Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan het Gebed.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan het Gebed.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XIV.

Zoo gebruiltt. geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de Heidenen; want zij meenen, dat zij door hunne veelheid van woorden zullen verhoord worden. Matth. 6:7a.

X.

Eer we met Vraag 120 tot de bespreking van den inhoud, die in het Ome Vader voor ons ligt, overgaan, dient althans een woord gezegd over de vele formeele, of den vorm betreffende, vragen, die naar aanleiding van dit Gebed aller gebeden als vanzelf oprijzen. Deze vragen betreffen deels hel Onze Vader zelf, en raken anderdeels meer den vorm des Gebeds in het algemeen. Beginnen we met de eerste reeks.

En dan ligt bij het Onze Vader de vraag vanzelf vooraan, of Christus ons dit gebed gegeven heeit, opdat ook wij het letterlijk zóó zouden bidden, dan wel alleen als een geestelijk model, waarop wij, bij onze eigen gebeden, het oog zouden gevestigd houden. Gelijk nu gemeenlijk bij vraagstukken, waarover de Heilige Schrift zich niet opzettelijk uitlaat, maar de beslissing meer in het organisch geheel der Openbaring moet gezocht worden, staan ook hier de twee meeningen der ultra's lijarecht tegenover elkander. Er zijn er, vooral buiten de Protestantsche kerken, die met het formeele opzeggen van het Onze Vader zóó hoog loopen, dat het is of er huns inziens zelfs aan dit formeele opzeggen, ja aframmelen, buitengemeene verdienste in het oog vjin den Heere onzen God kleeft. Deze uitdrukkingen zijn üiet te sterk. Wie tocb, vooral in meer zuidelijke, uitsluitend Roomsche landen, de practijk van het - paternoster aandachtig gadesloeg, niet enkel bij gev/one personenj maar zelfs bij pastoors ot kapelaans in de publieke middelen van vervoer, weet dat eir aaa het snel achter elkander opzeggen van het Onze Vader, op een wijze die alle geestelijk mee• gaan van de ziel, in de beden die het bevat, uitsluit, toch waarde wordt gehecht. Natuurlijk is dit in de theorie zoo nietïbedoeld, en zal men in de onderwijzing er steeds op aandringen, .dat elk naspreken van het Onze Vader waarlijk een bidden van elke bede uit de ziel moet zijn, en dat het herhaaldelijk, soms zes, tien en meer malen achter elkander bidden van het Onze Vader juist ten doel heeft, om de ziel dieper in den zin van elk der beden te doen doordringen; maar deze schoone theorie verontschuldigt de practijk niet. Dit zou wel zoo zijn, indien deze theorie slechts in zooverre tot verkeerde practijk aanleiding gaf, als elk, zelfs de beste, onzer onwillekeurig beneden het ideaal blijft; maar is niet zoo, nu dit misbruik uit de theorie, wijl ze onmenschkundig is, vanzelf en voor de meeste gevallen met noodzakelijkheid voortvloeit. Immers het Onze Vader is der wijs rijk en vol van inhoud, dat het metterdaad reeds geestelijke inspanning kost, om ook maar eenmaal het Onze Vader zéó te bidden, dat wel waarlijk onze ziel zich in elk der beden uitstort. Vooral nu bij min geestelijk aangelegde personen kan niet ondersteld, dat zij elk oogenblik tot deze hooge geestelijke, inspanning bekwaam zijn, en veel minder nog, dat ze in staat zouden zijn in deze hooge geestelijke inspanning zóó lang te volharden, als voor het drie, vier malen achtereen bidden van het Onze Vader noodig is. Gaat men er nu desniettemin toe over, om toch het herhaaldelijk achtereen afbidden van dit Onze Vader zelfs als boetemiddel aan zeer ongeestelijke personen op te leggen, en voorts aan allen zonder onderscheid eiken dag als regel te stellen, dan kan de uitkomst geen andere zijn, of het geestelijk bidden van dit gebed moet hooge uitzondering worden, en de battologie regel. Battologië is namelijk het Grieksche woord, dat in Matth. 6:7 staat voor „ijdel verhaal", als Jezus zegt: En als gij bidt, zoo gebruikt g^een ijdel verhaal van woorden." Want het is wel waar, dat Jezus juist tegen dit „ijdel verhaal" of battologie, het bidden van het Onze Vader overstelt; maar als men nu dit Onze Vader zes en meer malen achter elkaar laat bidden, keert de oude battologie terug, nu niet zonder ontheiliging van wat ons onder het heiligste op aarde gegeven is. Zelfs de uitvlucht, dat er in zulk bidden van het Onze Vader dan toch altoos een geestelijke intentie aanwezig is, en dat door het kiezen van het Onze Vader als gebed eere aan den Christus wordt gegeven, houdt geen steek. Dit achter elkaar afbidden 3 van I vele „Onze Vaders" heeft in acht van de tien gevallen met geen intentie boegenaamd ook maar iets te maken, en is niets dan uiterlijk sleurwerk, vraarvan men hoogstens zeggen kan, dat er zekere devotie uit spreekt, [zekere reverentie voor aloud gebruik en zekere gehoorzaamheid tegenover de kerk. Het paternoster, dat juist met het oog op dit veelmalen afbidden van het Onze Vader in zwang kwam, verwerpen we daarom met beslistheid. Reeds dat voelen met de vingers onder het gebed naar de "knopjes van het paternoster, om te weten of men nu reeds vijf-of nog pas viermaal het gebed heeft opgezegd, verraadt op hinderlijke wijze de formalistische sleur. Nergens is in de vier Evangeliën dan ook eenig spoor van dergelijk gebruik van het Onze Vader te vinden, en in de apostolische brieven wordt er met niet één woord gewag van gemaakt. Toch houde men wel ia het oog, dat de Roomsche kerk hier niet de eenig schuldige is. Om nu toch van de nog sterker formalistische Grieksche kerk niet te spreken, is het onloochenbaar, dat ook in de Bisschoppelijke Protestantsche kerk van Engeland nog een overblijfsel van ditzelfde kwaad te betreuren valt. Men heeft in de Engelsche kerk een Common Prayerbook, waarin een geheele liturgische dienst voor elke godsdienstoefening is voorgeschreven, ook met inlassching van de gebeden, die eigenlijk dagelijks moeten worden gebeden, en wel gebeden door alle geloovigen van een gezin saam, en overluid. Nu heeft men ook in deze liturgie voor eiken dien.st niet een, maar meer malen het Onze Fi^ï/^^ ingeschoven, zoodat in elke Engelsche kerk van dien aard het Onze Vader vele malen binaen een half uur tijds wordt afgebeden, ea afgebeden overluid, soms door drie en vier duizend personen tegelijk. En wie nu zulk een kerk bezocht, en met eenige aandacht dit herhaaldelijk overluid bidden van het Onze Vader, in een zeer snel tempo, gadesloeg en aanhoorde, kon moeilijk tot een andere conclusie komen, dan dat ook hier het heiligste werd misbruikt. Veelal met de oogen open en ronddwalende, galmt de menigte de klanken meê en na, zonder dat er eenige indruk van wezenlijk gebed ontvangen wordt.

Volgt hier nu uit, dat zij gelijk hebben, die tegen elke opvatting van het Onze Vader als een formuliergebed zich aankanten? Stellig niet, en deswege v/ezen we op tweeërlei ultra's. Tegenover de slachtofïers van het Formalisme, staan de verslaafden aan het Spiritualisme, die even beslist tegen den geest van het Evangelie ingaan. Het is toch volstrekt niet waar, datjezus alleen gekomen is, om een geestelijk koninkrijk te stichten, door het verkondigen van eenige hoog geestelijke beginselen, Jezus heefc ook wel terdege de kerk des Nieuwen Verboads geïnstitueerd. De kerk des Ouden Testaments naderde In schriklijke deformatie en verbastering haar einde, en toen heeft Jezus, reeds vóór zijn hemelvaart, en dus volstrekt niet eerst op den Pinksterdag, de kerk des Nieuwen Verbonds, jén als organisme én als instituut doen opkomen. Het breed betoog voor deze stelling kan hier niet geleverd, maar er zij dart'toch op gewezen, hoe Jezus voor zijn kerk, natuurlijk niet als organisme, maar als instituut, de Sacramenten van den Doop en het heilig Avondmaal heeft ingesteld, en ze, eveneens als instituut, aan de ordenende macht van het apostolaat, en dus aan ambtelijke bediening heeft verbonden. Geheel in dien geest nu is ook het geven aan zijn kerk van een vast gebed, dat hij aaii zijn discipele.n op de lippen legde, opdat zij het zóó en niet anders bidden zouden. \Vaar zijn kerk onder alle natiën en door alle eeuwen zou uitgaan, moest én in een gemeenschappelijk Sacrament, én in de gehoorzame onderwerping aan het apostolaat, én in de éénheid van één kerkgebed, de saamhoorigheid van al wie den tDhristus op aarde beieed, uitkomen. Wel degelijk is dan ook het Onze Vader ons gegeven, opdat we het én voor ons zelven én in den huislijken 'kring én in de saamvergadering der geloovigen gebruiken zouden. Onze Gereformeerde vaderen zagen dit dan ook in, en handhaafden dit hooge karakter van het Onze Vader in hua officieele kerkelijke geschriften op tweeërlei wijs: vooreerst door het in den Catechismus, als een der hoofdbestanddeelen van de Christelijke onderwijzing op te nemen, en ten andere door het voor te schrijven in hun kerkelijke formuliergebeden. Wie toch de Liturgie achter ons Psalmboek opslaat, vindt daarin, dat het Onze Vader is voorgeschreven aan het einde van het gebed „des Zondags vóór de predikatie, " I en aan het slot van het gebed voor > den gemeenen nood derChristenheid". Vindt dat het is voorgeschreven aan bet einde van het gebed voor de Catech-nï-.-spredikatie, en voor en na de predikatie in de week. Insgelijks aan het slot van het gewone morgen-en avondgebed. In het gebed vóór en na den eten evenzoo. In het gebed voor de kranken en aangevochtene personen zelfs twee malen. Twee malen ook in het formulier voor het heilig Avondmaal, Dat het is voorgeschreven in het formulier voor de afsnijding en in het formulier voor den ban. En voorts in de formulieren voor de bevestiging, zoo in het ambt als in het huwelijk.

Zij, die om het misbruik van het Onze Vader veel in Rome afkeuren, zullen dus wel doen, zoo zij zich de vraag stellen, of zij, als Gereformeerden ten deze zich niet evenzeer bezondigen door overgeestelijke geringschatting van het Onze Vader. Stellig is de thans onder ons bestaande practijk, die in de vergadering der geloovigen het Onze Vader zoo bijna nooit aan het woord doet komen, tegen de Schrift en tegen de intentie van de practijk onzer vaderen. En wij voor ons zouden den dag zegenen, waarop geconstateerd mocht, dat er geen godsdienstoefening ooit meer onder ons gehouden werd, zonder dat ook hefe Onze Vader tot zijn recht kwam. Het weglaten van het Onze Vader brengt geestelijke schade teweeg. Ook daardoor dat het de subjectieve manier van bidden van den voorganger te sterk op den voorgrond laat dringen, en te weinig de eenheid van Christus' kerk op aarde ook in het gebed laat uitkomen. Op het subjectivisme van den voorganger in de gebeden komen we nader terug. De Euchetiek of de kunstleer van het gebed is onder ons veel te veel verwaarloosd. Thans volstaan we met er op te v.'ijzen, dat ht'' Ovze Vader wel terdege door Jezus ook als een gebed van de geïnstitueerde kerk bedoeld is; dat onze Gereformeerde vaderen een schaarsch en sober gebruik van het Onze Vader in hun kerkelijke liturgie hadden ingevoerd; en dat de tegenwoordige Gereformeerde kerken, die het Onze Vader uit den eereiienst bijna gebannen hebben, zeer stellig én tegen de Schrift én tegen de practijk onzer vaderen ingaan.

Een tweede vraag, die bij het Onze Vader aan de orde komt, is de vraag, wie het bidden mag en kan. Sommigen nemen dit zeer eng en nauw. Ze zeggen, dat niemand „Onze Vader" kan zeggen, of hij moet aan zichzelven als een kind vaa dien Vader ontdekt aijn. Ze zeggen, dat men zelfs als kind van God zeer diep moet zijn ingeleid, om waarlijk uit dsn innerlijken drang des harten te kunnen bidden om de heiliging van Gods naam en de komst van Gods Koninkrijk. En ze zeggen, dat te kunnen verklaren: »Gelijk wij vergeven onzen schuldenaren, " een zoo hoog geestelijk standpunt onderstelt, als waarop maar weinigen staan. Van den éénen kant nu moet dit hun worden toegegeven. O.TI het Onze Vader zóó te bidden, dat ons gebed, vrij van vlek en wimpel, in ons hart zij, moet men metterdaad niet slechts bekeerd, maar zeifs zóóver ia heiligmaking zijn voortgeschreden, als dit op aarde zelfs niet met de allerheiligsten onder ons het geval is. Niemand kan of zal op aarde het Onze Vader ooit zo'ó bidden, dat hij waarlijk zeggen kan, dat dit gebed ia al zijn volheid en in al zijn diepte volkomen paste op wat zich bewoog ia zijn hart. Hier schiet zelfs de beste te kort, Moest dus deze maatstaf worden aangelegd, dan zou het aatwoord op de vraag: „Wie moet en wie mag het Onze Vader bidden.'" kortaf moeten zijn: Niemand, Ja, dan kon het nooit gebeden worden. Op aarde niet, omdat wij zelfs het heiligst gebed altoos door onze zondige gewaarwordingen bevlekken, en in den hemel nooit, omdat men daar niet meer bidden kan: Vergeef ons onze schulden.

Doch juist hieruit blijkt dan ook, dat deze maatstaf niet de juiste is. Wat deed Jezus zelf ? Hij legde, het valt niet tegen te spreken, dit gebed twee malen op de lippen van menschen. De eene maal volgens. Luk. 11:2 v. v. op de lippen zijner discipelen, en de ander maal, volgens Matth. 6 : 9 v.v. op de lippen van een breedere schare. Ook al neemt men toch aan, dat de Bergrede voor een enger kring is uitgesproken (zie Matth. 5 : i), toch gaat het niet wel aan, het zich voor te stellen, alsof de Bergrede enkel door de twaalven is aangehoord. Zelfs doet Matth. 9:9 vermoeden, dat toen de Bergrede gehouden werd, Mattheus nog niet geroepen was. Ook is geheel de inhoud van deze rede veel te algemeen, om enkel op de twaalf discipelen te slaan. Hieruit nn blijkt, dat Jezus het Onze Vader vooreerst aan zijn discipelen heeft gegeven, zooals ze daar met hun twaalven voor hem stonden, en dat hij dus ook aan Judas het Onze Vader op de lippen heeft gelegd. En evenzoo blijkt, dat Jezus volgens Matth. 6:9V. v, het , , , Gij' lieden dan bidt aldus'^ gesproken heeft tot een breeden kring van zijn discipelen en volgelingen, waarvan er later, o, zoo velen afvielen. Denk slechts aan Kapernaüm, naar luid van Joh. 6 : 66, zóó zelfs dat de 'Heere tot zijn twaalftal zeggen moest: Wilt gij'lieden ook niet heengaan F' Dit nu ontslaat ons van alle verder onderzoek, en ontneemt aaa een ieder het recht, om wijzer te willen zijn dan Jezus zelf was, of ook een anderen regel te stellen voor het Onze Vader, dan hij zelf gegeven heeft. Hij legde het Onze Vader op de lippen van zijn discipelen en volgelingen en belijders, en alzoo van heel zijn kerk op aarde. Vraagt ge nu, of dit dan niet tot onware verhoudingen moet leiden, dan is oas antwoord natuurlijk toestemmend; maar de schuld hiervan ligt niet bij Jezus noch in het Onze Vader, maar in de valschheid of de onvolkomenheid des menschen. Tweeerlei moet hier toch wel onderscheiden. Altoos zullen er hypocrieten onder de geloovigen in Gods kerk vermengd zijn, en die bidden zich dan aan het Onze Vader een oordeel, gelijk ze zich een oordeel eten aan het Sacrament des Broods. En wat de anderen aangaat, die zijn wel onvolkomen en verkeeren in een verschillenden staat van geestelijken wasdom, maar het heerlijke van het Onze Vader is dan ook juist, dat het lenig en plooibaar en overrijk van inhoud uw leven lang door u kan gebeden worden, bij de verschillende graden van uw geestelijken wasdom, zonder daS: et u ooit verlegen laat.

Bij lagen staat is het zóó, dat het u toch de ziel verheft. En hoever ge ook ia geestelijken wasdom voortschrijdt, nooit zult ge boven dit gebed uitkotnen. Veeleer zal uw ervaring zijn, dat het gedurig dieper diepte en voller rijkdom voor u ontsluit.

Men moet hier letten op de plaats, die elk onzer in de kerke Gods inneemt. Als de lof-en dank-en bidpsalmen worden aangeheven in de gemeente, zou er eenvoudig geen gezang zijn, indien Psalm 42, en zoo veel meer, nooit anders mocht worden opgedragen dan door kinderen Gods, die op dat oogenblik metterdaad, gelijk een hert naar de waterstroomen, alzoo schreeuwden naar den levenden God. Men zou, om allen te laten meezingen, dan ten slotte bijna geen enkelen psalm kunnen opgeven. Heel het loflied zou verstommen. En ook het gebed vaa dea voorganger zou zich ook tot enkele koele, korte, oppervlakkige uitingen moeten bepalen. Doch daarmee zou dan ook het peil van onze godsdienstoefeningen geheel dalen. Immers de minst geestelijke zou dan de maat en den toon aangeven onder Gods volk. Het zou niet meer Gods volk zijn dat saamkwam; en alle kerkelijk karakter zou te loor gaan. De maatstaf moet dan ook een geheel andere zijn. Gebed en loflied moet zich in de vergadering der geloovigen niet schikken naar u, gelijk ge op dat oogenblik zift, maar gij moet u schikken naar het gebed en den lofzang, gelyk die in de samenkomst van Gods volk met zij'n God bekooren. Dan zal én dat gebed én die lofzaïig u wel meestaj veroordeelen, en u aanzeggen, dat noch uw stemming noch de toon van uw ziel op dat oogenblik goed voor God is; maar die veroordeeliag in de conscientie is u heilzaam. Ea wilt ge dat, ondergaat ge die vernedering gewillig, dan is het Gods genade, die u vaak den zegen verleent, dat Hij u door gebed en lofzang opheft, en u huiswaarts doet keeren in een verhoogde stemming van uw hart. En zoo nu is het ook met het Onze Vader, Ook dit schikt zich niet naar u, zoo als ge zijt, wanneer ge ia de kerk komt, maar vraagt van u dat gij u naar dit gebed zult schikken, zoo ge dat niet kunt u door dit gebed in uw conscientie zult laten veroordeelen, en voorts, mits ge in den weg der gehoorzaamheid ingaat, u zult opheffen op hooger geestelijk standpunt, dan waarop ge eerst stondt.

Natuurlijk is het juist daarom zaak, dat het Onze Vader in de kerk nooit afgeraffeld worde, maar langzaam en op plechtigen toon worde uitgesproken, maar dit raakt de quaestie niet die ons thans bezighoudt. Op de vraag: wie het Onze Vader onder ons moet bidden, antwoorden we daarom kortaf: Heel Jezus' kerk op aarde. En op de vraag: wie het mag bidden: Buiten genade niemand, ook de allerheiligste niet.

Hierin ligt opgesloten, dat we ook voor het privaat gebruik het stil en plechtig bidden van het Onze Vader ten zeerste aanbevelen. Wie er zich sen vaste gewoonte van maakt, om minstens eenmaal eiken dag, niet in overhaasting, niet gedachteloos, maar ernstig, en zoo dat de ziel er in vloeit, het Onze Vader te bidden, zal er ongemeenen zegen op ervaren. Maar, gelijk gezegd, dan moet het ernstig bedoeld zijn, en gewaardeerd worden, als een van God u gegeven gebed, als een u toegestane practijk der godzaligheid, als een dagelijksch medicijn u voor uw geestelijken nood gereikt door uw Heiland.

Een laatste vraag, waartoe het Onze Vader in enger zia aanleiding geeft, is zijn rapport tot de Wet, en de indeeling er van. Dat er nu zeker rapport tusschen het Gebod en het Gebed bestaat, ontkennen we in het minst niet. Veeleer mag gezegd, dat uit het Gebod de drang tot het Gebed opkomt. Wie aan het Gebod het instrument zijner geestelijke kracht bot heeft geslagen, en niet meer kan, en voor de Wet bezwijkt, wordt juist daardoor uitgedreven om in het Gebed de kracht te gaan zoeken, die hij gevoelt van zich zelf niet te bezitten, en die hem daarom uit de Bron van alle kracht alleen kan toekomen. Maar dit is het niet, v/at diegenen bedoelen, die wanen zeker rapport tusschen de Wet en het Onze Vader ontdekt te hebben. Wat zij willen is, dat de afzonderlijke beden slaan zouden op de afzonderlijke geboden. Ea zulk rapport nu bestaat eenvoudig niet, en waar men het toch zocht aan te toonen, werd men gekunsteld. Wel is er tot op zekere hoogte eenige analogie. Onze Vader sluit in, dat ge geen andere goden aanroept ; in de hemelen, datjge uw .God niet onder beeldvorm eeren zult; uw naam worde geheiligd Amt het ijdellijk gebruik van. Gods naam uit; en in zooverre kan men zeggen, dat hier zekere analogie Is met den aanvang der Wet in haar eerste drie geboden. Maar onwaar en gekunsteld wordt men, zoo men het vierde gebod over den Sabbat met Gods koninkrijk, of ook het vijfde gebod over het eeren der ouders met het »uw wil geschiede" in rapport poogt te brengen. En even gewrongen is het, om de bede om het dagelijksch brood, die strekt om het leven te onderhouden, vergelijkt met het gebod: » Gij zult niet dooden; " de bede om schuldvergiffenis, wijl de meeste zonden zonden vaa oneerlijkheid zijn, op één lija zet met het: »Gij suit niet stelen"; hel sLeid ons niet in verzoeking" in verband brengt met het: „Gij zult niet echtbreken"; de lastering van iemands naam als duivelsche zonde slaan laat op de bede: „Verlos ons van den Booze"; en eindelijk de doxologie laat ingaan tegen hetvalsch begeeren vaa ons hart. Zoo is van alles alles te maken, ea Gods volk heeft aan zulke kunstjes niets. Eer integendeel, indien ge alzoo bij elke bede aan één bepaald gebod gingt denken, zoudt ge den zin en de beteekenis van het Onze Vader, en daarmee uw gebed geheel vervalschen. Vergiffenis behoeft ge niet enkel van de zonde van oneerlijkheid, maar van alle zonden. De verleiding loert op onzen weg niet enkel in den vorm van wellust, maar in allerlei vorm. En Satan begint ons te ziften als de tarwe, volstrekt niet alleen waar ons nijd op onzen naaste bezielt, maar op allerlei paden en wegen.

Meer is er daarom te zeggen voor het gevoelen van hen, die het Onze Vader trinitarisch duiden, d. w. z. die er zekere, 1 regel in vinden; die beantwoordt aan de belijdenis van Vader, Zoon en Heiligen Geest. Daartoe zij opgemerkt, dat et zes beden zijn, die in twee reeksen uiteenloopen; ee si drie beden voor de zake Gods, en daarna drie beden voor de zake des menschen. En nu is het niet te ontkennen, dat in het eerste, drietal de eerste bede zich meer richt op de sfeer des Vaders, de tweede op die des Zoons, en de derde op die des Heiligen Geestes. En dat evenzoo in het tweede drietal, de bede om het brood meer op Gods voorzienig bestuur, de tweede om vergeving vanzondemeercp hsiVerlossingswerk, en de derde om niet te vallen ia verzoekiag, meer op de heiligmaking ziet. De trinitarische grondtrek is dus metterdaad aanwezig, en kon zeifs niet ontbreken, omdat bij het verschijnen van Gods volk voorden Drieëenige, de verhouding van den bidder tot zijn God, zich wel moet schikken naar zijn Drievuldig bestaan. Ea Jezus, die aan zijn volk dit gebed op de lippen legde, kon, krachtens de hoogste aandrift der geestelijke genialiteit, ons dit Onze Vader niet anders geven dan in zxya, volkomensten vorm.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Dan het Gebed.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's