoo roept ze, »den Heere uwen God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met al uwe krachten!''

Met al uwe krachten. Geene uitgezonderd.

Ook die niet, die ge het eerst en het liefst aan den klem van Gods recht onttrekt en waarmee ge, als ware ze geen kracht, maar een bijna overtollig ornament uwer natuur, gewoon zijt een zoo dartel spel te drijven: uw verstand. Hoor slechts hoe de Heere Christus hierop nadruk legt, als Hij het eerste en groote gebod aan de schriftgeleerden verkondigt, zeggende: Gij zult liefhebben den Heere uwen God, met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en tnei geheel uw verstand. Een uitbreiding die trouwens niets is dan een openen van de schaal en een splijten van de pit der aloude hoofdsom.-Gij zult den Heere uwen God liefhebben met al uwe krachten." Want ook ons verstand behoort tot de vermogens onzer ziel, die ons voor] de vervulling onzer roeping: De bewuste verheerlijking Gods, onmisbaar zijn.

Of hoe zou de minste bevatting van God bij ons denkbaar zijn, had Hij ons met verstand niet begaafd?

En zoo we daarbij nog een menschelijk hart in den boezem konden dragen, hoe zou 'tooit in liefde ontgroeien voor Hem dien 't niet kennen kon? Hoe ware bij gemis van een aanknoopingspunt in ons bewustzijn gemeenschap tusschen ons en den Heere denkbaar; en wat werd er van onze roeping om den Heere te dienen? Hem te dienen?

Zelfs het denkbeeld van godsdienst kon in ons niet opkomen, veel min dat er ooit dienst van God bij ons zöu zijn.

Wat beteekenis voor de vervulling onzer roeping om God te verheerlijken ons verstand heeft. Satan toonde het beter te vatten dan wij, toen hij om onzen wil en heel ons leven van den weg des Heeren naar de zonde te buigen zich wierp op dit edele vermogen onzer ziel.

Door onze kennis te verduisteren en daarna ons verstand met het: »gij zult als God zijn, kennende het goed en 't kwaad", tot verheffing tegen den Heere te prikkelen is het hem gelukt om allen waarachtigen dienst van God in onze ziel bij den wortel af te snijden.

En zoo deze harde les ons niet wijs maakt, laat dan het werk Gods in de vernieuwing des zondaars ons onderwijzen.

Want daarbij laat de Heere het verstand niet wat het was, maar Hij dringt er met de kracht des Heiligen Geestes in om het weer te bekwamen tot de kennis voor Hem en de dingen Zijns koninkrijks, en 't zaligmakend geloof is, naar de schoone beschrijving van onzen Heidelberger allereerst eene zekere kennis.

Maar 't is dan ook juist tot hen die 't verstand ontvingen om den waarachtige te kennen, dat de Heere zoo rusteloos roept: Gij zult Mij liefhebben met geheel uw verstand.

Den inhoud van dezen eisch ontvouwend, toonde spreker aan hoe de Heere daarin zegt het hoogste en eenige voorwerp te willen zijn voor ons zoeken, kennen en weten, zoodat alle kennis aan de kennis Gods ondergeschikt en ten slotte dienstbaar zijn moet; hoe Hij daarmee van ons verstand bij al zijn nasporingen onderwerping eischt aan zijn Woord, als het eenig doel voor al zijn arbeid, op welk veld van onderzoek ook, de glorie van zijn Naam aanwijst, en ook, dat het u oproept tot gemeenschappelijken arbeid voor eene beoefening der wetenschappen zooals de Vrije Universiteit die bedoelt.

Immers de Heere eischt dat we Hem met geheel ons verstand zullen liefhebben. En daarmee worden we tot niets minder geroepen, dan om heel den rijken aanleg van onzen geest ter eere onzes Gods te ontplooien. Geen gave mag verscholen, geen talent in de aarde verborgen blijven; alle sluimerende kracht moet opgewekt en tot den arbeid geroepen worden, opdat niets voor den dienst des Heeren verloren ga, maar Hij van al wat Hij schonk de vrucht hebbe.

En daarvoor is aaneensluiting en saamwerwerking noodig. Dit kan niet elk voor zich; dit vermag niet ieder afzonderlijk. Slechts door 't saambrengen der verstrooide krachten is het mogelijk.

Deze roeping werd reeds vóór jaren en toch nog te laat door de Gereformeerden in ons vaderland verstaan.

En hoeveel bezwaren ook rezen, en hoe dikwerf de moed hun ook dreigde te ontzinken — de nood klom te hoog om langer werkeloos neer te zitten.

Het rationalisme, die principieele verwerping van 't gebod: Gij zult den Heere uwen God liefhebben met geheel uw verstand, had al onze universiteiten bedorven en drong vandaar al verder en dieper tot in de onderste lagen van ons volk door.

Zijn antipode, het mysticisme, dreigde aan den anderen kant alle veerkracht te verlammen. Vreeze voor wat naar wetenschap zweemde had duizenden geloovigen bevangen, die nu in verachting van alle helderder kennis, zich wie­ gelend op de bewegelijke golven van een krank emoedsleven, het: »Gij zult mij liefhebben et geheel uw verstand, " uit hun Bijbel scheen geschrapt te hebben.

En daartusschen in stonden dan de geestesinderen van beide, de Ethische dualisten, die hoofd en hart scheidden, om met het eerste den weg der Rationalisten op te gaan en met de vroomheid van het laatste hun verschrikte broederen gerust te stellen: Een andere loochening van Gods eisch: »Gij zult mij liefhebben met geheel uw versfpnd."

Zoo kon, zoo mocht het niet langer.

Ook op het erf der wetenschappen moest weer voor de eere Gods en van zijnen Christus opgekomen worden.

En zoo kwam de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag tot stand en zoo verrees haar Universiteit op »Gereformeerden grondslag."

Dat wil zeggen: geboren uit gehoorzaamheid aan den eisch des Heeren: »Gij zult mij liefhebben met geheel uw verstand."

Vv'^ant dien eisch te erkennen en te aanvaarden is den Gereformeerden gegeven.

Bij hen geen minachting noch overschatting van het verstand, maar naar hun heilig beginsel: »de eere Gods bovenal" een opeischen ook van dit vermogen voor den lof des Allerhoogsten.

Wie' dan ook in meer dan naam gereformeerd is, moet de Vrije Universiteit liefhebben. Ze is zulk een kostelijke gave Gods. Ze is naar Zijn wil. Hem ter eere, ons ten zegen.

Ten zegen voor onze kerken, en voor ons vaderland.

Zij ze het steeds meer, en worde het daartoe haren Directeuren en Curatoren gegeven, uit liefde voor de eere van 's Heeren naam haar te besturen en te verzorgen; worde het bovenal haren hoogleeraren en studenten gegeven in hun onderwijs en studiën steeds gedreven en bestuurd te worden door liefde voor — de wetenschap — ja, maar om des Heeren wille.

Ten slotte ging spreker voor in een innig dank-en smeekgebed aan den Heere, waarna de schare spoedig uiteenging.

Velen gaven toen gehoor aan de welwillende uitnoodiging van den heer G. H. i T. van der Hoop, die hen te 4jnen huize op een zeer gulle en gastvrije wijze ontving.

DE VERGADERIKG.

Dat de sympathie die ons Gereformeerde volk de Vrije Universiteit toedraagt niet gering is, toonde het aantal, dat voor deze gelegenheid in »Musis Sacrum" was bijeengekomen.

De leiding der vergadering was door HH.

Directeuren opgedragen aan den welbekenden prediker der hoofdstad, den curator Ds. B. van Schelven, die namens H.H. Directeuren te ruim negen uur het samenzijn opende met het lezen van Psal.m 126 nadat gezongen was Psalm 90 VS. 8 en 9. Vervolgens riep hij aan leden en begunstigers der vereeniging een hartelijk welkom toe, waarna hij, naar aanleiding vai» VS. 5 en 6 van den voorgelezen Psalm, ongeveer de volgende toespraak hield:

Dit woord is de slotsom van de overpeinzing der dingen, in dit lied vermeld. Israël, uit Babel verlost, was teruggekeerd naar het land en de stad zijner vaderen. Ongetemperd was de volksvreugde geweest bij het vernemen van het koninklijk edict, dat den weg tot den terugkeer ontsloot, 't Was zelfs onder de heide' nen aanleiding tot grootmaking van des Heeren Naam. Velen waren aan Babel als een droom gehecht om wat zij daar hadden verworven. Ónder de teruggekeerden waren niet allen even ijverig 01» stad en tempel te herbouwen. Het ontmosten van tegenstand brak de veerkracht, en de eere des Heeren was niet krachtig genoeg op 't harte gebonden, om 'sHeeren huis voor eigen huis te doen gaan. Daarin dreigde gevaar, ook voor hen die zich dusverre zoo kloek hadden gedragen. Zouden ook zij de handen maar niet in den schoot leggen? Neen, want niet anders is de regel die geldt in de dingen van Gods koninkrijk. Hier is de lijdzaamheid der heiligen. Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Die het zaad draagt dat meii zaaien zal, gaat al gaande en weenende. Doch hij verslappe niet; want het uitzicht is gewis; hij zal met gejuich wederkomen, dragende zijne schoven.

Die psalm, en dit woord kwamen voor den geest, bg 't overdenken van een woord ter opening van deze dertiende algemeene vergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag, alhier te Arnhem. Ook in '76 moet eene dergelijke gewaarwording wel de zielen vervuld hebben van hen, die zich star gestaard hadden op de zaken van het lager onderwijs ; vooral voor hen, die een open oog hadden voor den verderfelijken adem, die niet alleen uit de theologische, maar ook van de andere faculteiten aan de verschillende inrichtingen voor hooger onderwijs van overheidswege ingesteld, over ons volk van Nederland uitging.

De machten van het Réveil in den kring van zoo menige familie waren teloor gegaan, doordien de zonen des huizes, straks opleiding zoekende in de lijn der classische studiën, aan Staats-en Stadsinrichtingen studeeren moesten. En nu vielen in '76 de belemmeringen weg dus verre voor de oprichting van eene Universiteit bestaande; een Cyrus had, zonder zich ten volle rekenschap te geven van wat hij deed, den weg geëffend, waardoor dit mogelijk zou worden.

Mocht dan niet groote verwachting gekoesterd? Wel niet over een groot getal; de menigte zou eerst moeten bearbeid; in lagere kringen kon zooveel besef van het gewicht van zulk eene zaak niet worden verwacht. Maar in hooger sfeer; onder de leidende familiën; bij de mannen die zelve dien weg hadden betreden, mocht verwacht] sympathie en energie voor deze zaak.

Ploe anders ging 't. Een jong geslacht kan zich nauw voorstellen de koelheid, waarmede juist in deze kringen dit plan werd ontvangen. Niet van den liberalist en Jood, van wien 't ware te verwachten; maar van deze medebelijders kwam integendeel een tegenstand, waarvan de nawalm nog merkbaar is in de vinnigheid van de Stemmen voor Waarheid en Vrede.

Toch werd onze Vereeniging verwaardigd« deze Universiteit te stichten en te verzorgen. Maar nieuwe teleurstelling wachtte; heden juist verlevendigd bij de herinnering, dat voor 10 jaren in dezelfde stad de jaarvergadering werd gehouden. Wat andere namen bij vergelijking van het agendum van toen en thans! Met ongeschokte sympathie zijn er nog de eereleden de heeren Baron van der Borch en Oudenampsen. Eén viel weg, wijl de Heere hem opriep; met dankbaarheid gedenken wij dien broeder Lensink. Dr. Hoedemaker bepleitte toen in de openbare meeting den eisch, dat de bijzondere school evenzeer regel al zijn voor het hooger als voor het lager

onderwijs. Hier gold het metterdaad: die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al|gaande en weenende.

Nu zijn wij 10 jaren later. Weer moet t gezegd : de Hcere heeft groote dingen bij ons gedaan; want nog zijn wij er tot op den huldigen dag; zelfs na den storm, die m 1886 en volgende jaren dreigde méér zelfs dan dit scheepke te zullen vernielen. Eer komt de universitaire idee weer uit, sinds de theologische faculteit werd aangevuld en de juridische versterkt. Eene promotie in de letteren, werpt omver de spottaal, dat universiteit te groote titel is voor eene theologische schoo • Met dank aan den Heere mag uitgesproken, dat deze vereeniging den stoot gaf voor eene andere, voor voorbereidend onderwijs, waardoor naast Zetten, Amsterdam zijn Gymnasium kreeg.

Zoo zijn wij als die droomen. Daarnaast is echter het met tranen zaaien niet ontbrekende. Wat stelt de lijst der leden nog teleur, wanneer daarin naar een bekenden naam wordt gezocht! Teleur ook de lijst der studenten; in de faculteit der rechten met het minst. Waarom menige naam wel bij Leiden of Utrecht bekend; maar geen spoor er van in ons verslag?

Leerzame cijfers brengt eene vergelijking van voor 10 jaren met nu, voor 't aantal leden en begunstigers: dat der eersten eer wat gedaald; dat der° anderen veel meer dan verdubbeld. Juist van wie iets anders te verwachten ware, geen steun in mannen, nog niet eens in geld.

Hoe weinig blijk is daarin dat de tegenstelling van Ongeloof en Revolutie in die kringen tot den wortel wordt gepeild. Zoo worden aan 't volk zijne schilden onthouden, juist nu zoo noodig, nu weldra in het volksleven de worstehng des geestes met kracht, met goede wapenen moet gevoerd.

Dit wordt niet gezegd om de vreugde van dezen dag te bederven en dezen ijver te miskennen door zoo velen betoond. Juist wordt beoogd verhooging van bet peil en de energie.

Aan geflatteerde balansen hebben wij geen lust. Het Gereformeerde volk zocht vermeerdering van moed niet in een roes van bedwelming, zgn zaad gaat het voort te zaaien, ook al moet het dat vaak weenende doen.

Hoog uit het hemelsche Sion, waakt en werkt die Heere, die groote dingen doet.

Wij zijn instrumenten in Zijn hand. Hij wil dit werk. 't Gaat om de eere Zijns Naams. Wij zijn op het spoor door Hem in de geschiedenis voor dergelijken arbeid geteekend. De vrije corporatie was de aloude vorm; 't zal ook de weg der toekomst zijn. Door alle nevelen heen roept Zijn Woord ons toe van een eenmaal dragen van de schoven in de schuur.

Opdat deze dag ook daaraan moge bevordelijk zijn, wijden wij dien met gebed.

Van het verder verloop der vergadering vermelden wij ditmaal alleen, dat herkozen werden: als bestuurslid de heer G. H. h. T. van der Hoop en als plaatsvervangend lid de heer H. Seretj respectievelijk met 61 en 62 stemmen.

Vervolgens dat gekozen werden de heeren J. Kaspers, C. J. de Bordes en M. Ottevanger tot leden voor de commissie tot onderzoek der rekening over 1893, en tot plaatsvervangende leden dier commissie, de heeren Wormser en Honig, terwijl de bepaling der plaats van samenkomst voor het volgende jaar werd overgelaten aan de prudentie van Heeren Directeuren.

(Slot in het volgend nummer.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Derliende Jaarvergadering van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1893

De Heraut | 4 Pagina's